De taal zit vol voetangels en klemmen. Dat zit ’m niet zozeer in de betekenis van woorden als wel in de gevoelswaarde die ze om wat voor reden dan ook wordt toegekend. Een vrouw was vroeger ‘mevrouw’ als ze van stand was, maar niet van adel. Een eenvoudiger wezen van het vrouwelijk geslacht heette ‘juffrouw’, maar was je onderdeel van het leger rechtelozen en armen, dan was je nooit meer dan ‘vrouw’.
Vrouw Duif streefde er natuurlijk naar juffrouw Duif te worden, en juffrouw Jacobse wilde wel mevrouw Jacobse zijn. Mevrouw Van Hardenberg zal in haar dromen freule zijn geweest. De struggle for high life leidde ertoe dat een werkvrouw in de loop van de tijd ‘werkster’ werd genoemd. Toen die benaming te nederig werd bevonden, heette ze ‘hulp in de huishouding’, waarna een serie functieomschrijvingen volgde van het type ‘interieurverzorgster’.
De woordgolf van ‘gastarbeider’ naar ‘medelander’ is lang geweest. Het is een opwaartse druk, die tal van gevoeligheden met zich meebrengt. De grootste gevoeligheid ligt op het gebied van rassen. ‘Joden’ werden ‘joodse mensen’; negers werden ‘zwarten’. Blanken moesten toen ‘witten’ heten, omdat ‘blank’ nog steeds een positieve distinctie was.
Het is niet eenvoudig je in dat gebied vol landmijnen te begeven. Voor je het weet heb je een wissel gemist, en ledigt het beledigde slachtoffer een emmer pek en veren over je schuldige hoofd, of belt met het Meldpunt Discriminatie. Als iemand het over een ‘neger’ mag hebben, is het een ‘neger’ zelf. Alleen een jood mag het joodse volk beledigen of een grove antisemitische grap maken. De ander, de vertegenwoordiger van de dominante groep, moet daar een beetje geschokt en ongemakkelijk bij zitten. Wee degene die dan denkt de vrijheid te mogen nemen op dezelfde wijze te spreken! Zo is het spel, zo moet het worden gespeeld.
De zuiverheid in het taalgebruik die wordt nagestreefd is ten dele begrijpelijk. Hoe vaak heeft de dominante groep niet de taal vervuild met zijn ideologie? Victor Klemperer, de germanist die zulke schitterende dagboeken heeft bijgehouden tijdens de jaren onder Hitler, heeft duidelijk gemaakt hoezeer zijn mooie Duits was verpest, hoe sommige begrippen zo waren aangevreten dat je ze nooit meer onschuldig kon gebruiken. De taal moet lange tijd tot bedaren komen na zulke ingrijpende perioden. Begrijpelijk is de oplettendheid van puristen en onderdrukten dus wel. Maar soms gaat het te ver.
In Pelican Bay heb ik geschreven over slavernij. Tijdens een discussie met lezers in Amsterdam-Zuidoost (een van de leukste die ik ooit heb meegemaakt) werd ik op mijn vingers getikt door een Ghanees. Ik had het hele boek door het woord ‘slaaf’ gebruikt, constateerde hij. Jazeker. En?
Helemaal fout. Daarmee bestendigde ik het beeld van de Afrikaan als iemand die van nature slaaf was. Alsof slaaf-zijn een eigenschap is van de zwarte. Ze zijn geen slaven. Ze zijn ‘tot slaaf gemaakten’. In die omschrijving komt de schuld van de handelende partij beter tot uiting.
Daar viel mijn mond van open. Geen mens is of was ooit van nature slaaf. Het woord ‘slaaf’ is evenmin voorbehouden aan de Afrikaan. Ik heb geen schuld aan de slavernij, maar de Ghanees gaf me alsnog, in een uiterste poging het voordelig slachtofferschap te doen voortduren, de schuld door mijn taal schuldig te maken. We moeten ons bewust zijn van de geschiedenis, maar dit bewustzijn vervalst het heden en bemoeilijkt nodeloos de verstandhouding.
Word geen slaaf van je eigen verleden.
Dit artikel is exclusief voor abonnees