Midden achttiende eeuw ‘ontdekt’ de jonge Schotse schrijver James Macpherson het werk van Ossian. De gedichten van deze blinde bard uit de derde eeuw raken een romantische snaar. Heel Europa valt voor ‘de Homerus van het noorden’.
De Romantiek is niet begonnen in een mondaine Parijse salon of een Londense club, maar in Schotland, een toentertijd onherbergzame uithoek van Europa. Als het Engelse regeringsleger de opstandige Schotse clans op 16 april 1746 in Culloden heeft verslagen, trekken Engelse soldaten de Schotse binnenlanden in om het gebied te pacificeren. Duizenden gewonde en gevangengenomen Schotten worden geëxecuteerd en overal in de Hooglanden verrijzen militaire forten om hen in de gaten te houden.
De Schotten mogen geen wapens meer dragen en de Gaelische taal wordt verboden, net als de tartan en de doedelzakken. Het traditionele clansysteem wordt ontmanteld: de chieftains verliezen hun macht en moeten zich schikken naar de Engelse Rule of Law. De verdwijning van het feodale stelsel leidt tot grote sociale en economische problemen, resulterend in massale emigratie naar Amerika en Australië.
Als de Schotten geen bedreiging meer vormen, begint de Engelse kijk op hen te kantelen. De tot dan als ongeciviliseerde, ongeletterde koppensnellers beschouwde bewoners van de Hooglanden worden in Groot-Brittannië het onderwerp van een populaire Sturm und Drang-fascinatie. De voorbode van een romantische – en in het kielzog daarvan nationalistische – trend, die zich over heel Europa verspreidt.
Wagner zette mythes op muziek
Een doorslaggevende rol daarbij speelt het werk van de Schotse boerenzoon James Macpherson, die in 1736 is geboren in Ruthven, een Gaelisch sprekende gemeenschap niet ver van Culloden. James gaat naar King’s College in Aberdeen, waar hij onder andere Julius Caesars De bello Gallico bestudeert en dan vooral de relaties tussen ‘primitieve’ Germaanse stammen en het ‘verlichte’ Romeinse imperiale leger. Na zijn studie keert Macpherson terug naar Ruthven, waar hij gaat werken als leraar en later als privédocent.
Op zijn 24ste publiceert hij zijn eerste dichtbundel, Fragments of Ancient Poetry, Collected in the Highlands of Scotland, een vertaling van traditioneel Gaelische vertellingen. In het voorwoord vermeldt Macpherson dat hij een eeuwenoud Gaelisch epos op het spoor is van de bard Ossian (in Gaelisch: Oisín), zoon van de krijger Fingal uit de Ierse mythologie. De dichtbundel bestaat uit epische beschrijvingen van veldslagen en de lotgevallen van nobele krijgers die zich onsterfelijk willen maken door heldendaden te verrichten en koninkrijken te redden. Een fragment uit een achttiende-eeuwse Nederlandse vertaling: ‘’k Zie reeds de helden; zij nadren, nog trotsch op hun voorige krijgsdaên./ Ieders boezem, ontstoken door ’t vuur der gevechten van de oudheid,/Hijgt naar der vaderen deugd.’

De bundel is een commercieel succes in Engeland en de verengelste Schotse Laaglanden. Macpherson heeft nu geld om er opnieuw op uit te trekken en meer verloren gewaande Gaelische poëzie op te sporen. Hij bezoekt het noordwesten en westen van de Hooglanden en vaart naar de afgelegen Hebriden, waar hij naarstig materiaal verzamelt. Dat resulteert in 1762 in de publicatie van Fingal, an Ancient Epic Poem, dat ook een aantal kortere gedichten bevat.
Een jaar later volgt het uit tien delen bestaande Temora, an Ancient Epic Poem. ‘Ook hier walmt de mist op, blikkeren de zwaarden, spreiden de helden hun leger tussen met mos bedekte rotsen en zorgen de zon, de maan en de sterren voor sfeervolle lichteffecten,’ schrijft de Duitse journalist Udo Leuschner,
Een bundeling van al deze werken verschijnt in 1765 onder de titel The Works of Ossian. Deze Ossian zou een derde-eeuwse blinde Keltische bard zijn geweest, wiens werk Macpherson heeft gevonden en uit het Schots-Gaelisch naar het Engels heeft vertaald.

Vol fouten
De authenticiteit van deze vertalingen wordt al snel in twijfel getrokken door Ierse historici, die technische fouten in de verhaallijnen en de vorming van Gaelische namen opmerken. Genadeloze kritiek komt er van de even vermaarde als pedante lexicograaf en literatuurcriticus Samuel Johnson. Deze ‘whale of wisdom’, aldus zijn biograaf James Boswell, beweert zonder een spatje twijfel dat Macpherson slechts fragmenten van mondeling overgedragen gedichten en verhalen heeft gevonden en deze vervolgens in een zelf verzonnen verhaal aan elkaar heeft gebreid.
In de ogen van Johnson is Ossian ‘een barbaar tussen barbaren’, en hij kan zich niet voorstellen dat de oude Schotten fatsoenlijke en interessante literatuur produceerden. Macpherson bedreigt Johnson als die doorgaat met het in diskrediet brengen van zijn werk, waarop die riposteert: ‘Meneer James Macpherson, ik zal mijn onderzoek naar wat ik beschouw als bedrog, niet afbreken uit angst voor de dreigementen van een schurk… Vanaf het begin wist ik dat het om een vervalsing ging, nu weet ik het nog zekerder.’

Aanvankelijk is Macpherson niet in staat de Keltische ‘originelen’, waar Johnson om heeft gevraagd, te presenteren. Als hij daar jaren later mee komt, zijn de meeste critici er inmiddels van overtuigd dat Macpherson ze zelf uit het Engels in het Gaelisch heeft ‘terugvertaald’ – bovendien barstensvol fouten. De ‘originele’ Keltische teksten hebben nooit op papier bestaan en Ossian, de ‘Homerus van het noorden’, alleen in het brein van Macpherson.
Tegenwoordig is het merendeel van de geleerden het erover eens dat de meeste gedichten van Ossian gebaseerd zijn op authentieke, oude Gaelische (Schotse en Ierse) mondeling overgedragen poëzie, maar dat Macpherson er wel erg luchtig op los heeft geïnterpreteerd. En de Cambridge History of English Literature meldt dat ‘Macphersons vakmanschap als filologische bedrieger niets zou zijn geweest zonder zijn literaire vaardigheden’.

Keltomanie
Opmerkelijk is dat de vraag naar de echtheid van Ossian en zijn werk nagenoeg geen invloed heeft op de wereldwijde populariteit ervan. Terwijl het echte Schotland steeds verder wegzinkt in sociale en economische ellende, zoals een hongersnood tussen 1846 en 1856, is er meer belangstelling dan ooit voor het mythische Schotland. Heel Europa en de Verenigde Staten raken decennialang in de ban van Ossian en de ‘keltomanie’. Journalist Leuschner omschrijft de aantrekkingskracht trefzeker: ‘Hier vonden hedendaagse lezers precies die melancholie, die nostalgie en die Weltschmerz van de late achttiende eeuw – en dat bij een Keltische dichter die anderhalf millennium geleden leefde. Zo ontdekten ze een natuurpoëzie die de meest vleiende bevestiging van hun eigen gemoedstoestand bood.’
Veel lezers kunnen geen genoeg krijgen van de duistere, prehistorische en gothic heldenverhalen en geloven onvoorwaardelijk in de herontdekking van een nationaal epos dat kan wedijveren met Homerus’ Ilias en Odyssee, Vergilius’ Aeneis en het Duitse Nibelungenlied. Deze poëzie zal in negentiende-eeuws Europa steeds luider de ouverture gaan vormen bij het dan opkomende identitair nationalisme, dat altijd verlegen zit om een heldhaftig verleden.
Lezers houden van de duistere, gothic heldenverhalen
Binnen een paar jaar duiken er vertalingen van Ossian op in tientallen talen. In Nederland verschijnt in 1793 De gedichten van Ossian in ’t Nederduitsch van de hand van de Haarlemse ‘raad en pensionaris’ Pieter Leonard van de Kasteele. In de voorrede bij zijn vertaling prijst hij de kwaliteiten van Ossian als minstens de gelijke van Homerus.
De meeste invloed heeft Ossian op de Angelsaksische literatuur. In Engeland voelen schrijvers als sir Walter Scott, William Blake en William Wordsworth zich schatplichtig aan het werk van Ossian. In Amerika raken Edgar Allan Poe, Henry David Thoreau en Walt Whitman evenzeer in de ban van de noordse bard. Zelfs de Amerikaanse Founding Father Thomas Jefferson bekent: ‘Ik schaam me er niet voor toe te geven dat ik denk dat deze ongepolijste bard uit het noorden de grootste dichter is die ooit heeft geleefd.’
Andere volkspoëzie
Schotland is niet het enige land dat kan bogen op een noords episch verleden. IJsland kent de Edda, een verzameling literaire en mythologische werken uit het middeleeuwse IJsland. In Finland verzamelde Elias Lönnrot omstreeks 1835 mondeling overgeleverde Karelische en Finse volkspoëzie, die hij verwerkte tot de Kalevala. Lönnrot had geen frauduleuze intenties zoals Macpherson, maar wilde aantonen dat er ook in een kleine natie als de Finse een oeroud epos zoals de Ilias of het Nibelungenlied heeft kunnen ontstaan.
In Frankrijk en Italië heeft de liefde van Napoleon voor het werk van Ossian groot effect. Hij heeft naar verluidt op al zijn veldtochten een kopie van Ossian bij zich, en in 1813 geeft hij Jean-Auguste Ingres opdracht het plafond in zijn slaapkamer in het Romeinse Palazzo del Quirinale te beschilderen met Le songe d’Ossian (‘Ossians droom’).

‘Dampende nevels’
In Duitsland ontstaat eind achttiende eeuw een ware Ossianfieber, zeker nadat een jonge Johann Wolfgang von Goethe in de briefroman Die Leiden des jungen Werthers (1774), een van Europa’s eerste bestsellers, over Werther schrijft: ‘Ossian heeft Homerus in mijn hart verdrongen. […] Om te dwalen over de heide, omringd door de stormwind, die in dampende nevels de geesten van de vad’ren meevoert in het schemerlicht van de maan.’
Filosoof en cultuurcriticus Johann Gottfried von Herder, die zich nog op zijn sterfbed in 1803 laat voorlezen uit Ossian, ziet Macphersons werk als een authentieke uiting van Volksdichtung, het echte werk in tegenstelling tot poëzie van schrijvende intellectuelen.
Opera’s en symfonieën
Enorm groot is de invloed van Ossian geweest op de muziek. Musicoloog Paul F. Moulton stelde in 2009 een lijst van bijna driehonderd composities samen die zonder Ossian nooit zouden zijn geschreven. Met namen als Donizetti, Rossini, Haydn, Pleyel, Saint-Saëns en zelfs Schönberg.
In Duitsland is zijn invloed het grootst. In 1815 schrijft Franz Schubert Ossians Lied nach dem Falle Nathos en Johannes Brahms komt in 1862 met Gesang aus Fingal. Het bekendst zijn Die Hebriden (ook bekend als Fingal’s Cave) en de ‘Schotse symfonie’ van Felix Mendelssohn-Bartholdy.

In de zoektocht van de Duitsers naar een eigen nationale identiteit vormt Ossian het bewijs dat ook niet-klassieke culturen een rijke literaire traditie kunnen hebben. De Germaanse en Keltische mythologie kan zich dan moeiteloos meten met de Grieks-Romeinse. Daarmee baant de poëzie de weg voor het opkomende nationalisme.
James Macpherson wordt niet vervolgd voor zijn vervalsingen, maar wordt door de populariteit van Ossian een man in bonis. Hij schrijft drie historische werken en bekleedt vanaf 1780 tot aan zijn dood in 1796 namens de Tory’s een zetel in het Londense Lagerhuis voor het kiesdistrict Camelford in Cornwall. Hij sterft op zijn landgoed Belleville vlak bij Inverness, krijgt een staatsbegrafenis en wordt bijgezet in de Londense Westminster Abbey.
De aantrekkingskracht van de onstuimige poëzie van een noordse Homerus, van een tot de verbeelding sprekende primitieve samenleving, van nog onbekende heldensagen, strijdtonelen en smachtende helden blijft in de gehele negentiende eeuw onweerstaanbaar. Het is de vraag of Richard Wagner zonder Ossian ooit zijn Ring des Nibelungen zou hebben gecomponeerd. En of auteurs als J.R.R. Tolkien (In de ban van de ring) en J.K. Rowling (Harry Potter-reeks) hun werk hadden kunnen schrijven zonder de traditie van romantische fantasy waartoe James Macpherson de eerste zetten heeft gedaan.
Zonder Ossian had er geen Harry Potter-reeks bestaan
Het mythische Schotland blijft in de kunsten tot de verbeelding spreken. Maar vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw wordt het steeds meer een ongevaarlijke romantische bestemming, waar de Britse koninklijke familie, gekleed in tartan, op Balmoral vakantie komt vieren.
Meer weten
- Ein Barde namens Ossian door Udo Leuschner op zijn eigen website is een uitstekende inleiding.
- A Controversy Discarded and Ossian Revealed (2009) door Paul F. Moulton over de invloed van de bard op componisten.
- A Journey to the Western Islands of Scotland (1775/2020) door Samuel Johnson, over een reis op een ezel in 1773 door Schotland.
Beeld bovenaan: Ossian zingt zijn zwanenzang. Schilderij door de Deen Nicolai Abildgaard, circa 1780.
