Home Last van de oorlog

Last van de oorlog

  • Gepubliceerd op: 19 maart 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Bart De Prins

‘Eerst was er de oorlog, daarna het verhaal van die oorlog. De oorlog was erg, maar het verhaal maakte de oorlog nog erger.’ Met deze woorden begon de historicus Chris van der Heijden zijn boek Grijs verleden (2001), waarmee hij een geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederland wilde schrijven die niet was gekleurd door vooringenomenheid over goed en fout. Met zijn boek viel hij het meesterwerk Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (1969-1991) van Loe de Jong aan. De Jong had volgens Van der Heijden geen enkele belangstelling getoond voor de grote ‘grijze groep’ van Nederlanders die niet meteen onder de noemers ‘goed’ of ‘fout’ te plaatsen waren. Daar moest dringend verandering in komen.


Van der Heijden kreeg een heleboel kritiek over zich heen. Of zijn stelling juist is laat ik hier in het midden. Belangrijker is te benadrukken dat Van der Heijdens boek bij uitstek aantoont dat wie in Nederland als historicus graaft in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog – een van de meest pijnlijke episoden uit de Nederlandse geschiedenis – zich op glad ijs begeeft en over een flinke dosis lef moet beschikken. Taboes – en misschien wel doofpotten – moeten behoedzaam worden opengebroken! Eén uitglijder kan immers voldoende zijn om door de kritiek hard te worden aangepakt.
        De promovendi Esther Captain en Stef Scagliola hebben het aangedurfd om een bijzonder facet van de Tweede Wereldoorlog onder de loep te nemen: de herinnering aan de geschiedenis van de oorlog in Nederlands-Indië. Captain schreef een proefschrift over de herinnering aan de Japanse bezetting van Nederlands-Indië, Scagliola over de Nederlandse oorlogsmisdaden tijdens de dekolonisatieperiode. Voordat ik met het lezen van deze boeken begon, stelde ik me de vraag in welke mate beide jonge historici met dit pijnlijke onderwerp uit de Nederlandse geschiedenis zijn omgegaan. Hoe hebben ze bijvoorbeeld het debat aangepakt over de te strakke afbakening van zwart en wit? En welke plaats neemt de ‘grijze groep’ in hun onderzoek in?

Slavernijmonument
Captain en Scagliola stellen dat hun kijk op het onderwerp kan verschillen van die van de gemiddelde Nederlander. Scagliola is van Italiaanse afkomst en herinnert zich uit haar kindertijd dat bij haar thuis het Mussolini-tijdperk werd afgedaan als een tragikomische farce – misschien de beste manier om het onderwerp niet ter sprake te hoeven brengen. Captain heeft Nederlands-Indische wortels en bevestigt dat dit haar omgang met het onderwerp voor een groot deel kan hebben bepaald. Beide historici promoveerden bovendien in 2002, het jaar van de onthulling van het Nederlandse slavernijmonument en de herdenking van de oprichting van de VOC. Als gevolg hiervan werd in de publieke opinie veel gesproken over het Nederlandse koloniale verleden, wat overigens niet leidde tot een minder verkrampte omgang met dat verleden.
        Het boek van Captain gaat over de herinneringen aan de Japanse kampen in Nederlands-Indië. Aan de hand van egodocumenten, zoals dagboeken van kampbewoners en herinneringen die naderhand door hen werden opgetekend, trachtte de auteur te achterhalen welk beeld de gevangen Nederlanders hadden zowel van de Indonesiërs als van de Japanners. Captain wilde niet zozeer inzicht geven in het leven in de kampen zelf als wel in de manieren waarop de herinneringen aan het kampleven daarna vorm kregen. Zo stelde ze vast dat hoe verder het kampleven in de geschiedenis verdween, hoe meer aandacht er kwam voor mentale mishandelingen, waarmee de lichamelijke ongemakken naar de achtergrond schoven.
        Veelzeggend in het boek is ook de vaststelling dat de verschillen tussen Europeanen en niet-Europeanen in Nederlandse ogen op het breukvlak van kolonisatie en dekolonisatie alleen maar scherper werd. Zo bestond er na verloop van tijd in de kampen steeds minder verschil tussen de gewezen ondergeschikten en de Nederlanders, die in de kampen vaak werk verrichtten dat in feite door het Indonesische personeel moest worden opgeknapt. Het gevaar zich te moeten verlagen tot het vuile werk van een Indonesiër lag steeds op de loer. ‘Ik verkramp helemaal, mijn vernis beschaving gaat eraf,’ schreef E. Keesing in haar kampdagboek toen ze merkte dat Europese vrouwen ook de dagelijkse huishoudelijke taken in de kampen op zich moesten nemen.
        Scagliola bestudeerde in haar boek de verwerking van de ongemeen harde Nederlands-Indonesische oorlogen (1947 en 1948-1949), in Nederland veel te lang ‘politionele acties’ genoemd. Uit het boek van Captain bleek immers dat de Nederlanders in de Japanse kampen zich bijna hardop gingen afvragen waaraan zij, die toch de beschaving hadden gebracht in Indonesië, dit hadden verdiend. Veel Nederlanders die bij de dekolonisatie betrokken waren, zullen na het blijk van grote ondankbaarheid van zovele Indonesiërs ongetwijfeld hebben geworsteld met wraakgevoelens. Die verklaren wellicht mede de oorlogsmisdaden waaraan Nederlandse soldaten zich in Indonesië schuldig maakten.
        In haar boek beschrijft Scagliola nauwgezet hoe die misdaden in de doofpot werden gestopt, hoe de doofpot decennia later werd geopend en hoe de trauma’s die daarvan het gevolg waren werden verwerkt. Voor het eerst gebruikte de auteur de bijna negenhonderd brieven die de VARA ontving, nadat spijtoptant en ex-veteraan J. Hueting in het actualiteitenprogramma Achter het nieuws van 17 januari 1969 getuigenis had afgelegd over de excessen in Indonesië. Interessant is dat de auteur de omgang met dat verleden bestudeerde aan de hand van drie maatschappelijke groepen die betrokken waren bij de verwerking van deze gebeurtenissen: politici, historici en natuurlijk veteranen.

Loe de Jong
De proefschriften van Captain en Scagliola getuigen van historisch vakmanschap en zijn vlot geschreven. Waardevol is ook dat het historisch bewustzijn, de herinneringen aan bepaalde gebeurtenissen en de wijze waarop die herinneringen door de tijd werden gevormd als een rode draad door beide boeken lopen. De spanning tussen de herinnering van een betrokkene bij een bepaalde gebeurtenis en hetgeen historici over die gebeurtenis te vertellen hebben maakt geschiedschrijving interessant.
        Hoe verder deze twee vertogen uit elkaar komen te liggen, hoe groter de kans dat, om het met de woorden van Van der Heijden te zeggen, het verhaal erger wordt dan de gebeurtenis zelf. Zowel Scagliola als Captain weet dit spanningsveld in hun boek op een interessante wijze te problematiseren. Ook lijken zij met de door Van der Heijden zo aan de kaak gestelde erfenis van Loe de Jong niet echt te hebben geworsteld. Bij hen is niet alles wit of zwart en is er voldoende aandacht voor grijs. Hoewel er in beide proefschriften geen enkele referentie naar Van der Heijden terug te vinden is, heeft zijn Grijs verleden er ongetwijfeld invloed op uitgeoefend. En dat is toe te juichen, zeker omdat hun proefschriften ook voor een breder publiek toegankelijk zijn.

Bart De Prins is historicus aan de universiteit van Leuven

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.