Tijdens een jachtpartij schoten edelen van de Republiek onbelemmerd vele dieren. Eind achttiende eeuw kwam daar steeds meer verzet tegen. Maar niet uit dierenliefde.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Het was een verslavend tijdverdrijf. Met een horde achter het wild aan stuiven of juist in je eentje dieren besluipen. Te paard, ondersteund door jachthonden of valken, schoten jagers ‘edel wild’, zoals herten, zwijnen, hazen, fazanten en patrijzen. Een succesvolle jacht kon tientallen trofeeën opleveren. De dieren werden opgediend tijdens overvloedige diners, maar daar ging het niet in de eerste plaats om. Edelen keken neer op gewone mensen die jaagden om de dieren zelf op te eten of te verkopen. Het ging m de actie en de status.
Meer beeldessays in uw inbox? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
In een wereld die was verdeeld in drie standen – geestelijkheid, adel, en boeren en burgers – was jagen een adellijk voorrecht en een goede oefening. De vechtende klasse kon zo ervaring opdoen met het krijgsbedrijf en wennen aan het doden en sterven. Tijdens de jacht konden de deelnemers zich bovendien onderscheiden.

