Home Maartje M. AbbenhuisThe Art of Staying Neutral: the Netherlands in the First World War, 1914-1918

Maartje M. AbbenhuisThe Art of Staying Neutral: the Netherlands in the First World War, 1914-1918

  • Gepubliceerd op: 23 augustus 2006
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Paul Moeyes

Maartje M. Abbenhuis
The Art of Staying Neutral: the Netherlands in the First World War, 1914-1918
423 p. Amsterdam University Press, € 39,50 
 
Ismee Tames
Oorlog voor Onze Gedachten: oorlog, neutraliteit en identiteit in het Nederlandse publieke debat 1914-1918
300 p. Uitgeverij Verloren, € 28,00  


Nu de zorgen over de militaire uitzending naar Uruzgan alleen maar toenemen, zal Nederland misschien nog wel eens gaan terugverlangen naar de jaren rond de Eerste Wereldoorlog, de periode van de gewapende-neutraliteitspolitiek. Ons land hield zich toen strikt afzijdig van het wereldgebeuren, vermeed angstvallig bondgenootschappelijke verplichtingen van wat voor aard dan ook en hield zich verre van militaire avonturen in het buitenland. Twee nieuwe boeken, beide handelsedities van academische proefschriften, bewijzen echter eens te meer dat ook die periode van zelfgekozen isolement bepaald niet zaligmakend was.

Maartje Abbenhuis, een in Nederland geboren maar in Nieuw-Zeeland getogen historica, publiceert met haar The Art of Staying Neutral de eerste omvangrijke Engelstalige studie over Nederland tijdens de mobilisatiejaren 1914-1918. Daarin ligt meteen ook de belangrijkste kwaliteit van het boek. Angelsaksische historici kunnen zich eindelijk een duidelijk beeld vormen over een klein, maar niet onbelangrijk aspect van de Eerste Wereldoorlog in West-Europa: hoe een kleine natie in een oorlog waar naast de militaire strijdmiddelen ook de economische een grote rol speelden, zijn neutraliteit slechts met veel kunst- en vliegwerk kon bewaren.

Abbenhuis behandelt deze materie in een twaalftal thematisch geordende hoofdstukken, steunend op een indrukwekkend bronnenonderzoek dat in een al even omvangrijk notenapparaat wordt verantwoord. Ze besteedt vooral veel aandacht aan de militaire aspecten: de defensiestrategie, de problematiek rond de staat van oorlog en beleg, de grensbewaking en de smokkelarij, de roep om demobilisatie en het spanningsveld tussen de militaire en economische neutraliteit. In vergelijking met het grote aantal feitelijke gegevens dat zij presenteert, blijft ze op het interpretatieve vlak vrij bescheiden. Echt nieuwe gezichtspunten biedt het boek niet, maar Abbenhuis legt wel een solide basis voor verder Engelstalig onderzoek naar dit onderwerp.

Ismee Tames’ onderzoek richtte zich meer op de intellectuele geschiedenis van de mobilisatiejaren. Haar kernvraag is ‘de omschrijving van de eigen nationale identiteit zoals die uit het publieke debat over de positie van Nederland naar voren kwam’. Tames analyseerde de nieuwscommentaren en ideeën van een groep vooraanstaande juristen en historici als Struycken, Colenbrander, Kernkamp, Van Hamel en Gerretson. In hoeverre die ook inderdaad de toon zetten in het publiek debat blijft echter onbewezen.

Uit hun geschriften distilleert zij een ontwikkelingsproces waarin een aanvankelijk geloof in het belang van het internationale volkenrecht plaatsmaakt voor dat in de eigen soevereiniteit, om dan in de laatste oorlogsjaren te leiden naar een roep om vrede en internationale democratie, waarin Nederland een voortrekkersrol zou kunnen vervullen.

Een fundamenteel manco in Tames’ studie is dat ze die positieveranderingen uitsluitend verklaart als een reactie op internationale gebeurtenissen. Ze gaat volledig voorbij aan het feit dat Nederland in 1914 al vijftig jaar een neutraliteitspolitiek voerde en zich daarbij beschermd had gevoeld door het internationaal volkenrecht. Dat juristen als Struycken en Van Hamel enkele weken na de Duitse inval in België niet meer schrijven over het Recht, maar over het eigen belang van Nederland was dus niet omdat, zoals Tames beweert, ‘Groot-Brittannië zich het Recht wist toe te eigenen als het ideaal van de Entente’ (een povere rechtsgeleerde die zich zo de kaas van het brood laat eten), maar omdat de oorlog dat Recht aan zijn soldatenlaars had gelapt. Zoals Struycken schreef in december 1914: ‘De oorlog [kan] in zijn wezen en doel de regelen van recht en humaniteit niet verdragen, waarin men hem in vredestijd heeft willen binden.’

Tames heeft te weinig oog voor de ontstaansgeschiedenis en invloed van de in wezen volkomen pragmatische, het eigenbelang dienende neutraliteitspolitiek. Nederland wilde als militair zwakke, maar economisch sterke natie vóór alles de status-quo bewaren; vandaar ook dat men na de oorlog pleitte voor een coulante behandeling van Duitsland: het liefst zag men de vooroorlogse machtsverhoudingen hersteld.

Dit alles neemt niet weg dat Tames in haar boek een prachtig beeld schetst van een intellectueel debat in Nederland, waarin men te midden van het bruut geweld der oorlogvoerenden met de moed der wanhoop trachtte een nieuwe orde te scheppen, waardoor de wereld beter zou worden en Nederland hetzelfde bleef. 


Paul Moeyes is auteur van Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (2001). In oktober verschijnt bij de Arbeiderspers zijn nieuwe boek, De sterke arm, de zachte hand. Het Nederlandse leger en de neutraliteitspolitiek.

 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.