Home De eerste grote blokkade bij Dodewaard

De eerste grote blokkade bij Dodewaard

  • Gepubliceerd op: 23 juni 2005
  • Laatste update 13 sep 2023
  • Auteur:
    Martijn Blekendaal
  • 9 minuten leestijd
De eerste grote blokkade bij Dodewaard

Op 19 oktober 1980 blokkeren duizenden betogers de wegen naar de kernenergiecentrale in Dodewaard. De demonstraties luiden het einde in voor de verdere ontwikkeling van kernenergie in Nederland. Kees Holtman werkte dertig jaar in de Dodewaardse centrale: ‘Ik heb me nooit enige zorgen gemaakt; Dodewaard was een veilige centrale. Maar op een gegeven moment viel er niet meer op te boksen tegen de negatieve publiciteit.’

‘Het was een complete invasie. Dodewaard had slechts vierduizend inwoners. Daar kwamen dat weekend plots vijftienduizend betogers bij, en tientallen journalisten en een enorme politiemacht. Daar,’ wijst Kees Holtman (65) vanuit zijn huis in het Gelderse dorp, ‘aan het einde van de straat links, landden politiehelikopters. In een weiland rond de centrale hadden de demonstranten hun tentenkamp opgeslagen. De blokkade was vreedzaam van karakter. Maar geheel gerust waren we er niet op. Naast onze voordeur prijkte een sticker met het opschrift: “Kernenergie JA.” Mijn zoontje had de sticker op posterformaat nageschilderd en boven op het raam geplakt. Uit voorzorg hebben we tegen hem gezegd: haal de poster toch maar weg. Ik heb per slot van rekening ook ruiten in mijn huis.’

Gezien vanaf de Waalbandijk ligt kerncentrale Dodewaard erbij als een oude vesting. De slanke ventilatieschacht, ooit honderd meter hoog, is neer. Eenzaam torent nu het massieve reactorgebouw uit boven het groen van de Hiensche Uiterwaarden. Smalle landweggetjes leiden naar een toegangsbrug. De Strang, een dode rivierarm van de Waal, slingert als een slotgracht om burcht Dodewaard, ‘bastion van kwaad’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Want dat was rond 1980 het beeld van Dodewaard: wat daar, aan de overzijde van het water, achter de dikke muren van het reactorgebouw gebeurde, was slecht. Slecht voor het milieu, slecht voor de wereldvrede, slecht voor de mens. Kees Holtman, die dertig jaar lang met plezier naar zijn werk in het laboratorium van de kerncentrale ging, moest zich er keer op keer voor verantwoorden. Want Dodewaard – daar kwam je niet voor je plezier, was de veronderstelling.

Fascinatie

Zo is het niet altijd geweest. Als het vreedzaam gebruik van kernenergie begin jaren vijftig zijn intrede doet in Nederland, overheerst een nieuwsgierige fascinatie voor de ongekende mogelijkheden die de nieuwe technologie biedt. Van een aardgasbel onder Nederlands grondgebied heeft dan nog niemand weet. Nederland is afhankelijk van zijn schaarse steenkolenvoorraad en de import van olie. Kernenergie, opgewekt in eigen land, biedt een veelbelovende uitkomst: de schone energiebron van de toekomst. Er circuleren plannen voor de bouw van tientallen kerncentrales, te beginnen met een pilot-reactor in Dodewaard, om ervaring op te doen.

In maart 1969 stelt koningin Juliana Kerncentrale Dodewaard in werking. Een jaar later treedt Holtman bij de kerncentrale in dienst. ‘In mijn omgeving wisten maar weinig mensen wat een kerncentrale was. Mijn schoonvader vroeg me wel eens wat het verschil was tussen de elektriciteit die uit het stopcontact kwam en de elektriciteit die wij opwekten. Ook zelf wist ik eerlijk gezegd niet precies wat kernenergie was. Ik kwam van een papierfabriek, waar ik als chemisch analist onderzoek had gedaan naar verbetering van de bedrukbaarheid van papier. In De Telegraaf las ik in een advertentie van de NV Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland (GKN) dat ze voor de centrale in Dodewaard iemand zochten voor radioactiviteitsmetingen. Dat leek mij een geweldige uitdaging. Kernenergie was iets nieuws, iets van de toekomst. Een gebied dat door nog maar weinig mensen was betreden.’

Als drie jaar later Borssele, ’s lands eerste commerciële kerncentrale, in bedrijf wordt genomen, begint het tij al langzaam te keren. Ook de bezwaren tegen kernenergie komen nu steeds vaker onder de aandacht van het grote publiek: de gevaren van radioactiviteit, de problemen met radioactief afval, de problematische sloop van oude centrales en de risico’s van een mogelijke kernramp. Bij Borssele en Dodewaard duiken met steeds grotere regelmaat kleine groepjes demonstranten op die pleiten voor sluiting van de centrales. ‘De ongrijpbaarheid,’ aldus Holtman, ‘die aanvankelijk tot ieders verbeelding had gesproken, begon men nu juist angstaanjagend te vinden. Bovendien bracht men kernenergie in verband met kernwapens, waarover de bevolking eind jaren zeventig almaar bezorgder raakte.’

Open dagen

Voor de anti-kernenergiebeweging betekent de kernramp nabij Harrisburg, de hoofdstad van de staat Pennsylvania, eind maart 1979, een bevestiging van haar gelijk. Volgens Holtman bewijst de ramp precies het omgekeerde. ‘De ramp bij Harrisburg liet juist zien hoe veilig de westerse kerncentrales zijn. Terwijl een deel van de kernreactor was gesmolten, werd er buiten nauwelijks radioactiviteit gemeten. Kennelijk was de omhulling een goede bescherming. Dat was ook het belangrijke verschil met Tsjernobyl, waar een enorme hoeveelheid radioactiviteit vrijkwam. Daarom heb ik me ook nooit enige zorgen gemaakt. Dodewaard was een veilige centrale.’

Dat Greenpeace tussen 1980 en 1989 in totaal 96 ‘grote bedrijfsstoringen’ in Dodewaard telt, bestempelt Holtman dan ook als onzin. Vergeleken bij de rampen in Harrisburg en Tsjernobyl is die toevoeging ‘groot’ naar Holtmans mening schromelijk overdreven. ‘Wij hebben meer dan twintig jaar achtereen van General Electric het certificaat “beste centrale” gekregen. Natuurlijk, er waren soms onregelmatigheden. Maar daaruit zijn nooit levensbedreigende situaties voor de omgeving ontstaan.’

Gevoed door dergelijke cijfers en andere gekleurde berichtgeving in de media keerde de buitenwacht, aldus Holtman, zich niet alleen tegen de kerncentrale als fenomeen, maar ook tegen de medewerkers. ‘Wij ervoeren die demonstraties als een aanval op ons werk. Dat schiep een hechte band tussen de medewerkers onderling. Maar buiten de centrale kon het best vervelend zijn. Op verjaardagen, bijvoorbeeld, moest ik me altijd verdedigen. In de eerste plaats voor het feit dat ik überhaupt in een kerncentrale werkte. En daarnaast ook nog eens tegen het verwijt dat ik als insider niet eerlijk zou zijn over wat er in de centrale gebeurde.

Tijdens een vakantie in Frankrijk raakte ik in discussie met een vrouw die zich voortdurend beriep op een brochure vol bezwaren tegen kerncentrales. Ik heb haar toen uitgenodigd om een keer naar Dodewaard te komen, om met eigen ogen te zien hoe het eraan toeging. Dat heeft ze gedaan. Ik heb haar er niet van kunnen overtuigen dat de centrale een veilig instituut was, maar haar wel een genuanceerder beeld van kernenergie gegeven. Waar het aan schortte, vooral in het begin, was voorlichting. Later zijn er open dagen gehouden en is er veel energie gestoken in rondleidingen door de centrale. Daar kwam het publiek met busladingen op af, van scholieren en huisvrouwen tot ingenieurs. Maar op een gegeven moment viel er gewoon niet meer op te boksen tegen de negatieve publiciteit. Van binnenuit wist je hoe het precies in elkaar stak. Dat strookte niet met wat er in de kranten stond. Daar kon je echter weinig tegenover stellen.’

Brede Maatschappelijke Discussie

Hoe groot de weerstand tegen kerncentrales dan inmiddels is, blijkt wel als op zondag 19 oktober 1980 zo’n vijftienduizend betogers, getooid met leuzen als ‘Dodewaard, geen dode waard’, de drie invalswegen naar de centrale bezetten. Actiecomité ‘Dodewaard gaat dicht’ probeert met de blokkade te voorkomen dat personeel wordt afgelost, wat uiteindelijk moet leiden tot sluiting van de kerncentrale. ‘Er was in de centrale slaapgelegenheid geregeld voor het personeel, de directie en de politiemensen die het complex bewaakten. Nieuw personeel stak aan de achterkant met een bootje stiekem het water over en kon dan via een ladder het complex binnenkomen. De centrale draaide op minimale mankracht.

Zelf was ik dat weekend thuis,’ vervolgt Holtman. ‘We volgden de ontwikkelingen via Radio Actief, de illegale radiozender van de actievoerders. Die stond bij ons de hele dag aan. Ik ging geregeld kijken hoe het ervoor stond bij de blokkade. Ook ’s nachts om een uur of één ben ik nog teruggegaan om te kijken op de dijk. Het was steenkoud en het regende die nacht verschrikkelijk. Er lagen hooguit tien, vijftien betogers onder vuilniszakken te verkleumen. Ik zei nog tegen mijn vrouw: “Onze-Lieve-Heer moet wel voor kernenergie zijn. Anders had hij het nooit zo koud en nat gemaakt.”‘

Het slechte weer breekt inderdaad het verzet van de actievoerders. Als Holtman maandagochtend naar zijn werk gaat, zijn er van de vijftienduizend nog slechts tweehonderdveertig demonstranten over die willen volharden in de blokkade. ‘We moesten ons verzamelen bij het voetbalveld. Daar stapten we in een bus die ons onder politiebegeleiding langs de demonstranten loodste. Met al dat boe-geroep en gebonk op de bus leek het wel alsof we de Ajax-selectie waren die door een haag van Feijenoord-supporters reden. Dat was best spannend – maar in de positieve zin van het woord, want de sfeer was niet agressief.’

Een jaar later, bij de tweede grote blokkade van Dodewaard, is de sfeer wel grimmig en grijpt de ME hardhandig in met traangas. Toch kan de anti-kernenergiebeweging dan inmiddels op een succesvolle strijd terugkijken. Want Nederland – de regering voorop – is wel aan het denken gezet. Dat blijkt als de regering in 1981 overgaat tot de zogeheten Brede Maatschappelijke Discussie (BMD) over (kern)energie. Twee jaar lang gaan voor- en tegenstanders in debat over het nut en nadeel van kernenergie.

Holtman kan zich, zo zegt hij, niet herinneren dat het een overweldigend succes is. ‘Bij ons in het dorp was er een bijeenkomst georganiseerd in een zaaltje waar nu de Chinees zit. De opkomst was pover. Ik geloof dat er niet meer dan twintig mensen waren. Meegeteld, let wel, de organisatoren en een vijftal collega’s van mij. Wat me altijd is bijgebleven, is een jongen die het de hele tijd over jodiumlozingen had. Die waren levensgevaarlijk, zei hij – hij zat vreselijk te overdrijven. Waarop ik zeg: hoe weet jij dat zo goed? Want ík ben degene die de jodiummetingen bij Dodewaard uitvoert. En ík wist dat de hoeveelheid radioactief jodium vrijwel verwaarloosbaar was. Die jongen bleef maar volhouden dat het gevaarlijk was, waardoor de discussie ontaardde in een welles/nietes-strijd.’

Het weerspiegelt, vindt Holtman, de hele discussie over kernenergie in Nederland. Ook die werd beheerst door vooroordeel en onjuiste informatie. De uitkomst van de BMD wekt dan ook geen verwondering: er moeten voorlopig geen nieuwe kerncentrales bij komen. De kernramp in Tsjernobyl, op 26 april 1986, luidt het einde in voor de verdere ontwikkeling van kernenergie in Nederland.

‘Het is jammer,’ zegt Holtman ten slotte, ‘dat de kernenergie-industrie het niet heeft gehaald. Maar je zag het aankomen. De anti-kernenergielobby heeft haar werk wat dat betreft zeer goed gedaan. Je zag dat het gewoon niet meer haalbaar was. Het politieke draagvlak ontbrak. Kernenergie is ook geen technisch probleem. Technisch is alles op te lossen: de veiligheid, de afvalverwerking. Kernenergie is een politiek probleem.’