Na de Duitse bezetting moest het Nederlandse Beheersinstituut (NBI) de geroofde bezittingen van Joodse ‘afwezigen’ in kaart brengen en de teruggave in goede banen leiden. In de praktijk liet de organisatie dat liever aan bewindvoerders over, schrijft rechtshistoricus Christiaan Ruppert in BMGN.
Joodse burgers werden tijdens de bezetting gedwongen hun bezittingen af te staan aan Duitse roofinstanties: van banktegoeden en aandelen tot cash en juwelen. Het NBI moest er na de oorlog voor zorgen dat de bezittingen van ‘afwezige’ Joodse Nederlanders bij de juiste nabestaanden terechtkwamen.
Meer historisch nieuws lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
In 2018 werden de archieven van het NBI openbaar en begon Ruppert aan een analyse van 600 beheersdossiers van Joodse afwezigen. Daaruit concludeerde hij dat de overheid de Joodse teruggave weinig prioriteit gaf. ‘Het NBI besteedde de bewindvoering uit aan familieleden, advocaten, accountants en notarissen. Eigenlijk trok de organisatie zijn handen ervan af.’
De overheid wilde vooral de bezittingen van Duitsers en collaborateurs in beslag nemen. Dat deed het NBI in hoofdzaak. ‘Onderdeel van het straffen was het verbeurdverklaren van deze vermogens,’ vertelt Ruppert. ‘Het NBI hield zich bij de Joodse vermogens grotendeels afzijdig en liet bewindvoerders de bezittingen van Joodse afwezigen in kaart brengen.’ Familieleden wilden soms snel bij dat vermogen kunnen om hun leven weer op te pakken, maar de starre, bureaucratische opstelling van het NBI maakte dat lastig.
Het NBI was vooral een instantie waar bewindvoerders toestemming moesten vragen. ‘Om een hypotheek aan te vragen bijvoorbeeld, of een bedrijf te verkopen.’ Onder de Joodse afwezigen waren veel venters, kleine winkeliers en firmahouders, maar aanvragen om een bedrijf voort te zetten werden vaak geweigerd. Soms mochten bewindvoerders een bedrijf niet eens verkopen.
Ondertussen was het NBI – tot grote frustratie van de bewindvoerders − wel scherp op zijn eigen inkomsten. Bewindvoerders moesten grondheffingen afdragen waaruit het NBI en de bewindvoerders konden worden betaald, zelfs als het vermogen van de Joodse afwezige miniem was. ‘Ook de Belastingdienst zat erbovenop. Als een Joodse afwezige belastingschulden had, moesten bewindvoerders die openstaande rekeningen zo snel mogelijk afhandelen.’
Openingsafbeelding: Joden keren terug na de bevrijding. Amsterdam, juni 1945. Bron: ANP.