Home De succesvolle transitie van kolen naar gas

De succesvolle transitie van kolen naar gas

  • Gepubliceerd op: 22 november 2018
  • Laatste update 27 sep 2023
  • Auteur:
    Paul van der Steen
  • 11 minuten leestijd
De succesvolle transitie van kolen naar gas

In hoog tempo schakelde Nederland in de jaren zestig over van steenkool op aardgas. Binnen vijf jaar had 80 procent van de huishoudens een gasaansluiting. De oliebedrijven en de overheid hadden haast om de pas ontdekte gasbel te benutten, want er kwam alweer een alternatief aan: kernenergie.

De poezen en de kolenkachel snorren. Een man in een luxe leren fauteuil streelt door het haar van de blonde vrouw die voor hem op de grond zit. Totdat de bel gaat en zij naar de hal loopt. ‘Het is maar goed dat de ene helft van ons volk nog op kolen stookt…’ zegt een voice-over. De voordeur gaat open. Een ijzige wind klinkt. Zes dik aangeklede, maar desondanks verkleumde types hebben hun wanhopigste blik opgezet. Daar is de voice-over weer: ‘… dan kan de andere helft zich nog eens lekker komen warmen.’

De boodschap van het STER-spotje, waarmee de kolenbranche het tij in 1968 nog probeerde te keren, was duidelijk: wie een ouderwetse, behaaglijke warmte in zijn huis wilde, deed er goed aan niet over te stappen op aardgas. Verzwegen werd al het ongemak van de oude brandstof. Die vereiste een kolenhok of kolenbak voor de opslag van de voorraad. Van daaraf moest voortdurend met een volle kolenkit worden gesjouwd richting kachel of fornuis.

Wie het op tijd warm wilde hebben, moest al vroeg met aanmaakhoutjes en soortgelijk spul in de weer. Het duurde namelijk even voordat de kolen lekker gloeiden. Hartje winter bleven grote delen van woningen ongebruikt, simpelweg omdat het er ijskoud was. Alleen rond de kolenkachel in de huiskamer en het kolenfornuis in de keuken was het aangenaam te krijgen. Met warm water gevulde kruiken moesten de bedden op de slaapkamers nog een beetje behaaglijk maken.

Dat de lente jaarlijks hét moment was voor de grote schoonmaak was geen wonder. Na een winter stoken zat de roetaanslag overal. Met een beetje pech moest er ook opnieuw worden behangen. Ook kachels die op olie werden gestookt, gaven een flinke walm af.

6000 kilometer aardgasbuis

Net als de kolenbranche gebruikte ook de gaslobby de tv-reclame om de Nederlanders te overtuigen van de zegeningen van de nieuwe energiebron. In een van de spotjes waren de acteurs Willeke van Ammelrooy en John Clive als paar te zien, eerst in een grot in de oertijd en daarna in een jaren-zestig-huiskamer. Op beide plekken hadden ze het koud. Tot de man een inval kreeg: ‘Ik heb het! Ik heb het! Ans, wat denk je van aardgas?’

Zoals bij veel nieuwigheden aarzelde een deel van de consumenten aanvankelijk. Was dit wel vooruitgang? Zou het allemaal niet een stuk duurder worden dan voorheen?

Nee dus. ‘Hoe goedkoop is aardgas!’ jubelden de voorlichtingsfolders. De distributiebedrijven betaalden de nieuwe aansluitingen. In 1968, slechts vijf jaar na het begin van de exploitatie van het Groninger gasveld, had ruim 80 procent van de Nederlandse huishoudens er al een. Uiteindelijk zou 98 procent worden aangesloten. De duizelingwekkende snelheid van de overgang maakt alleen maar meer indruk als de bijbehorende cijfers erbij komen: bijna 6000 kilometer aan aardgasbuizen ging de grond in, van rond de 5000 soorten kachels en fornuizen moest worden nagegaan of ze konden worden omgebouwd en hoe. Wat hielp was dat woningen al ver voor Slochteren op grond van een oud bouwvoorschrift – nog uit de tijd van voor het elektrisch licht – van een gasleiding moesten zijn voorzien.

In veel huishoudens deed de centrale verwarming nu haar intrede. Radiatoren zorgden voor een gelijkmatige warmte in het hele huis, waarvoor je alleen even een knop hoefde om te draaien. Met eenzelfde soort beweging toverde je warm water uit de kraan dankzij geiser of boiler.

Onder land van boer Boon

Niemand had ooit gedacht dat aardgas de grootste Nederlandse energiebron zou worden. Gas was iets voor straatverlichting en voor een deel van de kachels. Het werd geproduceerd in fabriekjes van plaatselijke energiebedrijven met behulp van steenkool. Of was het bijproduct van olieraffinaderijen, waarvan in de loop van de jaren vijftig van de vorige eeuw ook in enkele Zuid-Hollandse plaatsen geprofiteerd kon worden. Aardgas speelde hooguit een rol in een aantal gemeenten in Noordoost-Nederland na een vondst bij Steenwijksmoer.

En toen werd op 22 juli 1959 onder het land van boer Boon in Kolham, gemeente Slochteren, de allergrootste voorraad tot dan toe gevonden. In de jaren daarna werden de schattingen van de omvang alleen maar naar boven bijgesteld.

Aanvankelijk bleef het bij summiere aandacht in de media. Oké, er zat gas. Maar hoeveel werd niet duidelijk. Tot een Belgisch lid van het Europees Parlement, voorzitter van de commissie voor Energieonderzoek en Atoomvraagstukken, in oktober 1960 gewag maakte van een voorraad van zeker 300 miljard kubieke meter.

Vier eigenaren

Boer Boon werd niet schatrijk van het onder zijn land gevonden gas. Volgens de Nederlandse Mijnwet kon hij geen aanspraak maken op de opbrengsten. Van wie was het gas dan wel? De Nederlandse staat misschien? Shell en Esso deden hun best om te voorkomen dat het Rijk de hele buit zou opeisen. Ze wezen op hun kennis en kunde, die van pas konden komen bij het naar boven halen van de energie. En ze wezen op het gevaarlijke precedent dat een nationalisatie van de schat van Slochteren kon scheppen. Wat zouden de oliesjeiks in het Midden-Oosten wel niet zeggen als ze zagen dat in West-Europa een overheid de opbrengst van een gasveld voor zich alleen opeiste?

Na overleg werd een naamloze vennootschap opgericht. Ieder kreeg daar zijn deel: de Staatsmijnen (40 procent), het Rijk (10 procent), Shell en Esso (elk 25 procent). Die laatste twee werkten sinds 1947 al samen in de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), die ook de exploitatie van het gas voor haar rekening zou nemen.

Einde van de kolenboeren

Door de snelle opkomst van het aardgas verdween het beroep van kolenboer in een even rap tempo. Jarenlang had die gesjouwd met zware zakken van algauw een kilo of 35. Na een werkdag zat hij vaak volledig onder het kolenstof.

De kolenboer verkocht zijn waar in verschillende soorten en kwaliteiten, zoals eierkolen en antraciet. De prijs was afhankelijk van de hoeveelheid. Eén mud was 1000 liter. Na de opkomst van petroleum waren veel kolenboeren ook dat goedje gaan verkopen, maar die handel viel door het aardgas eveneens grotendeels weg.

Op en rond stations verdwenen tijdens en na de jaren zestig van de vorige eeuw de plekken waar de treinen de kolen losten voor de naaste omgeving. De gemeentelijke en particuliere gasfabrieken, waar lang gas was gemaakt met behulp van steenkool, verloren hun bestaansgrond. Vele ervan vielen ten prooi aan de slopershamer. Een enkel bedrijf werd succesvol herbestemd. Soms duurde dat lang, zoals bij de Westergasfabriek in Amsterdam, inmiddels een succesvol broeinest van cultuur.

Zuid-Limburg raakt verweesd

De Nederlandse steenkolenmijnen hadden het in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw al moeilijker dan voorheen. De prijzen daalden. In veel buitenlanden wilden mijnwerkers tegen lagere lonen het zwarte goud naar boven halen. Bovendien waren de makkelijkst bereikbare lagen in de bodem inmiddels wel opgebruikt. De duurdere winningen kwamen nu aan de beurt.

In 1962 haalde het Rijk al een streep door de voorgenomen aanleg van de nieuwe Beatrix-mijn in Midden-Limburg, ten zuidoosten van Roermond. Drie jaar later kondigde minister van Economische Zaken Joop den Uyl in de Heerlense schouwburg aan dat op termijn ook alle bestaande mijnen in Zuid-Limburg dicht zouden gaan. Het besluit was versneld en vergemakkelijkt door de aardgasvondst in Groningen.

In 1974 werd de laatste steenkool naar boven gehaald. Bijna alles wat herinnerde aan de vroegere bedrijvigheid werd zo snel mogelijk gesloopt. De dorpjes en stadjes die door de mijnen als boomtowns waren uitgegroeid tot grote stedelijke agglomeraties bleven verweesd achter. Weg was de verreikende zorg van de werkgever voor zijn werknemers en hun gezinnen. Van bovengemiddeld welvarend werd de streek bovengemiddeld arm. Een deel van de beloofde vervangende werkgelegenheid kwam er door de stagnerende wereldeconomie nooit.

Waar het wel lukte, worstelden ex-mijnwerkers met hun nieuwe dagbesteding: een saaie kantoorbaan of monotoon productiewerk liet zich niet vergelijken met hun zware, maar met trots en teamgeest omgeven bestaan ondergronds.

Op zoek naar alternatieven

Nog voor het jaar 2000 zou het gas achterhaald zijn, voorzag het Rijk. Tegen die tijd zouden kernenergie en andere ‘nieuwe’ vormen van energie de standaard worden. Alle begrotingen waren gemaakt met een exploitatieduur van dertig jaar in gedachten. Snel opmaken, luidde het devies. Nu leverde verkoop nog wat op. Het buitenland profiteerde van relatief lage prijzen, net als het Nederlandse bedrijfsleven. De glastuinbouw nam een grote vlucht.

Kort daarna bleek dat de toekomst zich niet liet uittekenen. Kernenergie stuitte vanwege vragen rondom de veiligheid en de opslag van radioactief afval op toenemend verzet. Het alarmerende rapport De grenzen aan de groei van de Club van Rome uit 1972 riep de mensheid op stil te staan bij het buitenissige gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De twee oliecrises in de jaren zeventig vormden extra wake-up calls. ‘Zet de verwarming wat lager en eerder af,’ zei premier Joop den Uyl in een tv-toespraak. Postbus 51-spotjes lieten een aarde zien die eruitzag als een opbrandende kaars. De filmpjes riepen Nederlanders onder meer op ’s avonds en ’s nachts hun gordijnen te sluiten en – waar mogelijk – extra isolatie aan te brengen.

Heel voorzichtig begonnen de experimenten met alternatieve energiebronnen. Midden jaren zeventig had de Brabantse gemeente Oss de primeur van de eerste door zonnepanelen verwarmde nieuwbouwwoningen. Tegelijkertijd was Slochteren het geschenk dat bleef geven. Uiteindelijk bleek er geen 300 miljard, maar 2900 miljard kubieke meter gas te winnen. Alleen al financieel was dat te aantrekkelijk om in de bodem te laten zitten.

Alle opbrengsten verjubeld

Nederland ging in de loop der jaren in binnen- en buitenland een hogere prijs vragen voor het gas. Een groot deel van de opbrengsten – honderden miljarden euro’s – vloeide naar de nationale schatkist. Elk begrotingsjaar zorgde de Groningse bodem voor minstens 3 tot 5 procent extra bestedingsruimte voor het Rijk; in sommige jaren liep dat zelfs op tot boven de 10 procent.

Een belangrijk deel van de opbrengsten ging op aan de uitbreiding van de verzorgingsstaat. Omdat Nederland vanwege de aardgasinkomsten te maken kreeg met een keiharde gulden en dus met problemen voor exporterende bedrijven, was een deel van de WW-uitkeringen rechtstreeks terug te voeren op Slochteren. Volgens het toonaangevende tijdschrift The Economist was Nederland ziek. Het blad sprak van ‘the Dutch disease’.

De Noren leerden van de Nederlandse aanpak en besloten in de jaren negentig van de vorige eeuw hun olieopbrengsten niet te ‘verjubelen’, maar op te potten. Met de rente die het belegde kapitaal – inmiddels rond de 1 biljoen; dat is duizend miljard euro – oplevert, kunnen elk jaar alsnog leuke dingen voor de mensen worden gedaan.

NAM wuift risico’s weg

Was er niemand die de latere aardbevingen voorzag? Jawel, de Groningse ingenieur Willem Meiborg raadde begin jaren zestig al aan een voorziening te treffen: ‘Belangrijke bedragen zullen gereserveerd moeten worden voor allerlei te duchten calamiteiten.’ Hij geloofde niet in de antwoorden van minister van Economische Zaken Jan de Pous op Kamervragen naar mogelijke effecten van de winning. Geen zorgen, zei de bewindsman. Het aardgas kwam van heel diep.

Dat bestreed Meiborg natuurlijk niet. Maar als het gas werd weggehaald leidde dat volgens hem onherroepelijk tot spanningen in de ondergrond, die op het maaiveld tot een bodemdaling van plusminus een meter konden leiden.

Meiborg bleef een roepende in de woestijn. De NAM zette hem publiekelijk weg als een eenzame gek. Kort na Meijborgs beweringen liet die maatschappij wel serieus onderzoek doen naar mogelijke effecten. De uitkomsten waren alarmerender dan de waarschuwingen van Meiborg: de bodem kon niet een meter, maar wel anderhalve meter dalen. Maar de lucratieve perspectieven op korte termijn wonnen het van de zorgen op lange termijn.

Paul van der Steen is historicus en journalist.
In het Drentse Steenwijksmoer
Een eerdere gasvondst
De aardgasvondst in Groningen in 1959 was niet de eerste in Nederland. Bijna elf jaar eerder zocht de Nederlandse Aardolie Maatschappij bij het Drentse Steenwijksmoer naar olie, toen op 2785 meter diepte aardgas werd aangetroffen. Het bedrijf zat helemaal niet op deze ‘bijvangst’ te wachten. Het wilde olie vinden, zodat jaknikkers in Steenwijksmoer net als in het nabijgelegen Schoonebeek het zwarte goud naar boven konden pompen. Met gas viel volgens Shell-directeur Henri Bloemgarten niks te verdienen.

Johan Thijssen, directeur van de gasfabriek in Coevorden (niet ver van Steenwijksmoer), zag wel mogelijkheden. Hij leverde tot dan toe kolengas, maar vond het produceren daarvan onzin met zoveel aardgas in de nabijheid. In 1951 werd Coevorden als eerste gemeente in Nederland op aardgas aangesloten. In de jaren daarna zouden nog enkele tientallen gemeenten in het noorden en oosten van Nederland volgen.

Meer weten

  • Gasland. Nederland wordt wakker geschud (2018) door Louis Stiller.
  • De gaskolonie. Van nationale bodemschat tot Groningse tragedie (2016) door Margriet Brandsma, Heleen Ekker en Reinalda Start
  • Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel II. Delfstoffen, energie, chemie (2000) door J.W. Schot (red.).

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 12 - 2018