In 1981 bezorgden A.F. Manning en M. de Vroede de Spectrum atlas van historische plaatsen in de Lage Landen. Aan de hand van 21 locaties in België en 29 in Nederland behandelde het boek in chronologische volgorde allerlei aspecten uit de geschiedenis van de twee landen. De twee delen België. Een parcours van herinnering vormen een nieuwe uiting van dit idee.
Om duistere reden verwijst hoofdsamensteller Jo Tollebeek niet naar Manning en De Vroede, maar wel naar de Franse historicus Pierre Nora, die hetzelfde idee een aantal jaren later veel grootser en pretentieuzer uitwerkte. Sindsdien is er een soort internationale cultus onder historici ontstaan om over lieux de mémoire – herinneringsplaatsen – te praten.
Vaak gaat het daarbij om slordig denken, waarbij het onderscheid tussen geschiedenis en herinnering gruwelijk wordt verhaspeld. We doen juist aan geschiedenis omdat het menselijk geheugen nogal zwak en wispelturig is. Nora had dat zelf overigens uitstekend door. Tollebeek gelukkig ook.
Om een voorbeeld te geven: Alain Colignon begint zijn stuk over het Luikse Perron, een zuilenfontein die de vrijheden van Luik symboliseert, met de opmerking dat wie daar tegenwoordig langs wandelt, niet kan bevroeden dat het ding in de twintigste eeuw tot een Waals symbool heeft kunnen uitgroeien. Zeg dat wel, ik wist ook van niets toen ik eraan voorbijkwam. Maar als je zo’n monumentje ziet, kun je natuurlijk wel raden dat het er niet toevallig staat en dat er vast een heel verhaal aan vastzit.
Dan gaat het dus om geschiedenis, en niet om herinnering. Maar het monument – dat overigens zowel de macht van de prinsbisschoppen, alsook de stedelijke vrijheid kan symboliseren – herinnert je dus wel opzichtig aan een kennelijk historische betekenis. Als toerist duik je dan in je reisgids. Als je in Luik werkt, zul je er misschien jarenlang gedachteloos aan voorbijlopen.
Heizelstadion
Elk van de 66 artikelen wordt voorafgegaan door een grote foto die de linkerpagina beslaat. Bij een stuk of twintig afbeeldingen gaat het om gedenktekens of monumenten, fysieke objecten dus die nadrukkelijk bedoeld zijn om iets historisch te gedenken. Er zijn zelfs zes standbeelden bij: van Ambiorix, Godfried van Bouillon, Pieter Corbeels, Gabrielle Petit, Albert I en Leopold II.
Dat zijn niet allemaal namen die iedereen hoeft te kennen, maar dat is juist de charme van de boeken: dat ook een verzetsheldin die in 1916 door de Duitse bezettingsmacht werd gefusilleerd een plaats heeft. Kreeg Gabrielle Petit haar beeldje op een Brussels plein omdat ze ooit voor de democratie stierf, Sophie de Schaepdrijver laat zien dat ze nu vooral wordt herdacht als vrouw, waarbij ze de rivaliteit tussen Frans- en Nederlandstaligen als een der weinigen weet te overstijgen.
Op het eerste gezicht doet dat aanknopen bij monumenten heel traditioneel aan. Het lijkt of de lezer wordt meegevoerd op de heldenverering van vroegere generaties, maar bij nader inzien wordt die juist geproblematiseerd. De auteurs vertellen niet alleen de geschiedenis van de herdachte personen, maar ook waarom ze een standbeeld kregen en hoe de betekenis daarvan in de loop van de tijd veranderde. Zowel bij Manning en De Vroede als bij Tollebeek dient Tongeren om naar de Romeinse tijd te verwijzen, maar terwijl de eersten het rechtstreeks hebben over de ruïnes van de Romeinse stadsmuren, vertelt Tom Verschaffel hoe de tamelijk onbekende Ambiorix, door Julius Caesar genoemd, in de negentiende eeuw kon uitgroeien tot de dappere Oude Belg bij uitstek.
Terwijl de auteur van het artikel over het huis van Peter Paul Rubens aan de Antwerpse Wapper in het boek van Manning en De Vroede begon met de stelling dat van weinig vermaarde kunstenaars de woning ‘zo indrukwekkend en zo goed in oude staat bewaard gebleven’ is, doet Hans Cools hier uit de doeken hoe de stad het huis na vele mislukte pogingen pas in 1937 wist te verwerven en toen ontdekte dat men eigenlijk geen idee had hoe het er vroeger had uitgezien. De oude toestand moest op grond van giswerk gereconstrueerd worden. De boeken laten dus zien hoe geschiedenis werkt, hoe beelden voortdurend veranderen. De gebeurtenissen waar het mee begon, worden vaak indirect verteld.
Ook zijn er verhalen die rechtstreeks bij de nog levende herinnering aansluiten. Wie alleen maar de naam van het Brusselse Heizelstadion hoort, zal zich, mits niet al te jong, onmiddellijk herinneren hoe daar bij ongeregeldheden op de tribune in 1985 enkele tientallen mensen het leven lieten. Wie echter langs de supermarkt van Delhaize in Aalst rijdt, denkt waarschijnlijk niet direct aan de Bende van Nijvel die daar in hetzelfde jaar vijftien mensen neerschoot, van wie acht het niet overleefden. Het is ook niet direct een plaats waar je eens wilt gaan kijken. De auteur merkt zelf al op dat het een ‘troosteloze, banale plek’ is, en bovendien wil de warenhuisdirectie niet dat de herinnering levend wordt gehouden.
Tragiek
België. Een parcours van herinnering gaat vooral over de Belgische staat die in 1830 ontstond. De artikelen zijn ondergebracht in vijf clusters. In het eerste en laatste komen ook enkele fragmenten uit de oudere geschiedenis aan de orde, maar dan vooral vanuit de rol die ze in het latere Belgische bewustzijn speelden. Het eerste cluster gaat over de grote geschiedenis, het laatste over de kleine geschiedenis van de nostalgie: de schilderachtige binnenstad van Brugge, maar ook het strand van Blankenberge, waar menig Belgisch kind gelukkige zomerdagen beleefde.
De drie clusters daartussenin behandelen de twintigste en een beetje de negentiende eeuw, onder de drie kopjes ‘Expansie’, ‘Tweedracht’ en ‘Crisis’. De Belgische bemoeienis met Congo leverde – ‘expansie’ – het koloniaal museum in Tervuren op, dat sinds 1897 geheel van focus veranderde: van exotische belangstelling voor die vreemde zwarten naar een kritische blik op het eigen imperialistische handelen. Maar het koloniaal verleden is ook goed voor twee plaatsen onder het hoofdje ‘Crisis’: Léopoldville, als Kinshasa de huidige hoofdstad van Congo, en Kigali, de hoofdstad van Rwanda, waar in 1994 bij het begin van de genocide tien Belgische blauwhemden vermoord werden. Tien hoekige, ruwe stenen zuilen markeren de plaats.
De middelste categorie, ‘Tweedracht’, verhaalt in een notendop over de tragiek van België. De nationale tegenstelling tussen liberalen en katholieken die de eerste eeuw van het staatsbestaan beheerste, werd vervangen door de taalstrijd tussen Wallonië en Vlaanderen. Jo Tollebeek zelf vertelt het tragikomische verhaal van de Leuvense universiteitsbibliotheek die bij de splitsing van de universiteit in 1968 ruw werd opgedeeld: de boeken met even nummers gingen naar Louvain-la-Neuve, de oneven exemplaren bleven in de oude stad. Hardnekkig bleef het verhaal circuleren dat ook encyclopedieën opgesplitst waren, maar dat was een urban legend: ze hadden één nummer en bleven dus heel.
Wanneer worden deze heerlijke boeken vol grote en kleine verhalen nu in het Frans vertaald?
Jo Tollebeek e.a. (red.)
België. Een parcours van herinnering
2 delen. 461 en 512 p. Bert Bakker, € 75,00
Dit artikel is exclusief voor abonnees