Amsterdammers die failliet gingen, konden in de zeventiende eeuw een nieuwe start maken dankzij bemoeienis van de stad. Dat concludeert historicus Maurits den Hollander uit onderzoek naar de Desolate Boedelskamer, die faillissementen afhandelde.
Burgers die failliet gingen, konden sinds de Middeleeuwen rekenen op gevangenschap en publieke vernederingen. Want wie zijn schuldeisers niet kon betalen, pleegde in de ogen van tijdgenoten een vergrijp. Maar in Amsterdam ontstond in de loop van de zeventiende eeuw een andere aanpak, zo laat Den Hollander zien in het proefschrift dat hij schreef aan de Tilburgse universiteit. ‘Die vernieuwing vond plaats toen Amsterdam snel groeide en de samenleving complexer werd,’ legt hij uit. ‘Het stedelijk bestuur ging zich met meer zaken bemoeien. Waar faillissementen eerst een probleem waren van individuen, maakte de stad ze ook tot een collectieve kwestie. Ik zie een parallel met het heden: decennialang is er vanuit neoliberale hoek gesteld dat individuen zelf verantwoordelijk waren voor hun financiën, maar de laatste tijd is er weer meer aandacht voor de noodzaak van overheidssteun in moeilijke tijden.’
Meer historisch nieuws lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
In zeventiende-eeuws Amsterdam bestond die steun in de eerste plaats uit controle van de financiën van de schuldenaar, om zeker te weten dat die de zaak niet bedroog. Als de schuldenaar eerlijk bleek, kon hij ofwel zijn boedel afstaan – op wat essentiële zaken als een bed na –, ofwel een betalingsregeling overeenkomen. Daarmee was de zaak juridisch afgehandeld. Maar de schuldenaar deed wel een belofte: als hij ooit weer goede zaken zou doen, zou hij meer schulden afbetalen. ‘Voor dat laatste hadden de schuldeisers alleen zijn woord,’ zegt Den Hollander, ‘dus vertrouwen was essentieel.’
Door de zaken netjes af te handelen herstelde de stad de verhouding tussen schuldenaars en geldschieters. Zo konden ondernemers na hun faillissement opnieuw geld lenen om verder te gaan. Van die aanpak profiteerden de pechvogels, de schuldeisers – die in elk geval een deel van hun geld kregen – en de stad als geheel. Want financiers wisten dat faillissementen er degelijk werden afgehandeld, en dat maakte Amsterdam een aantrekkelijke plek om te investeren.