Aan het slot van haar meer dan achthonderd pagina’s tellende biografie van Aletta Jacobs vertelt Mineke Bosch dat zij een bijdrage wil leveren aan kennis over de emancipatie en integratie van vrouwen in de Nederlandse samenleving. Dat is te bescheiden. Het boek biedt meer, al zal de schrijfster me deze opmerking niet in dank afnemen, omdat het nu lijkt alsof ik vind dat die zaken niet belangwekkend genoeg zijn als hoofdonderwerp. Dat bedoel ik dan ook niet. Eerder wil ik aangeven dat de historica een indrukwekkend verhaal heeft geschreven, gebaseerd op een ontzagwekkende hoeveelheid onderzoek naar de nationale en internationale politieke en culturele context waarin Jacobs haar leven als eerste vrouwelijke ‘doctoresse’ van Nederland leefde en waarbinnen de strijd voor vrouwenkiesrecht werd gevoerd.
Daarmee heeft Bosch een boek geschreven dat door iemand die geïnteresseerd is in de decennia rond 1900 bijna niet neergelegd kan worden, zelfs al zou de lezer niet veel geven om vrouwenstudies. Dat is de kracht van deze biografie, die ook nog eens zeer leesbaar is. Wel is hij hier en daar wat plechtig geschreven, alsof de schrijfster zelf uit de gegoede kringen van de negentiende eeuw afkomstig is en een vriendin van Jacobs was.
Toegegeven, het begin van het boek is niet hoopgevend. De inleiding bestaat uit een lange bespiegeling over de problemen en dilemma’s die Bosch als biograaf heeft ervaren. Hoe kunstig en intelligent dit alles ook is beschreven, je vraagt je na een tijdje toch af wat het publiek met al die hoogdravende reflecties op de exercities van de schrijfster aan moet. Als lezer wil je graag het verhaal over Aletta Jacobs lezen en als dat doorspekt is met ‘wellicht’, ‘misschien’ en ‘het is goed denkbaar dat’, zoals Bosch waarschuwend aankondigt, merk je dat wel vanzelf wel. Kom maar op met het verhaal, ik bedenk zelf wel wat ik ervan vind.
Joodse gemeenschap
Na de inleiding laat Bosch zich leiden door Herinneringen, de autobiografie die Jacobs in 1924 publiceerde. Aletta Jacobs – toen nog Letje – werd in 1854 als achtste kind van het gezin Jacobs geboren te Sappemeer. Na haar kwamen er nog drie kinderen. Bosch beschrijft de achtergrond van Jacobs’ grootouders en ouders (dorpsdokter Abraham Jacobs en Anna de Jongh), en daarmee op boeiende wijze de geschiedenis van Sappemeer, waarvan wij leren dat het een afgraving van het achterdieptype is.
Ook het wel en wee van de Gronings joodse gemeenschap en de plaats van de familie Jacobs daarin komen uitgebreid aan de orde. Dat is interessant, omdat Jacobs in haar autobiografie in het geheel niet verwijst naar haar joodse achtergrond. Misschien laat zich hier de invloed van haar vader gelden. Abraham Jacobs was een geassimileerde man uit de joodse bovenlaag van de samenleving. Hij behartigde de belangen van het joodse gemeenschapsleven en kerkelijke leven, maar voelde zich tegelijkertijd niet gebonden aan de joodse wet of tradities. Zijn jongste kinderen, onder wie Aletta, bezochten in die geest dan ook de gewone dorpsschool en niet zoals de oudsten hadden gedaan de joodse dorpsschool. Wel had vader Jacobs via de joodse gemeente contacten met mensen uit de hoogste lagen van de samenleving, onder wie medici als Levy Ali Cohen, de hygiënist. Van dit joodse netwerk heeft Aletta Jacobs tijdens haar loopbaan, die toen, zoals Bosch duidelijk maakt, ‘nog zeer onwaarschijnlijk was’, geprofiteerd.
Zo was het Ali Cohen die Aletta Jacobs steunde toen zij zich in haar meisjesjaren wanhopig voelde omdat zij toch niets mocht worden. In overleg met vader Jacobs stelde Ali Cohen voor dat Aletta voor leerling-apotheker zou studeren. Jacobs behaalde het examen in 1870. Daarna wilde ze zich voorbereiden op het admissie-examen voor de universiteit dat door iedereen die geen gymnasiumopleiding had moest worden afgelegd. Jacobs schreef zonder het haar vader en moeder te vertellen een brief aan Thorbecke om vrijstelling van dit examen te krijgen. Bosch merkt op dat de beschrijving van Jacobs in Herinneringen dat zij uiteindelijk op proef werd toegelaten dubbelzinniger is dan de meeste historici tot nu toe hebben gezien. Thorbecke gaf haar wel degelijk toestemming om te studeren als haar vader het goedvond. Een jaar later begon zij met haar studie.
Jacobs’ toelating tot de universiteit kreeg nauwelijks aandacht en door haar medestudenten werd ze welwillend ontvangen. Toen ze haar openbare examen voor de propedeuse deed, weerklonk een luid hoera uit hun monden. Ook de treinbedienden werkten mee. Als Jacobs iets te laat was voor de trein van zeven uur, bleef men wachten tot ze er was, en vaak mocht ze met haar kaartje voor de derde klasse eerste klasse reizen. Dit alles stond in schril contrast met de situatie in het buitenland. In de Verenigde Staten, Duitsland en Groot-Brittannië boden vooral artsen tegenstand tegen de toelating van vrouwelijke studenten.
Het verhaal over de studie van Jacobs wordt door Bosch gekoppeld aan een verhandeling over de geschiedenis van de Groningse Hogeschool, die met dalende studentenaantallen te kampen had en door minister Fock tijdens het indienen van een ontwerp op de Wet op Hoger Onderwijs gedreigd werd met opheffing. Door allerlei ingewikkelde interne politieke gebeurtenissen aan de Groningse universiteit verloor Jacobs al spoedig haar beschermheer S.S. Rosenstein. Ook haar broer Julius, assistent in het ziekenhuis, moest het veld ruimen na een schandaal waarbij hij in verband met de vijftienjarige dochter van een baker gehandeld had in strijd met de kiesheid en betamelijkheid en de waardigheid van zijn betrekking. Het verlies van deze beschermers heeft Jacobs er niet van weerhouden af te studeren en uiteindelijk te promoveren.
Prostitutie
Bosch beschrijft de periode waarin Jacobs arts in opleiding is en legt daarbij de nadruk op de pogingen van Jacobs om het vrouw-zijn en het arts-zijn op een voor haarzelf en de buitenwereld acceptabele wijze te verenigen. Hetzelfde probleem speelde waar het ging om andere activiteiten in de publieke ruimte; de strijd tegen de wetgeving rond prostitutie en haar poging mee te doen aan de gemeenteraadsverkiezingen. Jacobs koos er uiteindelijk voor te trouwen met haar grote liefde, die haar al vanaf haar jeugd bewonderde: de radicale politicus Carel Gerritsen, over wie Bosch veel interessante zaken te weten is gekomen. Jacobs zag dat vrouwen die een andere beslissing namen, bijvoorbeeld om te gaan samenwonen met hun geliefde, te maken kregen met belemmerende roddels.
Zijn dit misschien geen thema’s voor lezers met weinig interesse in vrouwengeschiedenis, de bredere context die Bosch schetst is dat zeker wel. Zij schrijft naar aanleiding van het leven van Jacobs over de beweging van het neomalthusianisme, de hygiënisten, de binnenlandse en buitenlandse politieke en publieke debatten over opvoeding, onderwijs, kolonialisme (naar aanleiding van Jacobs’ wereldreis), de cultuur van reisverslagen, algemeen kiesrecht en vrouwenkiesrecht, de geschiedenis van de fiets en de debatten over dit nieuwe vervoermiddel, reformkleding, liberalisme, antisemitisme, feminisme, allerlei netwerken van vriendinnen, de vredesbeweging en politieke stijl.
Bosch besluit haar boek met de hoop dat de biografie een les en een inspiratie zal zijn nu zelfvoldane mannelijke politici stellen dat de emancipatie van de autochtone Nederlandse vrouw voltooid is en de allochtone vrouw aan de beurt is. Die overgang naar het heden is mij te ruw. Maar ja, ik wilde dan ook dat deze prachtige biografie van Aletta Jacobs, zelfs na zoveel bladzijden, nog niet uit was.
Amanda Kluveld is docent cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.
Dit artikel is exclusief voor abonnees