‘Het Romeinse Rijk is van binnenuit weggerot,’ zegt de Britse militair historicus van de Oudheid Adrian Goldsworthy. ‘De Romeinen hebben zichzelf de val van het rijk aangedaan.’ Recent verscheen van Goldsworthy De val van Rome, over een van de grote vragen uit de geschiedenis: waarom ging het Romeinse Rijk ten onder?
Goldsworthy is in Engeland onder meer bekend van televisieprogramma’s op History Channel, en hij schreef eerder het veelgeprezen Caesar. Tot voor kort hield hij zich voornamelijk bezig met de eeuwen rond het begin van de jaartelling, maar nu heeft hij zich op nieuw terrein gestort: het Romeinse Rijk in de periode van verval.
‘Sinds enkele decennia zijn voornamelijk Britse en Amerikaanse historici ervan overtuigd geraakt dat de val van het Romeinse Rijk eigenlijk niet zoveel voorstelde,’ zegt Goldsworthy. ‘Volgens hen bleef er veel hetzelfde. Dat idee is ontstaan doordat er weinig bronnen zijn over de politieke en militaire gebeurtenissen uit deze late periode. Historici hebben zich daarom vooral beziggehouden met cultuur, en op dat terrein was er inderdaad veel continuïteit. Op religieus en filosofisch gebied zijn er weinig verschillen tussen de late Oudheid en de vroege Middeleeuwen.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Maar Goldsworthy kijkt met de blik van een militair historicus, en hij ziet wél veel verschillen. ‘Het rijk is politiek echt ten onder gegaan. Natuurlijk gebeurde dat niet van de ene op de andere dag. Af en toe was het onrustig en verloren de Romeinen een deel van hun rijk. Daarna kon het decennialang vrede zijn voordat zich ergens anders problemen voordeden. En zo brokkelde het langzaam af.’
Rome was in zijn nadagen niet meer in staat de vijandige stammen aan zijn grenzen te weren. Ze drongen steeds vaker en dieper het Romeinse Rijk binnen. ‘Denk aan de slag bij Adrianopolis in 378. De Romeinen verloren daar van een groepje Visigoten van wie ze eigenlijk hadden moeten kunnen winnen. Uiteindelijk kregen de Romeinen deze Visigoten eronder, maar daar was een oorlog van zestig jaar voor nodig.’
In de eeuwen daarvoor zouden de Romeinen niet zoveel moeite hebben gehad met zo’n aanval van barbaren, stelt Goldsworthy. ‘Het ligt voor de hand om te denken dat de druk op de grenzen in de late Oudheid groter werd. Maar daar zijn geen aanwijzingen voor. Ik concludeer daaruit dat het probleem bij het Romeinse leger lag. Dat was verzwakt.’
Het verval begon rond de derde eeuw na Christus, en de kern van het probleem lag bij de keizers. ‘Gedurende de eerste twee eeuwen van het keizerrijk was Rome uiterst stabiel en het keizerschap was alleen voor een klein groepje bereikbaar. Vanaf de derde eeuw streefden ook mannen uit bredere lagen van de bevolking naar de positie van keizer en vonden er vaak coups plaats. Keizers uit die tijd voelden zich enorm bedreigd: iedereen kon op hun positie azen, iedereen was een potentiële couppleger.’
Om zichzelf te beschermen verzwakten de keizers de positie van mogelijke concurrenten. Keizer Septimius Severus (145-211), bijvoorbeeld, gaf leidende functies in het leger niet langer aan senatoren. ‘Voor het Romeinse Rijk was dat heel slecht,’ aldus Goldsworthy. ‘De macht raakte te sterk verdeeld, waardoor er geen sterke, slagvaardige legerleiding meer was.’ Daardoor slaagden de legioenen er op de lange termijn niet meer in de grenzen te bewaken.
De keizers dachten steeds meer aan hun eigen positie en steeds minder aan de belangen van het rijk. Maar het probleem lag niet bij het keizerschap op zich, stelt Goldsworthy. ‘De eerste eeuwen van het keizerrijk waren uiterst stabiel en veel vreedzamer dan bijvoorbeeld de late Republiek tijdens de eerste eeuw voor Christus. Maar de keizers van de latere tijd verloren hun taken uit het oog en daardoor ging het mis.’
Het had niet zo hoeven lopen, meent Goldsworthy. ‘Als in die periode een sterke keizer orde op zaken had gesteld, was het Romeinse Rijk misschien veel langer blijven bestaan. De val was lange tijd allerminst onafwendbaar. Individuen hadden kunnen ingrijpen.’
Individuen spelen volgens Goldsworthy een belangrijke rol in de geschiedenis: mensen zijn niet blind overgeleverd aan processen, maar kunnen zelf ingrijpen. In dat opzicht bestaan er belangrijke parallellen tussen toen en nu, zegt hij. ‘De keizers van de late periode, die alleen nog aan hun eigen macht dachten, zijn vergelijkbaar met bureaucraten van nu. Die verliezen ook vaak het belang van wat ze doen uit het oog en streven vooral naar het behoud van hun baan of hun afdeling. Dat betekent niet dat we overgeleverd zijn aan de bureaucratie; we kunnen ingrijpen, net als in de keizertijd.’
Goldsworthy neemt aan het eind van zijn boek de tijd om deze parallel uit te werken. Tegelijkertijd is hij terughoudend met actuele vergelijkingen. ‘We kunnen algemene gedragspatronen vergelijken. Maar concrete gebeurtenissen naast elkaar leggen heeft geen zin. Op dat niveau gaat vergelijken altijd mis.’
Adrian Goldsworthy, De val van Rome (456 p. Ambo/Anthos, winkelwaarde € 34,95) is voor lezers van Historisch Nieuwsblad met € 5,00 korting te bestellen. Kijk op pagina 66 en 67.