Het kabinet-Rutte stopt met ontwikkelingshulp aan Suriname. Ruim 35 jaar sinds de onafhankelijkheid van de oud-kolonie voelt Nederland zich niet meer verantwoordelijk voor de enorme armoede in het land.
Suriname kreeg in 1975 de onafhankelijkheid op een presenteerblaadje aangereikt. Op datzelfde blaadje lagen 3,5 miljard Nederlandse guldens. De helft daarvan was bedoeld voor verhoging van de productie, stimulering van de werkgelegenheid en verbetering van de levensomstandigheden. In het Meerjaren Ontwikkelingsplan (MOP) voor de periode 1975-1980 stonden grootse plannen voor de ontginning van bauxiet in West-Suriname, een landbouwproject in Nickerie en de opzet van een oliepalmindustrie in Commewijne.
Eind 1982 schortte Nederland de ontwikkelingssamenwerking op vanwege het militaire regime van Bouterse. Nadat de democratie in 1987 was hersteld, werd de hulp hervat. In 1992 sloot president Ronald Venetiaan met Nederland een raamverdrag voor economische, sociale en justitiële samenwerking. De Surinaamse economie bleef echter verslechteren en een Structureel Aanpassingsprogramma moest voor verbetering zorgen. In 1996 zette Nederland projecthulp om in hulp voor onder meer onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting – niet direct sectoren die de werkgelegenheid bevorderen en de armoede terugdringen.
Meer lezen over Suriname? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Met een inflatie van bijna 100 procent in 1999 en 60 procent in 2000 werd de bevolking er niet rijker op. In het MOP 2001-2005 ontvouwde de Surinaamse regering samenhangende maatregelen die de werkgelegenheid moesten bevorderen en de armoede met de helft terugdringen. Het MOP 2006-2011 behelsde onder meer een rechtvaardiger verdeling van het nationaal inkomen, bijvoorbeeld door passende werkgelegenheid te garanderen.
Ondanks alle plannenmakerij is de werkloosheid in Suriname niet verminderd. Na een lichte daling tussen 2001 en 2004 is ze daarna weer snel opgelopen. Het dieptepunt werd bereikt in 2007, toen meer dan 15 procent van de beroepsbevolking – en zelfs bijna 40 procent van de jongeren – zonder werk zat. In 2008 en 2009 bedroeg de werkloosheid 13 procent.
Een al even somber beeld geven de armoedecijfers. Geschat wordt dat bij het begin van de onafhankelijkheid 25 procent van de bevolking onder de armoedegrens leefde. Vanaf 1996 is het percentage opgelopen van rond de 22 tot bijna 60 in 2000. Het Nederlandse presenteerblaadje van destijds is, op drie ton na, leeg. Op nieuwe hulp hoeft Suriname niet meer te rekenen. Nederland is er klaar mee. Op is op.