Zelden zo’n machteloos en nietszeggend bijvoeglijk naamwoord gezien als `on-Nederlands’. Niettemin wordt het sinds enige tijd te pas en te onpas gebruikt om gebeurtenissen en eigenschappen te omschrijven die aan een preciezere kwalificatie ontsnappen.
Wie `on-Nederlands’ zegt, veronderstelt bij zichzelf en bij de ander een gedeeld begrip van wat Nederlands is. Indien de spreker van Nederlandse afkomst is, is hij kennelijk in het geruste bezit van een identiteit die hij kent van haver tot gort. Is de spreker afkomstig van elders, dan heeft hij in elk geval een idee van wat typisch Nederlands is, zoals de Nederlander de alpinopet, het stokbrood en het glas rode wijn typisch Frans zal noemen.
Nu zullen Fransen of Italianen niet snel over zichzelf zeggen dat iets typisch is voor hen of juist `on-Frans’ of `on-Italiaans’. Ik gok erop dat dat komt doordat de nationale identiteit daar niet plotseling als problematisch wordt ervaren. Er is trots op het gezamenlijke erfgoed en een moreel oordeel wordt daar niet aan verbonden. Grootmoedig accepteren ze van zichzelf het zoet en het zuur.
Het gebruik van het woord `on-Nederlands’ houdt over het algemeen een diskwalificatie in van een gebeurtenis of eigenschap, die zodoende wordt uitgesloten van het Nederlands-zijn. Het wordt heden ten dage vooral gebezigd bij nare dingen als onverdraagzaamheid, geweld en opwinding. Zelfs wanneer er sprake is van `on-Nederlandse zwier’, maakt dat de zwier toch tot iets lichtzinnigs. En als iets `on-Nederlands’ goed is, dan betreft het veelal de schone kunsten of de muziek, in wezen voortbrengselen van de duivel. Daar goed in zijn is heel slecht.
De Duitsers daarentegen sluiten hun minder aangename eigenschappen niet uit als `on-Duits’. Het tegendeel is waar. `Typisch Duits’ wordt ook in Duitsland gezien als een eigenschap die tot wereldoorlogen leidt. In Duitsland houdt men zich niet bezig met on-Duitse eigenschappen, maar juist met `typisch Duitse’ eigenschappen.
Het gebruik van het woord `on-Nederlands’ is de moedwillige constructie van een vals zelfbeeld. In de negentiende eeuw werd aan het kersverse koninkrijk een glorieus nationaal verleden gehangen. Elk land had dat. De vlaggen van het imperialisme en het nationalisme wapperden in de straffe wind van de zelfgenoegzaamheid. Wij hadden onze zeventiende eeuw, en via Hoofts Historiën hadden we onze koppige wortels in de Batavieren, die bij Lobith ons land binnenkwamen. (Lobith? `Ons’ land? Toen al?).
In de late twintigste eeuw keken we een beetje meewarig neer op de opgeblazen negentiende-eeuwer en zijn Hollands welvaren. Het verleden was niet erg interessant – ja, zelfs een beetje om je voor te schamen. We werden kosmopolieten. We verloren onze eigen geschiedenis uit het oog. We verloren onszelf een beetje uit het oog. Nu schrikken we opeens van onszelf. Wie waren we eigenlijk? Wie wilden we ook alweer zijn? We zijn opeens heel vaak `on-Nederlands’.
Nelleke Noordervliet
Dit artikel is exclusief voor abonnees