Home Wat wil het buitenland over ons weten?

Wat wil het buitenland over ons weten?

  • Gepubliceerd op: 24 maart 2005
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Jan Dirk Snel

De Nederlandse strijd tegen de Spaanse overheersing, religie, tolerantie en de rijke cultuur van de Gouden Eeuw. Dat zijn de thema’s die in het buitenland altijd tot de verbeelding hebben gesproken. Na de rijke zeventiende eeuw werd Nederland met de eeuw onbeduidender.


Wat willen buitenlanders over Nederland weten? In het algemeen natuurlijk niets. De wereld is nogal groot en Nederland nogal klein. Zo klein dat het nauwelijks opvalt. Niet alleen op de globe is het land bijna niet te vinden, ook in de meeste buitenlandse boekhandels niet. 
           
Ga eens naar een grote assortimentsboekhandel in New York en zoek het plankje Nederlandse geschiedenis. Dat is er dus niet. De grote Europese landen als Engeland, Frankrijk en Duitsland hebben evenals Rusland en misschien nog enkele staten hun eigen rubriek. En verder zijn er verzamelrubrieken voor het noorden, zuiden en oosten van ons werelddeel, maar een afzonderlijke categorie voor de overige West-Europese landen ontbreekt vrijwel altijd. Als men toch een paar titels over Nederlandse geschiedenis in voorraad heeft, zijn die in arren moede tussen de boeken over Duitsland gepropt. 
           
Erg aantrekkelijk kan het voor buitenlandse historici niet zijn om zich te specialiseren in de geschiedenis van Nederland. Maar toch, als je de wetenschappelijke literatuur over de Nederlandse geschiedenis een beetje volgt, kom je heel wat niet-Nederlandse kenners tegen. Er moeten enkele tientallen buitenlandse historici zijn die het grootste deel van hun tijd aan Nederlandse geschiedenis wijden. Het aantal buitenlanders dat er wel eens iets over geschreven heeft, loopt algauw in de honderden. 
           
Een paar eeuwen geleden was Nederland nu eenmaal belangrijker dan nu. Historici stuiten gemakkelijker op Nederland dan gewone mensen. En het ligt voor de hand dat de belangstelling vooral de eerste anderhalve eeuw van Nederlands bestaan betreft. Drie thema’s staan dan in het middelpunt: de vrijheidsstrijd, de religieuze verscheidenheid en de rijke cultuur van de Gouden Eeuw. 

Het begon in 1788, toen de grote Duitse dichter Friedrich Schiller, dit jaar tweehonderd jaar geleden overleden, zijn meeslepende Geschichte des Abfalls der vereinigten Niederlande von der spanischen Regierung schreef. Juist deze maand wordt dat werk voor het eerst als Opstand der Nederlanden in een volledige vertaling uitgegeven. De thematiek was gezet: hoe een klein dapper landje zijn vrijheid bevocht tegen de wereldmacht van die tijd. Het is een thema dat tot op de dag van vandaag tot de verbeelding spreekt: Nederland als het eerste toneel van een moderne bevrijdingsoorlog. 
           
Er is een misverstand in het spel, maar dan wel een misverstand dat zo hardnekkig is dat ook menig Nederlander er nog steeds in gelooft. De waarheid is natuurlijk dat ‘Nederland’ nooit een ‘Spaanse regering’ heeft gehad. De werkelijkheid was dat enkele landjes in het noordwesten van het Duitse rijk, zoals Holland en Gelderland, dezelfde graaf of hertog hadden, die in Madrid woonde en er nogal wat koningstitels op het Iberisch schiereiland op na hield. Die man, Filips II, zetten ze af en tegen hem streden ze. Maar wat er ondertussen gebeurde, was dat die gebiedjes met elkaar een republiek gingen vormen en in 1648 uit het Duitse rijk werden losgeweekt. Ze vochten uiteraard wel tegen soldaten die hun orders vanuit Madrid ontvingen. 
           
Die strijd, de Opstand, heeft internationaal altijd de aandacht getrokken. De Amerikanen zagen er een voorbeeld in voor hun eigen revolutie tegen de Engelsen en in de negentiende eeuw was het dan ook de Amerikaan John Lothrop Motley die er zijn meeslepende De opkomst van de Nederlandsche Republiek aan wijdde. De belangstelling is altijd gebleven. In de jaren zeventig schreef de Britse historicus Geoffrey Parker De Nederlandse Opstand en ook daarna bleef hij zich met de verhouding tussen Nederland en Spanje bezighouden. En binnenkort komt de bekende Engelse historica Lisa Jardine met The Awful End of Prince William the Silent, over de grote indruk die de politieke moord op de stichter van de Nederlandse Republiek in andere landen maakte. 

Nauw met de Opstand is een tweede thema verbonden: religie en tolerantie. Terwijl in het vroegmoderne Europa elke staat gewoonlijk één godsdienst kende, heerste er in Nederland een grote religieuze verscheidenheid. Een van de grootste hedendaagse filosofen, Leszek Kolakowski, kwam in de jaren vijftig vanuit Polen naar Nederland om studie te maken van de dissidente christelijke groepjes die in de zeventiende eeuw buiten de officiële kerk stonden: Chrétiens sans Eglise
           
In die lijn past dat Erasmus en Spinoza de internationale iconen van het Nederlandse geestesleven zijn, over wie wereldwijd jaar in jaar uit de ene na de andere studie verschijnt. Beiden waren relatieve buitenstaanders. Erasmus was een kritische, hervormingsgezinde priester die de katholieke kerk altijd trouw bleef. Zowel in Deventer, Bazel als Leuven leefde hij in het Duitse rijk – Nederland bestond toen hij in 1536 stierf nog lang niet -, maar omdat hij in Rotterdam geboren is, geldt hij nu als Nederlander. Spinoza was de zoon van joodse immigranten, die in een teruggetrokken bestaan een filosofie ontwikkelde, die altijd nog tot veler verbeelding spreekt. 
           
Op officieel niveau was Nederland natuurlijk een gereformeerd, ‘calvinistisch’ land, maar juist dat werd tot voor kort door buitenlandse historici vaak veronachtzaamd. Ook befaamde kenners als J.L. Price en Jonathan Israel, die veel boeken over de Nederlandse Republiek schreven, geven blijk van een expliciete voorkeur voor stromingen in de marge. Israel is daarbij overigens evenwichtig genoeg om in zijn standaardwerk De Republiek het hele religieuze spectrum uitvoerig te beschrijven. 
           
Het was Simon Schama die in zijn omstreden boek Overvloed en onbehagen het Nederlandse calvinisme tot een centraal thema maakte, maar hij deed dat op een manier die niet alle geleerden overtuigde. Schama zag een getormenteerde tegenstelling tussen de rijkdom van de cultuur en het onbehagen van de religie. Jonathan Israel zou daarna een veel harmonieuzer beeld schetsen: juist vrijheid en tolerantie creëerden orde en discipline. De kentering wordt vertegenwoordigd door historici als Alastair Duke en Benjamin Kaplan, Israels opvolger als hoogleraar Nederlandse geschiedenis in Londen. 

Wie in een buitenlandse boekhandel iets over Nederland te weten wil komen, moet natuurlijk ook niet naar de afdeling Geschiedenis lopen. Er is een andere sectie waar gegarandeerd wel van alles over de geschiedenis van Nederland te vinden is: de hoek met de kunstboeken. Nederland is nu eenmaal het land van Rembrandt van Rijn, Johannes Vermeer, Frans Hals en Gerard Dou. Over de Nederlandse schilderkunst van de Gouden Eeuw wordt internationaal zoveel geschreven dat er eigenlijk geen beginnen aan is om namen te noemen. Je kunt denken aan geleerden als Christopher Brown of Seymour Slive, eminent kenner van Frans Hals, maar je zou tientallen deskundigen moeten opsommen. In de kunsthistorische wereld bestaat er geen tweedeling tussen Nederlandse en buitenlandse geleerden. Al die schilderijen hangen in musea over de hele wereld, terwijl je voor de archieven toch echt in Nederland moet zijn. 
          
Voorzover er tegenwoordig in het buitenland belangstelling is voor Nederlandse geschiedenis, hangt die meestal samen met de voorname plaats die de kunst van de Gouden Eeuw inneemt. Door daarbij aan te sluiten trekken boeken over het gehele leven van Nederland in de zeventiende eeuw nog enige belangstelling. Achter de bloei van de cultuur ging natuurlijk een krachtige economie schuil, waar historici als de Californiër Jan de Vries of de al genoemde Jonathan Israel over schreven. Het is de combinatie van factoren – grote kunst, economische kracht, politiek belang, levensbeschouwelijke verscheidenheid – die de aandacht naar het begin van Nederlands bestaan leidt. 

Nederland is ook het land van Van Gogh en Mondriaan, maar de geschiedenis van hun negentiende en twintigste eeuw trekt minder belangstelling. Dat natuurlijk mede omdat deze twee kunstenaars een groot deel van hun leven in het buitenland doorbrachten, maar ook omdat Nederland internationaal met de eeuw onbeduidender werd. 
           
Toch zijn er wel degelijk historici die andere tijdvakken bestuderen of het zelfs wagen een hele Geschiedenis van Nederland te schrijven, zoals de Fransman Christophe de Voogd of de Duitser Horst Lademacher. Maar omdat Nederlanders ook zelf het meeste oog hebben voor ‘hun’ Gouden Eeuw, vallen buitenlanders die zich daarmee bezighouden het eerst op. De jonge Simon Schama schreef in 1977 bijvoorbeeld een degelijk boek over de revolutionaire jaren tussen 1780 en 1813, Patriotten en bevrijders           
De bekendste van alle buitenlandse Nederland-kenners is ongetwijfeld de Amerikaan James Kennedy, die over de woelige jaren zestig en het Nederlandse euthanasiedebat schreef. Maar zijn boeken werden tot dusverre alleen in Nederlandse vertaling gepubliceerd. Met echte buitenlandse belangstelling hebben ze dus niets te maken. Om zijn publiek te bereiken moest Kennedy hoogleraar in Amsterdam worden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.