Home Tijdschrift

Tijdschrift

  • Gepubliceerd op: 20 november 2000
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Wim Berkelaar

Sinds de Tweede Wereldoorlog hangt er een groot taboe rond het begrip ‘ras’. Dat ligt gezien de nazi-misdaden natuurlijk voor de hand. Des te interessanter is het dat enkele wetenschappers kort na de oorlog nog altijd over het ‘rassenvraagstuk’ nadachten. De sociale wetenschappers H.W. Methorst en M.J. Sirks waren zich welbewust van de schaduw die het nationaal-socialisme over het racistisch onderzoek had geworpen. Maar zij beschouwden het nazi-tijdperk als abnormaal en hielden vast aan wat zij beschouwden als zuiver wetenschappelijk onderzoek.

        Deze gegevens staan in een artikel van de literatuurwetenschapper Ineke Mok, die in het Jaarboek van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (2000-11) schrijft over ‘het raciale vertoog in de sociale wetenschap in Nederland’ tussen 1930 en 1950. Het artikel staat in het eerste thematische jaarboek dat het NIOD heeft samengesteld, na een decennium lang jaarboeken te hebben gevuld met verspreide artikelen.
        Eerst het goede nieuws: het thema ‘Volkseigen. Ras, cultuur en wetenschap in Nederland 1900-1950′ is uitstekend gekozen, daarvoor verdient de redactie een flinke pluim. Slim is ook de in alle bijdragen terugkerende constatering dat de racistische wetenschappers voor de oorlog merendeels heilig geloofden in een strikte scheiding tussen wetenschap en politiek. Terwijl dat een illusie was, zeker in dit geval. Frank van Vree laat in zijn inleidende beschouwing zien dat ook onberispelijke tegenstanders van het nationaal-socialisme als de rooms-katholieke hoogleraar Barge en de socioloog Steinmetz niet ontkwamen aan het alom aanwezige rasdenken.
        De meeste auteurs van het jaarboek worstelen met hun veelal integere, wat wereldvreemde hoofdpersonen. Het levert genuanceerde artikelen op over onder meer de volkskundige vrienden P.J. Meertens en Jan de Vries, die tijdens de oorlog in nationaal-socialistisch vaarwater terecht zou komen. En over de archeoloog A.E. van Giffen en de jonge, veelbelovende wetenschapper Felix, die tot de SS zou toetreden en na de oorlog wetenschappelijk dood werd verklaard. Ook de geschiedschrijving ontbreekt niet: P.J. Blok en P. Geyl worden neergezet als historici die geloofden in een ‘etnische essentie’ van Nederland. Franken, Friezen en Saksen zouden, in de woorden van Geyl, ‘de grondstof voor de Nederlandsche stam’ hebben geleverd.
        Maar de worsteling van de auteurs neemt niet weg dat zij gegrepen lijken door een minstens even dogmatische wetenschapsopvatting als de personen die ze beschrijven. De rasdenkers voor de oorlog waren als ‘essentialistische’ denkers kinderen van hun tijd en geloofden in algemeenheden te kunnen spreken over ‘volkskarakter’ en ‘ras’. De auteurs van het jaarboek daarentegen zijn zonder uitzondering kinderen van het postmodernisme: zij geloven in ‘constructie’ en stellen het begrip ‘identiteit’ ter discussie. Daarmee is op zichzelf niets mis. Maar de auteurs vervallen zonder het te beseffen in een nieuw denken over goed en fout dat zij zo graag hadden willen vermijden. Zij nemen de ‘foute’ rasdenkers niet moreel de maat, maar ‘wetenschappelijk’. Zodra ze ‘essentialistisch’ denken ontwaren, heffen de auteurs het vingertje en worden denkbeelden ‘ontmaskerd’. Dat irriteert.

Los nummer: ƒ 39,50. Telefoon: 0575-510522

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.