Home Verpieteren van de heimwee

Verpieteren van de heimwee

  • Gepubliceerd op: 17 december 2008
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Frans Groot
  • 5 minuten leestijd

In een overzicht van bijna vijfhonderd jaar Nederlandse migratiegeschiedenis mag natuurlijk ook de turbulentie van dit moment aan bod komen. Marlou Schrover en Herman Obdeijn, respectievelijk komend en gaand migratiespecialist aan de Universiteit Leiden, blazen een partij mee. Op de laatste bladzijde van hun boek krijgen de aanhangers van Verdonk, Wilders en al diegenen die graag stigmatiseren, er flink van langs. Prinses Máxima – ‘de’ Nederlandse identiteit bestaat niet – zal dit boek met plezier lezen.

De vraag is wel of zo’n historisch overzicht ook echt verhelderend werkt voor het lopende migratiedebat. De auteurs zetten zich af tegen Paul Scheffers spraakmakende boek Land van aankomst uit 2007 (inmiddels toe aan een elfde druk), dat minder multicultureel van toon is en ‘flinkere’ standpunten inneemt tegenover minderheden. Scheffer vindt verwijzingen naar de vele Franse hugenoten of Duitse trekarbeiders die succesvol opgenomen werden in de zeventiende-eeuwse Republiek niet erg nuttig.
Dergelijke vergelijkingen, vindt hij, werken een geruststellende houding in de hand: migratie is van alle tijden en het komt uiteindelijk wel op zijn pootjes terecht. Volgens hem is er momenteel een veel dramatischer proces gaande. Scheffer gaat te rade bij een van de heftigste periodes uit de Amerikaanse migratiegeschiedenis: de jaren tussen 1850 en 1925, toen tientallen miljoenen volksverhuizers het beloofde land binnenkwamen.
Ze maakten eerst kennis met een grootstedelijke ‘hel’ waarin ze moesten zien te overleven, dekking zoekend onder landgenoten in eigen woonwijken. Daarnaast kregen ze te maken met discriminatie vanuit rechts-populistische kringen en met stevige natievormende beschavingsoffensieven van liberaal-progressieve volksopvoeders. In de jaren twintig werd de migratiekraan een paar slagen dichtgedraaid. Het nieuwe beleid was erop gericht de dominante White Anglo-Saxon Protestants te beschermen tegen nieuwe etnische groepen. Al met al is migratie voor Scheffer niet zozeer een ‘gegeven’ als wel een ‘probleem’.

Aardappelen met jus
Recentelijk werd Scheffer in het Tijdschrift voor Geschiedenis (2008/2) stevig aangepakt door sociaal-historicus Leo Lucassen. Hij zou een te somber beeld hebben geschetst van deze Amerikaanse episode. Hij zou te veel hebben gefocust op ‘ontwortelde’ (uprooted) migranten die van het Europese platteland kwamen en onvoorbereid werden losgelaten in de grote stad. Tegenwoordig hanteren veel historici een positievere metafoor: het gaat om ‘overgeplante’ (transplanted) migranten, die al kleinere migratiestappen hadden gezet voordat zij in Amerika aankwamen, en in de meeste gevallen ook een zekere sociale stijging wisten te realiseren. Wat meer optimisme zou dus gerechtvaardigd zijn.
Levert de Nederlandse migratiegeschiedenis van Obdeijn en Schrover nu een positief verhaal? Er trekt een enorme massa mensen voorbij, keurig in tabellen ondergebracht en zo nu en dan voorzien van een treffende illustratie. Neem bijvoorbeeld de Duitse matroos die aanmonsterde op een VOC-schip en een grote kans had een zeemansgraf te vinden. En wat te denken van de Spaanse gastarbeider die in de jaren 1960 in een overvol pension werd ondergebracht, inclusief stapelbed en Hollandse aardappelen met jus? Migratie was voor de eerste pioniers een soms gevaarlijke en bijna altijd pijnlijke gebeurtenis.
De auteurs zetten de ervaringen van deze immigranten voortdurend naast de wederwaardigheden van Nederlandse emigranten overzee. Naar mijn gevoel maakt dit de focus van het boek wat te breed, maar het levert wel instructieve parallellen op. Zo was het leven van de meer dan honderdduizend Nederlandse immigranten in Australië in de jaren vijftig erg zwaar. Ze hielden vast aan hun eigen cultuur, spraken de taal aanvankelijk nog slecht, moesten ongeschoold werk doen en werden als Dutchies gediscrimineerd. De vrouwen zaten intussen thuis te verpieteren en hadden last van heimwee. Geen wonder dat eenderde van deze groep uiteindelijk toch weer terugkeerde naar Nederland.
Vergelijkingen met Marokkaanse migranten in Nederland liggen hier voor de hand. Het gaat hier kennelijk om aanpassingsprocessen waar diverse etnische groepen problemen mee kunnen hebben. Het is wel de vraag of de hele geschiedenis van de Nederlandse emigranten in al die buitenlanden (inclusief de koloniën) moet worden samengevat om dit punt te kunnen maken.

Verblijfsvergunning
Interessanter is het verhaal van de migranten die naar Nederland kwamen. Ook hier gaat het om talloze groepen, maar er is beter een lijn te trekken in de manieren waarop deze mensen ontvangen werden en hoe zij zich wisten aan te passen aan de nieuwe omstandigheden.
Laten we het overheidsbeleid als voorbeeld nemen. Zo op het eerste gezicht zou je verwachten dat het toelatingsregime scherper werd op het moment dat natiebesef en nationalisme bepalend werden in de Nederlandse staat – ‘Wien Neêrlands bloed door d’ adren vloeit, van vreemde smetten vrij.’ En inderdaad werd de regelgeving in de negentiende eeuw strikter. Voor het eerst was er sprake van een echt vreemdelingenbeleid en werd er met een soort verblijfsvergunning en meldingsplicht gewerkt. Maar in de praktijk kon de overheid dit beleid niet waarmaken en werd er nog weinig controle op inkomend verkeer uitgeoefend.
Dat veranderde pas echt rond de Eerste Wereldoorlog. Om politieke onruststokers buiten de deur te houden en de arbeidsmarkt te beschermen werden de grenzen beter gecontroleerd en werden ook daadwerkelijk groepen buitengesloten. Het is interessant dat dit scherpere beleid samenviel met een periode van politieke instabiliteit in Europa, waarin natiestaten in oorlog waren, én met de invoering van het algemeen kiesrecht: de overheid had er nu belang bij om de arbeiders te laten zien dat ook hun belangen verdedigd werden. Er was bovendien een omvangrijk ambtenarenapparaat dat dit beleid kon uitvoeren.
Hier is dus een heldere scheidslijn in het immigratiebeleid zichtbaar. Met name in de jaren dertig werd dit pijnlijk duidelijk, toen de Duitse vluchtelingen zich aan de grenzen meldden.
De meerwaarde van dit boek is dat dergelijke doorgaande lijnen en breuken zichtbaar worden gemaakt. We zien daarin de doorwerking van een sterker wordende staat, de afwisseling van economische groei en krimp én de stemmingswisselingen in de publieke opinie. Gevestigde groepen bewaakten met een zekere jaloezie hun positie in de samenleving en vergden van nieuwkomers dat zij zich gedwee aanpasten aan de geldende machtsverhoudingen. Deden ze dat niet, dan kregen ze te maken met vormen van stigmatisering en soms ook uitsluiting.
Vergeleken met de Amerikaanse migratiegeschiedenis is dit proces in Nederland – met uitzondering van de ellende rond de Tweede Wereldoorlog – redelijk mild verlopen. Obdeijn en Schrover brengen het in zijn volle omvang – van de inpassing van de ‘wufte’ zuidelijke Nederlanders in de zestiende eeuw tot de huidige integratie van ‘primitieve’ Marokkaanse immigranten uit het Rifgebergte – goed in beeld. Zo’n overzicht relativeert, maar het werkt niet geruststellend: het is een hardnekkig verhaal met een open einde.

Herman Obdeijn en Marlou Schrover
Komen en gaan. Immigratie en emigratie in Nederland vanaf 1550
416 p. Bert Bakker, € 24,95

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.