In de negentiende eeuw kon een hoogleraar vaderlandse geschiedenis de natie nog belerend toespreken vanaf de kansel. Maar die gezagsverhouding bestaat allang niet meer, zo laat Remieg Aerts zien in zijn nieuwe bundel opstellen.
Bekijk dit boek in de webshop.
In het verleden geloofden velen dat de nationale geest zich vrij makkelijk liet vangen. Slechts een eeuw geleden noemde Fritz Schmidt Degener, de toenmalige directeur van Museum Booijmans, Rembrandt de zuiverste uitdrukking van ‘Holland’s wezen’. In de geniale, stroeve, trotse eenling, de vergeestelijkte schilder van het diepste zielenleven, de grote onbegrepene, wars van elke mode, zat zo’n beetje alles van de Nederlandse volksziel.
Kolder, toont historicus Remieg Aerts nog maar eens aan in een artikel in zijn nieuwste boek Denkend aan Nederland. De Nederlandse natie en ook de vaderlandse geschiedenis zijn constructies ontstaan vanuit de behoefte aan een verhaal. Maar de keuzes doen zelden recht aan de complexe historische realiteit of verliezen andere ontwikkelingen uit het oog, bijvoorbeeld internationaal of juist regionaal.
Denkend aan Nederland bundelt artikelen en lezingen van Aerts van de afgelopen twee decennia. Drie essays zijn nog niet eerder gepubliceerd en komen voort uit colleges die hij aan de Universiteit van Amsterdam gaf. Aerts is daar hoogleraar Nederlandse geschiedenis. Hij oogstte de laatste jaren veel lof met de vuistdikke biografie Thorbecke wil het, over de liberaal die Nederland aan een modernere grondwet hielp.
De titel van zijn nieuwe boek verwijst natuurlijk naar de beroemde beginregel van Hendrik Marsmans gedicht ‘Herinnering aan Holland’: ‘Denkend aan Holland zie ik…’ Precies dat wil Aerts. Hij streeft naar ‘zoekende reflectie’ op thema’s als identiteit, tolerantie en beeld/zelfbeeld van de politiek.
Zijn inzichten, vooral de relativering van al te stellige beweringen, zijn meestal niet nieuw of verrassend. Ze zijn vooral de moeite waard door de kracht van de argumentatie en de originaliteit van de bronnen. Slechts af en toe permitteert de hoogleraar zich wat meer vrijheid, bijvoorbeeld als hij speculeert over het verloop van de geschiedenis als het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden de periode 1830-1839 had overleefd.
In het slotartikel van Denkend aan Nederland relativeert Aerts zelfs zichzelf. In een bijdrage over geschiedwetenschap, vaderlandse geschiedenis en het publiek haalt hij Conrad Busken Huet aan. Die schreef in 1885 bij het zilveren jubileum van Aerts’ verre voorganger Robert Fruin dat een leerstoel vaderlandse geschiedenis was ‘als eene kansel met eene natie tot gehoor’. Maar die ouderwetse gezagsverhouding tussen kennisprofessional en lekenpubliek bestaat allang niet meer. Anno nu staan Fruins opvolgers volgens Aerts ‘buiten de kathedraal en delen hun folders uit aan het langslopende publiek’.
Paul van der Steen is historicus en journalist.