Home Loe de Jong

Loe de Jong

  • Gepubliceerd op: 5 februari 2001
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Shirley Haasnoot en Johannes Houwink ten Cate
  • 18 minuten leestijd
Loe de Jong

Loe de Jong kijkt terug. Op Aantjes, Bernhard, Weinreb en koningin Wilhelmina. Vooruit kijkt hij niet meer. ‘Ik krijg ook geld van de joodse tegoeden. Maar u mag me niet vragen wat ik daarmee ga doen.’

Geen historicus heeft in Nederland zoveel maatschappelijke beroering teweeg gebracht als dr Louis de Jong (87). Als directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD), auteur van het twaalfdelige standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, presentator van de televisieserie De bezetting, en de man die CDA-politicus Willem Aantjes in 1978 ten val bracht. Sinds een dubbele bypass (1980) en een hersenbloeding (1989) leeft hij teruggetrokken in een rijtjeshuis in de Amsterdamse Rivierenbuurt. De Jongs leven is door ernstige ziekte ingrijpend veranderd. Hoewel hij zich redelijk heeft hersteld, werkt zijn geheugen niet meer zoals vroeger. Veel dingen herinnert hij zich niet meer exact. Het derde deel van zijn Herinneringen kan hij niet meer schrijven. ‘Als iemand mijn biografie wil schrijven is dat goed. Gebeurt het niet, dan vind ik het ook goed.’

Dat de gemoederen rond de affaire Aantjes nog steeds niet zijn bedaard, bleek vorige maand, toen de VARA in een uitzending van de televisieserie Het Zwarte Schaap Willem Aantjes had uitgenodigd. Oud CDA-premier Dries van Agt en verschillende anderen die indertijd betrokken waren bij de val van de CDA-kroonprins, betuigden hun spijt over de gebeurtenissen van toen. Felle kritiek was er op Loe de Jong, die in een rechtstreekse persconferentie op 6 november 1978 bevestigde dat Aantjes lid was geweest van de Duitse Waffen SS. Het nieuws van Aantjes’ SS-lidmaatschap was die ochtend bekend gemaakt door het Nieuwsblad van het Noorden, nadat De Jongs vrouw het had laten vallen in een telefoongesprek met haar broer in Assen, die het op zijn beurt weer had doorverteld. De volgende dag kondigde Aantjes zijn vertrek uit de landelijke politiek aan. Later bleek dat de politicus zich had aangemeld voor de Germaanse SS – niet de Waffen SS – maar dat hij nooit actief was geweest in deze organisatie.

Is Willem Aantjes gerehabiliteerd? De Jong zwijgt lange tijd. ‘Hij zat fout. Niet alleen door lid te worden van de Germaanse SS, maar ook door geen duidelijkheid te bieden over zijn verleden.’ Als hij die duidelijkheid wel had geboden, wat zou er dan zijn gebeurd? De Jong: ‘Hij was na de bevrijding twee, hooguit drie jaar geïnterneerd geweest. Daarna had hij in het publieke leven elke functie kunnen vervullen die hem te bereiken stond.’ Elke functie? Ook een politieke of ambtelijke? ‘Die niet, nee. Maar hij had nooit een politieke carrière moeten ambiëren.’

De historicus zwijgt weer. Op de salontafel ligt een studie over in de oorlog omgebrachte joodse artsen. Ook De Jongs tweelingbroer Sally komt er in voor. De Jong: ‘Ik heb in de zaak Aantjes een aantal fouten gemaakt. De belangrijkste was dat ik bij de persconferentie veel te ongenuanceerd sprak. Daardoor ontstond het beeld van de veroordeling, zeker in de talloze huiskamers. Ondanks mijn tv-ervaring was ik me er onvoldoende van bewust dat mijn stem als belerend en bij uitstek veroordelend zou overkomen.’

Een andere fout, suggereren we, was wellicht het uitlekken van het grote nieuws via het Nieuwsblad van het Noorden. De Jong: ‘In diverse media, laatst nog in VARA TV Magazine, is gesuggereerd dat dit mij of anderen goed uitkwam. Dat is kletskoek. Feitelijk onjuist. Wij waren al van plan een persconferentie organiseren voordat het nieuws in het Nieuwsblad van het Noorden verscheen. Het initiatief lag volledig bij ons en niet bij het Nieuwsblad van het Noorden of Dries Van Agt, zoals wel eens wordt gedacht. Geloof me, Van Agt had geen idee wat Aantjes in de oorlog had gedaan. Ik ontken elke betrokkenheid van Van Agt bij de val van Aantjes . Overigens ook die van andere ministers uit die tijd.’

Een laatste fout: Aantjes was geen lid geweest van de Waffen SS maar van de Germaanse SS. Pijnlijk? De Jong: ‘Dit is rechtgezet door de commissie Enschede, die het vervolgonderzoek deed. Maar tegenover ons had Aantjes alles ontkend, ook zijn lidmaatschap van de Germaanse SS. Zo werden we op het verkeerde been gezet. Uiteindelijk maakte het weinig uit. De Tweede Kamer, met uitzondering van de CDA-fractie, heeft met het rapport ingestemd.’

Hoe kijkt De Jong terug op andere oorlogsaffaires die Nederland bezighielden? De Weinreb-affaire bijvoorbeeld? Door toedoen van de joodse bedrieger Friedrich Weinreb kwamen tijdens de oorlog tientallen joden om. Begin jaren zeventig ontspon zich een hartstochtelijke discussie rond Weinreb, waarin Vrij Nederland-columniste Renate Rubinstein en de latere staatssecretaris Aad Nuis het voor Weinreb opnamen. De Jong: ‘Hij spiegelde honderden joden tijdens de vervolging, toen ze nergens meer heen konden, tegen betaling emigratiemogelijkheden voor. Daarnaast was hij een seksmaniak met een obscene voorkeur voor vaginaal onderzoek. Toch had deze valse Messias trouwe volgelingen die onvoorwaardelijk in hem geloofden. Deze “Weinrebbisten” gingen voor hem door het vuur.’

De Jong vertelt dat Weinreb een keer bij hem op de stoep stond. ‘In 1960 meen ik. Ik had hem niet uitgenodigd. Hij kwam uit zichzelf. Vermoedelijk om te proberen mij in te pakken. Maar dat lukte niet. Ik vond hem betrouwbaar noch sympathiek. Zijn door Rubinstein bewerkte boeken heb ik niet willen lezen. Omdat die vol leugens stonden. Het RIOD-rapport van A.J. van der Leeuw en D. Giltay Veth over Weinreb vind ik prima. Alle hoofdstukken zijn voor publicatie aan mij voorgelegd met het verzoek om kritiek. In de zestienhonderd pagina’s staat geen woord waar ik het niet mee eens ben.’

Een recentere affaire, waarover De Jong zich niet publiekelijk heeft uitgelaten, is die rond het boek van historica Nanda van der Zee, Om erger te voorkomen. De voorbereiding en uitvoering van de vernietiging van het Nederlandse jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog (1997). Hierin legt zij een verband tussen het vertrek van koningin Wilhelmina naar Engeland na de Duitse inval en het hoge aantal weggevoerde joden in Nederland. Is De Jong anders gaan denken over Wilhel-mina’s vertrek naar Engeland vanwege Van der Zee? ‘Ik ken aan dat boek niet de minste waarde toe. Een waardeloos werk. Wilhelmina heeft Hoek van Holland verlaten om naar Zeeuws-Vlaanderen te gaan. De commandant van het Engelse schip heeft haar echter, vanwege het mijnengevaar, naar Engeland gebracht. Wilhelmina is naar Londen vertrokken omdat het haar plicht was daar te zijn.’

In zijn studententijd schreef De Jong voor een sociaal-democratisch studentenblad. Heeft hij nooit politieke ambities gekoesterd? ‘De toenmalige PvdA-fractievoorzitter Anne Vonde-ling heeft mij rond 1960 een Kamer-zetel aangeboden. Maar ik heb geen seconde getwijfeld. Voor de politiek denk ik niet snel genoeg. In de politiek moet je bepaalde dingen willen. Zo werkt mijn geest niet. Bovendien zou het niet goed zijn geweest voor mijn boek. Socialist ben ik nog steeds. Ik heb me altijd vereenzelvigd met mensen die het moeilijk hebben. Ik ben altijd lid geweest van de PvdA, met uitzondering van de periode 1947-1949, waarin de PvdA het naar mijn smaak te veel eens was met het Nederlandse beleid ten aanzien van Indië. Mensen van DS’70, waar ik goede vrienden had, hebben me gevraagd lid van hun partij te worden. Maar DS’70 beschouwde ik van meet af aan als een verloren zaak.’

Aan de hoogleraren uit zijn studietijd bewaart De Jong gemengde herinneringen. De belangrijkste, H. Brugmans vond hij vervelend. Ook professor Oude Geschiedenis David Cohen, de latere co-voorzitter van de Joodsche Raad, was geen favoriet. ‘Als ik al ooit een studie Oude Geschiedenis zou hebben willen overwegen, heeft de kennismaking met Cohen mij daarvan weerhouden. Hij was buitengewoon ijdel, sprak zalvend en was ontstellend zoetsappig. De weke hand die hij gaf staat me nog altijd bij. Nooit was hij flink, nooit rechtuit. Ik heb me aan hem geërgerd.’

‘Mijn favoriet was de sociaal-historicus Posthumus. Die kon studenten echt enthousiast maken, zelfs als hij sprak over een onderwerp als de Twentse textielindustrie in de zeventiende en achttiende eeuw.’ De joodse zionist Sam de Wolff, bij wie De Jong colleges economie liep, beschouwt hij als een van zijn belangrijkste leermeesters. ‘Mijn tweelingbroer Sally en ik kwamen met een stel andere studenten vaak bij hem thuis. Hij had een kamer vol boeken die we mochten lenen. Freud heb ik dankzij De Wolff gelezen. Maar hij was zionist, ik niet.’

‘Kort na mijn afstuderen vroeg Posthumus me voor het pas opgerichte Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). Maar helaas, er was geen geld. Het was 1937, crisistijd. Ik werd redacteur van De Groene Amster-dammer, waarvan ik drie pagina’s per week volschreef. Toen kwamen de Meidagen van 1940 en vluchtte ik met mijn eerste vrouw naar Londen. Ik deed dat omdat ik bang was dat de Gestapo het op mij gemunt had.’
 

Het Koninkrijk

Tussen 1969 en 1988 kwam de serie Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog uit. Het werd een enorme bestseller. De Jong herleest momenteel zijn hele werk en vindt nog alle delen de moeite waard. Hij is gevorderd tot deel 11b, over Indië. ‘Ik vind het bijzonder interessant allemaal’. Welk deel vindt hij het minst geslaagd? ‘Het eerste deel, ‘Voorspel’, dat een lange periode beslaat waarover ik onvoldoende had gelezen, 1813 tot 1939. Ik moest er toch een boek over schrijven. Dat heb ik gedaan. Maar het is geen boek uit één stuk geworden zoals de andere delen.’

‘Ik hecht eraan te benadrukken dat ik het werk niet alleen geschreven heb. Alles wat ik op papier zette ging voor publicatie naar veertig of vijftig mensen. Kritiek waarmee ik het eens was leidde tot wijzigingen. Soms moest ik daar heel lang over nadenken. Andersom herschreef ik soms gedeeltes van het werk van leden van mijn staf, zoals bijvoorbeeld de studie van Ben Seijes over de arbeidsinzet.’

‘Ik zeg niet: mijn boek is de definitieve geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. Die dwaze gedachte heb ik nooit gehad, van geen enkel onderwerp bestaat een definitieve geschiedenis. Het is niets meer dan een nuttige samenvatting van alles wat op dat moment bekend was. Maar ook niets minder. Volgende generaties zullen ongetwijfeld weer andere accenten leggen en andere oorlogsgeschiedenissen schrijven. Dat is iets waarvan ik me altijd bewust ben geweest.’

Heeft zijn joodse achtergrond De Jong beïnvloed bij het schrijven van zijn boek? ‘Onder het schrijven moest ik vaak aan mijn broer Sally denken. Maar vooral het beeld van mijn door de nazi’s vermoorde vader stond mij voor ogen. Elke dag. Hij had alleen maar lagere school. Mijn doel was: het schrijven van een boek dat mensen met alleen lagere school van a tot z zouden kunnen lezen en begrijpen. De oorlog begrijpelijk maken voor iedereen: dat is wat ik wilde.’

Het fenomenale succes van de televisieserie De Bezetting (1960-1965), zijn voorstudie voor het grote werk, liep vooruit op het succes van de boeken waarvan thans zo’n tweeënhalf miljoen exemplaren zijn verkocht. De velen die in die tijd geen televisie hadden ploften bij buren of familie op de bank om geen seconde te hoeven missen. Aan de televisieserie zit een aardig verhaal vast. De Jong: ‘In 1966 en 1967 heb ik de serie op Paleis Soestdijk mogen hervertonen. Bij deze sessies waren de mensen die in de film aan het woord kwamen, de eerstehands getuigen dus, ook aanwezig. De bedoeling was om aan Claus uit te leggen wat er in Nederland in de oorlog allemaal was gebeurd. Juliana, Beatrix en haar zusters schoven dan altijd aan, maar Bernhard kwam nooit. Wellicht had hij de serie al gezien of had hij wat anders te doen.’

Bernhard kwam in 1995 in opspraak vanwege zijn vermeende lidmaatschap van de NSDAP. Denkt De Jong dat de prins lid was? ‘Ik geloof dat inderdaad.’ Maar Bernhard heeft dat toch altijd ontkend? ‘Dat komt omdat hij het één keer heeft ontkend. Als je iets ontkent in 1960, moet je het ook ontkennen in 1965, 1970, 1975 en ga zo maar door. Hij kon niet meer terug.’

Naast de bewondering is er veel kritiek geweest op Het Koninkrijk. De Jong: ‘Zowel de lof die mij is toegezwaaid als de kritiek die op mij is neergedaald treffen mij niet diep. Ik heb me in elk geval nooit een bijzonder historicus gevoeld. Mijn uitverkiezing door het Historisch Nieuwsblad als tweede historicus van de twintigste eeuw na Johan Huizinga vond ik absurd. Andere historici, zoals Jan Romein, L.J. Rogier en Jacques Presser zijn veel belangrijker geweest. Ik was de eerste historicus die dankzij de televisie beroemd werd, dat wel. Maar dat lag niet aan mijn persoon, maar aan mijn verhaal, aan het verhaal van de bezetting. Mensen hebben me later vaak op een voetstuk geplaatst. Maar dat deed me niets. Ik heb me ook nooit aangesproken gevoeld door kwalificaties als ‘het vaderlandse geweten’ of iets dergelijks. De detailkritiek op mijn werk was overigens vaak terecht. Die is allemaal opgenomen in deel 13, waartoe ik zelf het initiatief heb genomen.’

Het perspectief van ‘goed en fout’ dat De Jong in zijn werk hanteert is met name na de oratie van historicus Hans Blom in 1983 onder vuur genomen. Blom, inmiddels directeur van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdo-cu-men-tatie (NIOD, het omgedoopte RIOD) stelt dat de meeste mensen tijdens de Tweede Wereldoorlog niet kozen voor een ‘goede’ of ‘foute’ partij maar dat zij zich zoveel mogelijk afzijdig hielden. De Jong: ‘Daar ben ik het helemaal mee eens en dat heb ik in mijn boek ook verschillende malen benadrukt. ‘Goed’ en ‘fout’ zijn gewoon termen uit de oorlog die ik overgenomen heb. Ze gelden nog steeds, vind ik. ‘Fout’ wil zeggen dat je op het Duitse standpunt stond, en ‘goed’ was iedereen die niet ‘fout’ was. Het is een politieke tegenstelling, geen morele.’

De dag dat wij met hem spreken valt bij De Jong de brief op de mat die verklaart dat hij recht heeft op een uitkering in het kader van de restitutie van de geroofde joodse oorlogstegoeden. De Jong: ‘Binnen vier weken krijg ik via het Centraal Joods Overleg 14.000 gulden. Maar de geleden verliezen zijn niet met geld te compenseren. Mijn tweelingbroer, mijn zusje, mijn ouders zijn vermoord. De joodse onderhandelaars zijn louter en alleen met deze regeling akkoord gegaan omdat een betere er niet inzat. Dat slechts een klein deel van de restitutie naar de joodse instellingen gaat en het grootste deel naar de individuele slachtoffers vind ik juist. Dat de tweede generatie meedeelt is ook goed. Neem mijn twee neven. Die zijn hun vader en moeder kwijt.’

De vraag wat hij met het geld gaat doen wimpelt De Jong weg. Had hij enig vermoeden van het financiële circus dat aan het eind van het millennium over Joods Nederland zou neerdalen? ‘Nee. Ik heb er werkelijk niet aan gedacht. Eerst keek men naar de oorlog met de ogen van Herzberg, toen met die van Presser, toen met mijn ogen en nu weer met andere. Men gaat steeds verder. Het is een nieuw aspect.’

De Jongs persoonlijke herinneringen aan de naoorlogse opvang zijn goed. Hij kwam weinig antisemitisme tegen, al was het er wel. ‘Mijn gevoel was: als wij onze eigen positie verdedigen, als wij onszelf zijn, verdwijnt het antisemitisme op den duur vanzelf. Die verwachting is in grote lijnen uitgekomen. Maar de positie van de joden voor de oorlog wordt nu ingenomen door de Turken en Marokkanen. Tegen hen wordt door een deel van Nederland nu precies zo aangekeken als voor de oorlog tegen de joden. Als minderwaardig.’
 

Zijn werk

P.W. Klein, was bestuurslid van het RIOD en als zodanig lid van de begeleidingscommissie van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog:
‘Om het werk van Loe de Jong kun je niet heen. Dat komt enerzijds door de manier waarop het is geschreven, heel systematisch. De Jong en zijn medewerkers hadden met ijzeren volharding gewerkt aan een kaartsysteem, en de boeken zijn de uitwerking daarvan. Maar het notenapparaat is te beperkt, en dat is een schande. De tweede kwaliteit van zijn boeken is dat ze een ongelooflijk breed terrein beslaan, ze komen in de buurt van uitputtend.

De Jong neemt in zijn werk duidelijk stelling, en dat roept discussies op. Dat vind ik goed, dat is de taak van een historicus, al heeft de schematische indeling van goed en fout veel kritiek gekregen. Zijn toon sloeg bovendien aan. Hij is een meesterlijk verteller, maar op een domi-nees-toon. Daar houden Nederlanders van.

Over zijn opinies hebben we in de begeleidingscommissie veel ruzie gehad, maar ik won nooit. Hij is charismatisch, mijn bleke karakter legde het daartegen af. Hij wist ook vijf keer zoveel als ik. Eén keer dacht ik te winnen, bij het deel over Indië. Daar wist ik meer van dan hij. Ik vond dat de manier waarop hij over Japanners schreef, niet kon. De rest van de commissie vond dat ook, maar hij heeft het niet veranderd. Het heeft onze vriendschap wel vertroebeld.

Zeventien jaar heb ik in de begeleidingscommissie gezeten, en het waren soms tropenjaren. Het instituut rolde van de ene affaire in de andere. Dat kwam door de manier waarop het instituut zich opstelde. De Jong opereerde niet altijd handig, enige zelfkritiek of terughoudendheid was hem vreemd. Hij werd het geweten der natie. Niet bewust, maar hij liet het zich wel aanleunen.’
 

Zijn populariteit

Jan Bank, hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis Universiteit Leiden:
‘Al voordat zijn boeken verschenen, had Loe de Jong een reputatie opgebouwd met de serie De Bezetting. Die serie liep van 1960 tot 1965 en was om twee redenen opmerkelijk. de Jong bewees dat het medium televisie ook heel geschikt was voor historische programma’s. Bovendien deed hij het heel goed als presentator. Hij had natuurlijk al radio-ervaring en hij was zijn carrière begonnen als journalist. Hij wist goed waar hij op moest letten. Ik heb het zelf eens gemerkt toen ik hem ooit een televisie-interview afnam. Hij wist precies wanneer hij op moest houden met praten zodat ze konden knippen voor de montage.

De bezetting werd populair door de manier waarop Loe de Jong de serie presenteerde. Hij heeft een aangename stem en hij vertelde heel didactisch. Daar kwam nog bij dat hij wat te vertellen had. De serie viel precies in de periode van toenemende interesse in de Tweede Wereldoorlog, begin jaren zestig. De wederopbouw was achter de rug, mensen keken kritischer terug. De Jong vervulde een behoefte.

Zijn boeken verschenen daarna, en door de status die hij inmiddels had opgebouwd, verkochten ze goed. ‘Heel het vaderland liep bij hem college’, zei Jan Rogier. Zo was het ook. Het feit dat elke keer twee edities verschenen, een wetenschappelijke en een populaire, zorgde ook voor hoge verkoopcijfers. Of mensen ze alleen kochten en niet lazen, weet ik niet. Zijn werk is wel heel goed te lezen, ook voor een groot publiek. Hij schrijft heel onderhoudend.’
 

Zijn biografie

Elsbeth Etty, beoogd biografe van Loe de Jong:
De Jong is typisch iemand voor een integrale biografie, waarin het verband wordt gelegd tussen leven en werk. Er zijn een aantal belangrijke dingen in zijn leven die dat verband zouden kunnen laten zien. Zijn jeugd in vooroorlogs joods Amsterdam, wat er met zijn familie in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd en zijn tijd in Londen. Ook zijn relatie met zijn tweelingbroer die in de oorlog is vermoord, interesseert me. Welke invloed heeft dat op zijn leven gehad? En was De Jong met deze persoonlijke betrokkenheid bij de oorlog wel de aangewezen persoon om zo’n overzichtswerk te schrijven? Het intrigeert mij ook hoe hij zo’n machtspositie heeft kunnen verwerven. Hij was de beheerder van het Nederlandse oorlogsverleden, hoe wordt iemand dat?
Mijn interesse werd nog extra aangewakkerd doordat hij nog leeft. Eigenlijk kun je niet goed een biografie van een levend iemand schrijven, je gaat al snel jezelf censureren, pijnlijke dingen vermijden. Maar het leek me wel heerlijk om met degene waarover je schrijft te kunnen praten, gesprekken als bron te kunnen gebruiken.

De Sdu vroeg mij voor deze biografie, maar het is uiteindelijk niet doorgegaan. Ik had een onderzoeksplan en een begroting bij de Sdu ingeleverd, en zou in Leiden een post-doc-plaats kunnen krijgen. Alles was voor elkaar. De Sdu zou de benodigde zes ton bij fondsen werven, maar ze vroegen alleen bij het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en daar kregen ze 50.000 gulden van. Opeens hoorde ik dat Regina Grüter ook over De Jong wilde schrijven. De Sdu wilde opeens twee boeken: van mij over De Jong en van Grüter over het RIOD. Dat leek me niets, en dat heb ik ze gezegd. Daarna heb ik nooit meer iets gehoord. Ik weet dus niet waarom het niet is doorgegaan. Gelukkig had ik er nog niet al te veel tijd ingestoken, maar het blijft wel jammer. De Jong is een prachtig onderwerp.’
 

Zijn leven

1914         Geboren te Amsterdam
1926-        Vossius Gymnasium, Amsterdam
1932 
1937         Afronding studie geschiedenis Universiteit van Amsterdam
1938-        Redacteur De Groene Amsterdammer
1940 
Mei 1940   Vlucht naar Londen
Juli 1940-  Werkzaam voor Radio Oranje
Mei 1945         
Mei 1945   Chef Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie
1953         Promotie cum laude op De Duitse Vijfde Kolonne. Vertalingen verschijnen in de
                Verenigde Staten, Engeland, West-Duitsland en de Sovjet-Unie
1955         Krijgt de opdracht voor Het Koninkrijk
1960-        Tv-serie De Bezetting (20 programma’s met bijna 170 getuigen)
1965 
1967         Hoogleraarsbenoeming Rotterdam
1969         Eerste deel Het Koninkrijk, ‘Voorspel’, verschijnt
1970         Affaire-Weinreb barst los
1976         Publicatie Weinreb-rapport
1978         Affaire-Aantjes
1979         Pensionering als directeur RIOD
1988         Het laatste deel, deel 12, van Het Koninkrijk verschijnt
1993         Eerste deel Herinneringen verschijnt
1996         Tweede deel Herinneringen verschijnt

Samenstelling van de kaders: Eva Rensman
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.