In de negentiende eeuw hielden de Nederlandse pers en de autoriteiten elkaar in een houdgreep. Willem I en Willem II beknotten journalisten zoveel ze maar konden. Terwijl die op hun beurt probeerden de koningen te chanteren.
Geseling en twee jaar naar de gevangenis – die straf kreeg journalist Elias Carel d’Engelbronner in januari 1819, omdat hij enkele maanden eerder in de oppositionele periodiek De Weegschaal het Koninklijk Huis had beledigd. In zijn artikel ‘Plegtigheden’ had D’Engelbronner zich afgevraagd of de plechtigheden rond de doop van prins Alexander, de tweede zoon van de latere koning Willem II, wel gepast waren. De ‘jonggeboren Prins’ was voor God toch niet meer dan andere kinderen? Ook schreef hij ironisch dat hij ‘leden van de Koninklijke familie’ wel enige ‘Koninklijke pracht’ gunde, maar niet begreep waarom zoveel regeringsleden en andere notabelen bij de ceremonie aanwezig moesten zijn.
Koning Willem I en minister Cornelis Felix van Maanen van Justitie beschouwden De Weegschaal als een verdacht blad. Dat wilde de publieke opinie ‘luider’ maken, wat niet van de pers werd verwacht. Het gewraakte artikel ‘Plegtigheden’ bood de autoriteiten een goede gelegenheid om de kritische journalist met verlichte ideeën en republikeinse sympathieën op te pakken.
Op woensdag 13 januari werd D’Engelbronner uit zijn cel gehaald voor zijn geseling. Procureur-generaal Anthony Willem Philipse, een goede vriend van Van Maanen, deed verslag van wat er toen gebeurde: ‘Alles is in orde verlopen. Hij was bovenmate tranquiel, sprak met de scherpregter, terwijl die hem den hals ontblootte over het verfronselen van zijne kraag, en daarna met den knecht, terwijl die hem wederom aankleedde, en voorts onder weg met de dienaars over den aard der executie. Ik ben bij de executie present geweest, en heb nooit grooter tranquilliteit in iemand bespeurd.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Eerste oppositionele pers
Koning Willem I voerde aanvankelijk een liberaal persbeleid, wat volgens hem paste bij de Nederlandse traditie. Vooral Fransen die naar Brussel waren gevlucht voor het restauratieregime van koning Lodewijk XVIII profiteerden hiervan. Toen de koning niet veel later onder druk van de grote mogendheden zijn persbeleid aanscherpte, was het ‘kwaad’ al geschied. Mede dankzij de Franse invloed ontstond er in de Zuidelijke Nederlanden voor het eerst een oppositionele pers. De belangrijkste krant was de Brusselse Courier des Pays-Bas, die het grootste dagblad van het koninkrijk werd, met 1500 abonnementen in 1830.
Na deze marteling werd D’Engelbronner overgebracht naar het tuchthuis van Gouda, waar hij ruim twee jaar lang vast zou zitten. De autoriteiten gaven hem wel toestemming om te blijven schrijven, zodat hij in het onderhoud van zijn vrouw en kinderen kon voorzien. Van Maanen en Philipse wilden met zijn veroordeling een voorbeeld stellen, maar hem niet de mond snoeren, omdat ze niet zaten te wachten op een discussie over persvrijheid. Door D’Engelbronner toestemming te geven om te blijven schrijven hielden ze de schijn op dat het hier niet ging om een persdelict, maar om een zaak van laster en belediging.
Regeringsgezinde kranten
De behandeling van D’Engelbronner is exemplarisch voor de situatie van de pers in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw. Artikel 227 van de grondwet van het Verenigd Koninkrijk van 1815 garandeerde persvrijheid. Voor het uiten van ‘gedachten en gevoelens door de drukpers, als een doelmatig middel tot uitbreiding van kennis en voortgang van verlichting’ was geen toestemming vooraf nodig. Maar de autoriteiten wilden geen terugkeer naar de democratische toestanden van de patriottentijd en de Bataafse Republiek, van partijschappen en politieke polarisatie.
Daarom probeerde de staat de verspreiding van kennis, informatie en opinies te beperken tot de maatschappelijke elite. Zo hief ze belasting op alle vormen van gedrukt papier, de zogeheten drukperszegel. Die stamde nog uit de Franse tijd en zou pas in 1869 worden afgeschaft. Bij de aanscherping van de zegelwet in 1843 kwam er bovendien een belasting op advertenties.
Veel journalisten waren ‘sociaal gedeclasseerden’
Om de publieke opinie te beïnvloeden, gaf Van Maanen ook regeringsgezinde kranten uit. De belangrijkste was de Franstalige krant Journal de la Haye, die van 1830 tot 1842 zou verschijnen en zich richtte op de publieke opinie in het buitenland. Daarnaast bracht hij in de jaren dertig het blad De Waakzame uit, dat kritische oppositiebladen actief bestreed.
Als tegenwicht tegen het liberale Algemeen Handelsblad werd De Avondbode opgericht, een conservatieve regeringsgezinde krant die koning Willem I steunde. Maar deze krant werd geen succes en stopte er in 1840 al mee, vlak na de troonsafstand van koning Willem I, die de geheime beschermheer van de krant was geweest.
Broodschrijvers en chanteurs
In de eerste helft van de negentiende eeuw was journalistiek een nevenbezigheid voor advocaten, leraren en predikanten. Fulltime journalisten waren niet zelden ‘sociaal gedeclasseerden’: mannen die zich in de schulden hadden gewerkt of ontslagen waren en uit nood broodschrijver waren geworden. Broodschrijvers waren geen principiële journalisten. Als het uitkwam waren ze niet vies van chantage. Een uitzondering vormde bijvoorbeeld de katholieke journalist Joachim le Sage ten Broeke.
Opstandige katholiek
Joachim le Sage ten Broek was de eerste katholieke journalist in Nederland. Hij kwam in conflict met de autoriteiten toen hij in De Godsdienstvriend betoogde dat het alleenrecht dat de overheid bezat op het openbaar onderwijs in strijd was met de grondwet en de leer van de katholieke kerk. Op 23 augustus 1827 werd hij gearresteerd en bij normale criminelen in de cel gestopt, wat hij verschrikkelijk vond. Uiteindelijk kreeg hij gratie. De autoriteiten hadden hem drie maanden opgesloten en vonden dat ze daarmee een krachtig signaal hadden afgegeven. Ze hoopten dat Le Sage ten Broek zijn toon nu zou matigen, maar dat deed hij niet.
Een van de belangrijkste broodschrijvers was Eillert Meeter, een Groninger van eenvoudige komaf met radicale politieke idealen. Meeter vulde zogenoemde ‘lilliputters’, kleine blaadjes van 10 bij 16 centimeter, waarvoor je geen persbelasting hoefde betalen. Met zijn opruiende artikelen in de lilliputter Tolk der Vrijheid trok Meeter de aandacht van de politie. Nadat in zijn woning papieren over de oprichting van een republikeins genootschap waren gevonden, werd hij in 1840 aangeklaagd. De rechter veroordeelde Meeter tot vier jaar gevangenisstraf. Maar dankzij juridische bijstand van de liberale advocaat Dirk Donker Curtius – een pleitbezorger van de persvrijheid – werd Meeter in hoger beroep vrijgesproken.
Toen Meeter hoorde dat justitie op instigatie van de nieuwe koning Willem II, die zijn vader Willem I was opgevolgd, weer een zaak tegen hem voorbereidde, vluchtte hij naar Brussel en vervolgens naar Parijs. Maar in 1841 besloot de koning – volgens zijn biograaf Jeroen van Zanten wellicht uit medelijden – Meeter gratie te verlenen en vestigde de broodschrijver zich in Amsterdam. Niet alleen was alles ‘volkomen vergeven’, maar ook beloofde de koning hem aan een nieuw baantje te helpen. Omdat geen van zijn ministers ervoor voelde Meeter als ambtenaar aan de slag te laten gaan besloot Willem II dat Meeter een koninklijke toelage zou krijgen.
Dat bleek geen goed idee. Meeter gaf het geld uit aan drank en vrouwen, en werd ondertussen in de gaten gehouden door de politie. Toen hij in 1843 het blad De Onafhankelijke wilde beginnen, werd hij aangeklaagd en voor de keuze gesteld naar de gevangenis te gaan of te stoppen met schrijven. Meeter koos voor het laatste en liet zich verbannen naar Frankrijk. Hij keerde echter snel weer terug naar Nederland en richtte het schandaalblad De Ooijevaar op, waarin hij onder meer schreef over het bordeelbezoek van de kroonprins, de latere koning Willem III. Meeter probeerde Willem II in verlegenheid te brengen, om bij hem een flinke som zwijggeld los te peuteren. De koninklijke toelage smaakte naar meer. Toch publiceerde Meeter niet over een ander geheim dat hij had gehoord van een voormalige lakei: over de biseksuele geaardheid van de koning en zijn romantische liaisons met mannen.
De regering wist het seksleven van Willem II buiten de publiciteit te houden, maar het zorgde wel voor flinke kopzorgen. Een van degenen die hem hiermee chanteerde was Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer, een voormalige officier. Hij dreigde de ‘schandelijke en avontuurlijke lusten’ van de koning openbaar te maken.
Journalist Meeter schreef over het bordeelbezoek van de kroonprins
Daarnaast chanteerde Andringa de Kempenaer Willem II met de geheime mediacampagne die hij in 1839-1840 als kroonprins tegen zijn vader had gevoerd. Willem II was erg boos op zijn vader geworden toen die in 1839 had verteld dat hij opnieuw wilde trouwen. En wel met de hofdame van zijn overleden vrouw koningin Wilhelmina: gravin Henriëtte d’Oultremont de Wégimont. Willem II, die erg aan zijn moeder gehecht was, had dit voorgenomen huwelijk via Andringa de Kempenaer gelekt aan de pers. Ook had hoofdredacteur Jacob Willem van den Biesen van het Algemeen Handelsblad 50.000 gulden gekregen van Andringa de Kempenaer om met zijn krant een hetze te voeren tegen Willem I. Hoewel Willem II mede dankzij dit geheimzinnige gekonkel koning had kunnen worden, keerde zijn bondgenoot zich na de troonswisseling tegen hem en dreigde alles bekend te maken. Voor Willem II zat er vervolgens niets anders op dan Andringa de Kempenaer maar te betalen.
Willem II besloot ook de lastige Meeter weer te betalen, op voorwaarde dat hij zich wederom in het buitenland zou vestigen. De Groningse journalist schreef in 1847 een lovende biografie van zijn broodheer: Levensschets van Willem de Tweede, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje, Groot-Hertog van Luxemburg. In 1857, acht jaar na het overlijden van de koning, kwam Meeter uiteindelijk met zijn memoires: Holland. Its Institutions, Its Press, Kings and Prisons. Daarin beschreef hij de voorliefde van Willem II voor jonge jongens uitgebreid.
‘De koningin der aarde’
De radicale liberaal Dirk Donker Curtius verdedigde als advocaat personen en kranten die last hadden van het autocratische bestuur van koning Willem I. In 1839 hield hij een gepassioneerd pleidooi voor persvrijheid. Tijdens een rechtszaak tegen de Arnhemsche Courant betoogde hij: ‘De drukpers is de koningin der aarde; wie harer scepter wil verbreken, zal door haar verbroken worden; zij alleen heeft het licht in de duisternis voor allen ontstoken, en zal ook de nevelen, welke het aardijk nog dekken, verdrijven.’
Kritische kranten
Tijdens het bewind van Willem I en II was er officieel persvrijheid, maar die werd op allerlei manieren ernstig beknot. Journalisten met hun onwelgevallige meningen werden voor de rechter gedaagd of verbannen. Ook kochten de autoriteiten journalisten en kranten om. Tegelijkertijd ontstonden in deze periode de eerste echte dagbladen; naast het Algemeen Handelsblad (1828) waren dit onder andere de Nieuwe Rotterdamsche Courant (1844) en de katholieke De Tijd (1845). Deze dagbladen, met hun neutrale, feitelijke berichtgeving, zorgden voor objectief nieuws. De meest succesvolle krant, het Algemeen Handelsblad, had tientallen correspondenten die het dagblad van berichten voorzagen.
Onder Willem I was er weinig ruimte voor kranten om kritisch te zijn op het overheidsbeleid. Dit werd door Van Maanen en de zijnen al snel als onruststokerij opgevat. Hoofdredacteur Van den Biesen van het Handelsblad voer bewust een voorzichtige koers. Hij leende zich wel voor de mediacampagne tegen Willem I, maar pas nadat hij de feiten had geverifieerd.
Onder koning Willem II werd het persklimaat vrijer en kregen kranten langzaam maar zeker een eigen signatuur: liberaal, conservatief en katholiek. Het succes van de dagbladen, die aanvankelijk maar enkele duizenden abonnees hadden, was volgens historicus Remieg Aerts een zaak van lange adem: ‘Geduldige investeerders, met een liberale, katholieke of conservatieve overtuiging, maakten hun overleven mogelijk.’
Pas na de afschaffing van het drukperszegel in 1869 zou de Nederlandse pers echt opbloeien en ontstonden er nieuwe journalistieke genres, zoals de reportage en het interview. Ook werd het metier van journalist in de ogen van de samenleving een eerzaam beroep.
Meer weten:
- De krant. Een cultuurgeschiedenis (2019) door Huub Wijfjes en Frank Harbers beschrijft de Nederlandse media.
- Schielijk, Winzucht, Zwaarhoofd en Bedaard (2004) door Jeroen van Zanten behandelt politieke discussie en oppositievorming van 1813 tot 1840.
- De intrigantenclub (2015) door M.J.F. Robijns vertelt hoe radicale journalisten Willem II chanteerden en de democratie op weg hielpen.