In de late Middeleeuwen liet de christelijke theologie zich beïnvloeden door het volksgeloof. Dat leidde tot het levensgevaarlijke idee dat er heksen bestonden en dat die moesten worden uitgeroeid. Deze obsessie met het kwaad kostte tallozen het leven. De Zweedse historicus Dick Harrison waarschuwt in zijn nieuwe boek Heksenjacht voor dit soort gekte. ‘Wij geloven dat heksenjachten niet meer bestaan. Maar in andere delen van de wereld komen ze nog steeds voor.’
‘In 1326 kwam paus Johannes XXII met een nieuw dogma,’ vertelt de Zweedse historicus Dick Harrison. ‘Het ging om een van de kwaadaardigste dingen die de katholieke kerk ooit heeft bedacht. Want op dat moment stelde de kerk dat magie echt was en dat de duivel mensen – heksen – kon gebruiken om kwaad te doen. Om het kwaad te bestrijden, moesten heksen op de brandstapel worden gezet. Zo legitimeerde de kerk dus heksenjachten.’
Meer interviews met historici lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Het nieuwe dogma is een keerpunt in Heksenjacht, het nieuwe boek van Harrison, dat net in Nederlands vertaling is verschenen. Daarin beschrijft Harrison ‘een van de grootste misdaden tegen de menselijkheid’. ‘Er zijn ergere misdaden geweest, zoals de slavernij. Maar tijdens de heksenvervolgingen zijn minstens 38.000 mensen, vooral vrouwen, gedood. En ze waren allemaal onschuldig – zelfs degenen die echt probeerden aan magie te doen. Magie bestaat nu eenmaal niet, dus het is onmogelijk er schade mee aan te richten.’
Het geloof in magie en heksen gaat ver terug in de geschiedenis, maar de vervolging kwam pas in de late Middeleeuwen op gang. Waarom toen?
‘In de vroege Middeleeuwen onderwees de kerk dat alle macht van God kwam. De duivel bestond weliswaar, maar hij kon geen mensen beïnvloeden. Er waren wel mensen die zeiden dat ze heks waren, of tovenaar, maar dat waren bedriegers. Dat begon te veranderen toen de kerk in de late Middeleeuwen druk bezig was ketters te vervolgen. Om dwaalleren op te sporen, werd in de dertiende eeuw besloten dat alle gelovigen regelmatig moesten biechten. Tijdens de biecht hoorden priesters dingen waarvan ze geen weet hadden. Dat iemand gek zou zijn geworden omdat ze seks had gehad met de duivel, bijvoorbeeld. Of dat ze op afstand koeien kon melken met hulp van magische wezens.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Vaak had dat soort verhalen te maken met ruzies tussen buren, en de kerk had ze lang als onzinnig beschouwd. Maar als priesters aan de betrokkenen vragen stelden over theologische kwesties, gaven ze antwoorden die geworteld waren in het volksgeloof. Zo ontstond een destructieve dialoog. Door de biechtverhalen kropen de volkse ideeën langzaam de officiële theologie binnen en paus Johannes XXII gaf ze een formele status. Voortaan moesten heksen op eenzelfde manier worden vervolgd als ketters, die volgens de kerk ook door een kwade kracht waren beïnvloed. Net als ketters werden heksen daarom op de brandstapel gezet.’
Toch duurde het lang voor de grote heksenvervolgingen losbraken. Hoe kwam dat?
‘Eerst bleven de vervolgingen beperkt tot geïsoleerde gevallen. Een voorbeeld uit Ierland is dat van Alice Kyteler, uit Kilkenny. Zij was vier keer met een rijke man getrouwd, maar al die mannen waren gestorven. Bovendien hoorde ze er niet echt bij omdat ze deels buitenlands was. Waarschijnlijk kwam een van haar grootvaders uit Frankrijk.’
Kytelers overleden echtgenoten hadden haar begin veertiende eeuw welgesteld achtergelaten en dat wekte jaloezie in haar omgeving. Er gingen geruchten dat ze de hand had gehad in hun dood, en die geruchten gingen samen met hekserijbeschuldigingen. Kyteler zou naar kruispunten zijn gegaan om dieren te offeren aan demonen en ze zou de kerk hebben willen schaden door middel van magie.
‘Ze wist dat het voor haar niet goed kon aflopen,’ vervolgt Harrison, ‘en ze lijkt daarom naar het buitenland te zijn gevlucht. Toen werd haar dienstmeisje Petronella gemarteld, om bewijs te krijgen.’
De heks offerde de kleren van een kind en het hoofd van een rover
De gemartelde Petronella vertelde dat haar bazin niet alleen dieren had geofferd, maar hun resten ook nog in een pot had gedaan met onder meer de kleren van een ongedoopt kind en het hoofd van een rover. Die magische handelingen hadden haar een demonische minnaar opgeleverd en Petronella had in die relatie opgetreden als tussenpersoon. Dat kostte haar het leven: Petronella stierf op de brandstapel.
‘Vergelijkbare verhalen zijn bekend uit Noorwegen, Slovenië en Duitsland, waar het ook steeds om enkele gevallen ging. Dat veranderde rond 1420 in Zwitserland, toen daar het idee ontstond dat heksen misschien niet alleen werkten. Misschien coördineerden ze hun daden wel met andere dienaars van de Kwade. Toen begonnen de grotere heksenvervolgingen.’
Hoe raakte het idee van die samenwerkende heksen vanuit Zwitserland over de rest van Europa verspreid?
‘In de vijftiende eeuw kregen de heksenvervolgingen behalve kerkelijke ook academische goedkeuring. Vaak kwam die van geleerde priesters, met name dominicanen. Zij schreven lange, academische verhandelingen over hoe je heksen kon herkennen en wat je met hen moest doen. Het bekendste voorbeeld is Malleus Maleficarum, De Heksenhamer, van Heinrich Kramer. Maar er waren vele soortgelijke boeken onder meer van de dominicaanse inquisiteur Jean Vinetti, die de Tractatus contra daemonum invocatores schreef, de Verhandeling tegen demonenoproepers. Dat soort werken inspireerden lezers om zich met heksen bezig te houden.’
Dit was ook de tijd van de vroege Reformatie. Hoe keken protestantse leiders aan tegen heksen?
‘Over het algemeen waren katholieken en protestanten stevige bondgenoten in de strijd tegen de duivel. De oorlog tegen heksen was iets van alle denominaties: wederdopers, lutheranen, calvinisten, en dus katholieken.’
Rond 1420 ontstond het idee dat heksen niet alleen werkten
U noemt een opvallend voorbeeld uit Zweden, waarin één beul heel veel slachtoffers maakte.
‘Dat was Håkan, de beul van Jönköping. Hij martelde graag mensen. Dat was zijn ding. Hij was in Duits gebied geweest en had daar geleerd dat hij het leuk vond om heksen te kwellen. Daarom solliciteerde hij in Jönköping als beul. Niemand wilde beul zijn, dus als je je meldde, kreeg je de baan. Håkan deed het werk van 1590 tot 1620 en groeide uit tot een charismatische heksenverbrander die zuidelijk Zweden terroriseerde. Daarbij gebruikte hij kennis die hij in het Duitse Rijk had opgedaan. Daar had hij bijvoorbeeld gezien dat je heksen in het water kon gooien, om te zien of ze bleven drijven.’
Geloofde iedereen dat al die ‘heksen’ terecht stierven?
‘Niet iedereen, maar het kon gevaarlijk zijn om te protesteren. In Trier vond in de late zestiende eeuw een grote heksenjacht plaats. Aartsbisschop Johan von Schönberg wilde de hekserij daar uitroeien en begon misschien wel de grootste massamoord vóór de Tweede Wereldoorlog, met wellicht zo’n duizend doden. Een van de betrokken rechters, Dietrich Flade, protesteerde omdat hij niet geloofde dat al die mensen schuldig waren. Maar toen werd er gezegd dat hij bezwaar maakte omdat hij zelf een heks was. Daarom werd ook hij op de brandstapel gezet.’
Een rechter die protesteerde, belandde zelf op de brandstapel
Europeanen namen hun ideeën over hekserij mee naar andere delen van de wereld. Hoe pakte dat uit?
‘Ze maakten kennis met religies van mannen en vrouwen die als slaven vanuit Afrika naar Amerika waren gebracht. Die geloven kenden ze niet en ze wisten niet goed wat ze ermee aan moesten. Waren het “echte” religies, zoals het jodendom of de islam? Of ging het om tovenarij en bijgeloof? Het was heel verleidelijk om ze op te vatten als hekserij, want daarmee waren de Europeanen bekend. Dus dat gebeurde en daarom werden ook in bijvoorbeeld Zuid-Amerika heksen berecht. In Noord-Zweden gebeurde iets vergelijkbaars, omdat Zweden daar de Sámi in Lapland koloniseerden. Christelijke missionarissen kwamen daardoor in aanraking met hun heidense religie. Ook daarvan begrepen ze weinig en ze besloten dat het duivels was. Zo kwam het ook in Lapland tot heksenvervolgingen.’
Het klinkt alsof de heksenjachten onstuitbaar waren, maar ze waren niet overal even intensief. Hoe kon dat?
‘Of heksenvervolgingen uit de hand liepen, had vooral te maken met de juridische cultuur in een gebied. Neem de Inquisitie. Die was een belangrijke factor in het begin van de heksenjachten. Maar in Spanje zorgden inquisiteurs juist dat de processen niet uit de hand liepen. Zij waren er weliswaar van overtuigd dat hekserij bestond en moest worden bestraft, maar ze hadden ook een professionele houding. Daarom geloofden ze bijvoorbeeld niet zomaar dat iemand de gedaante had aangenomen van een vlieg en de anus van de duivel was binnengevlogen. Voor dat soort beweringen wilden ze bewijs zien.
Zo zat het in Spanje en ook in Portugal. In Italië lijken inquisiteurs wat meer geneigd te zijn geweest om ketters te verbranden. Maar het Vaticaan houdt de archieven daarover gesloten, dus we weten het niet zeker.
Ook in de Nederlandse Republiek ontstond al vroeg zo’n sterke juridische cultuur en daarom hielden ze daar rond 1600 op met heksen verbranden. Maar in het Duitse Rijk was de situatie totaal anders. Daar bestond geen sterke juridische structuur en daar konden zomaar duizend mensen worden vermoord, op basis van verhalen dat iemand iets duivels zou hebben gezegd.
De Duitse heksenjachten ontspoorden vooral tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648), op momenten van hevige crisis. Heksenvervolgingen hebben namelijk vaak te maken met een behoefte aan wat de Grieken ‘catharsis’ zouden noemen. Zo leidde de oorlog tot gigantische inflatie en daarmee tot armoede, onder meer in de stad Bamberg. Daar ontstond behoefte aan een zondebok, aan iemand die de schuld kon krijgen. En dat was het begin van een vreselijke heksenmanie.
Ook buiten het Duitse Rijk zie je zulke mechanismen, bijvoorbeeld in Malmö. Tot halverwege de zestiende eeuw had de stad, die toen bij Denemarken hoorde, goed verdiend aan de haringvangst, maar daarna liep de opbrengst snel terug. Burgers verarmden, en het was onduidelijk waar de tegenslag vandaan kwam. Inwoners zochten de oorzaak in invloed van de duivel en zo kwam het tot heftige heksenjachten. Tientallen mensen werden verbrand.’
Niet heel veel later lieten verlichtingsdenkers van zich horen. Wat was hun invloed?
‘In 1691 publiceerde de Nederlandse theoloog Balthasar Bekker De betoverde wereld, een baanbrekend, compromisloos werk, waarin hij ontkende dat heksen bestonden en betwijfelde of de duivel echt was. Maar zijn boek leverde vooral een schandaal op en weinig verlichting. In de loop van de achttiende eeuw veranderde dat langzaam en begonnen hooggeplaatsten – koningen, koninginnen, keizers – te beseffen dat het allemaal bijgeloof was. Daarom kwamen er wetten die beschuldigingen van hekserij verboden.
Intussen bleven veel onderdanen er tot ver in de negentiende eeuw van overtuigd dat heksen bestonden en dat Satan hen kon beïnvloeden. Daardoor laaiden er soms nog volksheksenjachten op, tot wel honderd jaar nadat ze bij wet waren verboden.’
Ook in Nederland, waar de vervolgingen al lang verleden tijd waren, bleef het geloof in heksen nog lang bestaan. Harrison verwijst naar het geval van de Twentse Hendrika Hofhuis, die in 1823 een waterproef eiste. In haar omgeving gingen namelijk hardnekkige geruchten dat ze een gevaarlijke heks was, en daar wilde ze een einde aan maken. Daarom liet ze zichzelf in het water gooien, waarna ze zonk, zoals het een niet-heks betaamde.
In de negentiende eeuw begonnen historici terug te blikken op de heksenjachten uit het verleden. Hoe keken zij ertegenaan?
‘We hebben het over academici die niet geloofden dat er ooit heksen hadden bestaan. Ze proberen te begrijpen wat eigenlijk niet te begrijpen valt, namelijk dat al die duizenden onschuldige mensen waren gedood. In hun pogingen om dat te bevatten kwamen ze met allerlei gekke ideeën, bijvoorbeeld dat heksen aanhangers waren van oude, Germaanse heidense religies, die hun geloof wilden behouden maar te maken kregen met een wrede, onderdrukkende kerk. In de twintigste eeuw beweerde egyptologe en feministe Margaret Murray zelfs dat heksen een nog veel ouder geloof hadden aangehangen, dat misschien wel terugging op prehistorische cultussen. Daar is geen enkel bewijs voor en historici nemen Murrays ideeën niet serieus. Maar helaas mocht ze over hekserij schrijven in de Encyclopaedia Britannica, waardoor veel mensen het idee kregen dat dit een wetenschappelijke theorie was.’
Uw boek bevat ook een waarschuwing. Welke?
‘Onze grote fout is om te geloven dat hekserij tot de geschiedenis behoort. Dat het een historische misdaad is, omdat heksenjachten hier tegenwoordig niet meer bestaan. Maar in andere delen van de wereld worden nog steeds heksen vervolgd. En ook wij kunnen nog steeds collectief gek worden. Wanneer mensen zich collectief bewegen op basis van politieke, religieuze en algemeen spirituele redenen, kunnen dingen uit de hand lopen.
We kunnen onszelf helaas niet vaccineren tegen menselijke domheid, die heel kwaadaardig kan worden. Daarom moeten we altijd op onze hoede blijven.’
Dick Harrison
(1966) is hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Lund. Hij schrijft artikelen, blogs, romans en non-fictieboeken en maakt tv-documentaires over Europese en Zweedse geschiedenis. Tot zijn vele boeken behoren: De Zwarte Dood. De pandemie van de pest (2021), De Dertigjarige Oorlog (2022) en De geschiedenis van de slavernij (2023). Onlangs verscheen Heksenjacht. Een geschiedenis over angst, repressie en vrouwenhaat (448 p. Omniboek, € 34,99).
Openingsafbeelding: foto van Dick Harrison door Johan Bävman.