Home Kraamkamer van de beschaving

Kraamkamer van de beschaving

  • Gepubliceerd op: 19 december 2019
  • Laatste update 18 apr 2023
  • Auteur:
    Afke van der Toolen
  • 12 minuten leestijd
Kraamkamer van de beschaving

Ver voor onze jaartelling hadden de Mesopotamiërs alles al: huizen van baksteen, strenge wetboeken, meeslepende literatuur en een riolering. En misschien zelfs hangende tuinen in Babylon. Niet voor niets beschouwde koning Hammurabi zichzelf als de plaatsvervanger van de oppergod op aarde.

1. Gebakken modder: de eerste steden ontstaan

Het begon allemaal heel simpel: met klei. Achtergelaten door de telkens weer overstromende Eufraat en Tigris, was dat de voedingsbodem voor een beschaving die nu nog steeds verbaast. Zo’n 11.000 jaar geleden al begonnen Mesopotamiërs het vruchtbare sediment te bewerken: de twee rivieren voedden het eerste landbouwgebied op onze planeet.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In de millennia die volgden bleef de klei een hoofdrol spelen. Men ontdekte dat die hard werd door verhitting, en daar kwamen bijvoorbeeld bakstenen van. De oudste baksteen ooit gevonden is Mesopotamisch, en circa 7000 jaar oud. Van de bakstenen kwamen huizen, en van die huizen kwamen uiteindelijk de eerste steden. Zo verrezen in zuidelijk Mesopotamië, destijds het land van de Sumeriërs, Ur en Uruk: conglomeraten van gebakken modder, pioniers van de stadscultuur.

En ook die cultuur zelf werd weer gedragen door klei. De Sumeriërs maakten er tabletten van, die ze – de zoveelste primeur – gebruikten om te beschrijven.

Toen andere volken het gebied binnentrokken, hadden ze het voor het oprapen. Niet alleen was het land op een slimme manier ontgonnen, ook stond er een schat aan bijzondere kennis in klei gegrift. Het ene rijk volgde het andere op, maar de geschriften gingen van hand tot hand, en de kennis ontwikkelde zich steeds verder.

Tempel: Een Sumerische ziggurat, een uit terrassen opgebouwde piramide.

Vierduizend jaar geleden stichtten de Babyloniërs in Zuid-Mesopotamië hun fameuze stad Babylon, een beschaving op rivierklei gebouwd – de Eufraat stroomde er als een levensader dwars doorheen.

De Babyloniërs waren al net zo leergierig en onderzoekend als hun Sumerische voorgangers. Zij gingen ook systematisch en precies te werk. Samen legden ze het fundament voor onze wetenschappen.

2.Spijkerschrift: Grote verhalen vastgelegd

Schrijven was eerst: tekenen. De oude Sumeriërs namen een hompje rivierklei en griften daar bijvoorbeeld een stierenkop in. Dat stond dan voor ‘vee’. De betekenis hing direct samen met het beeld.

Zo deden ze het tot circa 3200 v.Chr. Daarna schakelden ze over van hompjes op platgeslagen tabletten. En ze gebruikten geen beeldtaal meer, maar abstracte, met rietstokjes gegrifte tekens: spijkerschrift.

De benaming ‘spijkerschrift’ is een bedenksel uit veel later tijden, toen deze beschaving voor het eerst werd blootgelegd. Het is een verwijzing naar het spijkerachtige uiterlijk van de lettertekens. De Mesopotamiërs schreven van links naar rechts of, als het zo uitkwam, van boven naar beneden.

Het schrift begon nogal down to earth: de eerste geletterden ter wereld waren handelaars. Die konden er nauwkeurige contracten en andere administratieve documenten mee opstellen. Maar naarmate het schrift zich ontwikkelde en verspreidde, kwamen er steeds meer toepassingen. Verhalen schrijven bijvoorbeeld, zoals dat over de held Gilgamesj, die tevergeefs op zoek gaat naar het eeuwige leven. Of de rechtsregels vastleggen in een wetboek, zoals op de Zuil van Hammurabi.

En kennis. Veel kennis. Van het recept voor een geneeskrachtig kruidenmengsel tot de manier waarop de maan zich langs het firmament beweegt. Zelfs – en daarmee was de cirkel rond – begon het schrift zichzélf te onderzoeken. Dat gebeurde al voor 1500 v.Chr. Duizend jaar eerder dan waar ook ter wereld bedreven de Babyloniërs al taalkunde.

3. Hogere wiskunde: veel praktische toepassingen

Pythagoras kwam in de zesde eeuw voor Christus met zijn methode om de schuine zijde van een rechthoekige driehoek te berekenen (a2+b2=c2). En dat was laat. Het bewijs: een min of meer rond, langs de randen ietwat brokkelig kleitablet van zo’n vier millennia oud. In catalogustaal heet het YBC 7289, maar interessanter is de inscriptie: een vierkant dat met twee diagonalen in driehoeken is verdeeld. Een van de diagonalen is voorzien van het Babylonische equivalent van ons wiskundige concept √2, dat nodig is om de uitkomst van a2+b2=c2 terug te rekenen naar c: de lengte van de schuine zijde.

Hieruit blijkt dat de Babyloniërs 1200 jaar eerder dan Pythagoras snapten hoe het zat. Dit was niet alleen een denk-exercitie, het had ook praktisch nut. Het kwam bijvoorbeeld van pas bij het opmeten van land en het in kaart brengen van de sterrenhemel.

De twee kanten van kleitablet YBC7289, waaruit blijkt dat Sumeriërs al wisten hoe je een schuine zijde van een driehoek berekent.

De Babylonische rekenaar die YBC 7289 inscribeerde, maakte daarbij gebruik van een zestigtallig stelsel. Dat was een erfenis van de oude Sumeriërs. Toen die begonnen te rekenen, kozen ze expres een hoog grondtal (het getal waarop een talstelsel is gebaseerd), omdat dat handig was voor handelaars. Het zorgde ervoor dat ze bij het delen van geldbedragen vaker uitkwamen op een heel getal.

De hogere wiskunde die hieruit voortkwam bracht niet alleen die proto-pythagoreïsche stelling. De Babylonische mathematici bedachten ook als eersten een symbool voor het concept ‘nul’, al was dat nog geen nul om mee te rekenen. En nog een primeur: het idee om de waarde van cijfers op te hangen aan hun positie in een getal – denk bijvoorbeeld aan de waarde van de 1 in 10 respectievelijk 100.

Beide vondsten gebruiken we nu nog. En zelfs van het zestigtallige stelsel vinden we nog resten terug in onze tijd: wij verdelen uren en minuten nog steeds in zestig partjes. Elke keer dat we op de klok kijken, beleven we een klein stukje onvervalst Babylon.

4. Astronomie: Basis voor de kalender

Dit is nou precisie: twee dichtbeschreven tabletten, samen een gedetailleerd naslagwerk van het Mesopotamische firmament. MUL.APIN heet het, en het bevat een lijst met 66 sterren en constellaties, inclusief informatie over hun verschijnen en verdwijnen, hun positie aan het firmament en hoe ze zich ten opzichte van elkaar verhouden. Het is meer dan 3000 jaar oud, maar al veel eerder dan dat richtten de Mesopotamiërs richtten hun blik omhoog.

Qua instrumentarium hadden ze niets dan het blote oog. En toch waren hun waarnemingen ook naar hedendaagse normen opvallend accuraat. Ze hadden ook wel twee grote voordelen. Van april tot oktober was er zelden een wolkje dat hun het zicht benam, en bovendien hadden ze de wiskundige kennis om goede berekeningen te maken.

De redenen voor hun sterrenkundige belangstelling waren velerlei. Allereerst was voor de Mesopotamiërs het nachtelijke ‘hogere’ ook echt het Hogere. Het firmament was een soort boek waarin de wil van de goden te lezen stond. Astronomie stond hier gelijk aan astrologie: het menselijk lot stond in de sterren geschreven. Dat verklaart meteen waarom MUL.APIN niet alleen informatie bevat over de sterren en constellaties zelf, maar ook over de bijbehorende godheden. Een reden te meer voor deze oer-astronomen om zo nauwkeurig mogelijk te zijn.

Afgezien daarvan was hun interesse ook gewoonweg aards. Voor de boeren was het bijvoorbeeld handig om een zaaikalender te hebben, en ook voor het reilen en zeilen in de stad moest de tijd in stukjes worden gehakt. De maancycli zorgden voor de verdeling van het jaar in maanden, de zon voor die in dagen – de basis voor onze lunisolaire kalender.

De wat meer officiële kleitabletten werden steevast netjes gedateerd. Dat kon best omslachtig worden, want de Babylonische jaren werden naar belangrijke gebeurtenissen vernoemd – neem deze: ‘Het jaar waarin de grote tempel van Marduk in de stad Babylon werd gebouwd.’

5. Priester-artsen: Magische geneeskunde

Stel je een stapel van veertig kleitabletten voor, en je hebt een medisch handboek van zo’n 3500 jaar oud. Specifiek een Verhandeling van medische diagnoses en prognoses, met duizenden beschrijvingen van ziektes. Omdat die op nauwkeurige waarnemingen berustten, kloppen ze nog heel aardig.

Ook de botanische kennis was van hoog niveau. Dat was nodig, want de geneesmiddelen waren vooral plantaardig. Neem dit voorschrift uit een later Diagnostisch handboek (elfde eeuw voor Christus): ‘Als iemand een zieke anus heeft, vermaal dan 5 Sila lijnzaad, zeef het, en week het in melk, bind het gedurende 14 dagen op de borst en schouders en hij zal beter worden.’ Of dit hielp is de vraag. Maar wel blijkt uit dit soort handboeken dat de Babylonische artsenij toen al dezelfde strenge systematiek toepaste als die van nu: symptomen-diagnose-behandeling.

Minder hedendaags is de fikse dosis religie waarmee de wetenschap werd aangelengd. De medische beroepsgroep bestond voornamelijk uit priesters. Vast onderdeel van de behandeling was het gebed, en wist een behandelaar niet wat hij met een bepaalde aandoening aan moest, dan nam hij zijn toevlucht tot exorcisme. De onbekende ziekteverwekker werd geïdentificeerd als een demon die moest worden overgeheveld naar een dier, dat na afloop werd gedood. Vervolgens nam de wetenschappelijke geest het toch weer over, en werd het kadaver onderzocht op eventuele ziekteverschijnselen.

De Babylonische doktoren stonden onder streng toezicht: er golden strenge straffen voor medische fouten. Het was oog om oog, tand om tand: verloor een patiënt onnodig een hand, dan raakte de dokter er ook een kwijt.

6. Waterbouwkundig vernuft: Dammen, kanalen en riolen

De eerste landbouwers van Mesopotamië, en daarmee – voor zover we weten – van de hele wereld, maakten dankbaar gebruik van de overvloedige rivierklei. Maar daar stopten ze niet. Grote delen van het land lagen ver van Eufraat en Tigris, en waren van nature te droog om te bewerken. En daarom werden de Mesopotamiërs waterbouwkundig ingenieurs.

Ze legden dammen aan en groeven kanalen. Ontwierpen een systeem met hefbomen om water heuvelopwaarts te vervoeren, dat her en der in Zuidwest-Azië nog steeds wordt toegepast. Bouwden lang voor de Romeinen al een stenen aquaduct van zo’n tien kilometer lang (rond 700 v.Chr.). En veel eerder nog vonden ze het waterschoeprad uit (rond 1200 v.Chr.), het eerste apparaat dat niet op spierkracht werkte.

Babylon was, kortom, geen oase in een verder gortdroge woestijn. Het lag midden in één groot waterwerk. Waar altijd alleen maar stof was opgestoven wuifde gerst in de wind. Uien en appels groeiden er alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Maar dat was het niet – om dat alles in stand te houden, was iedere inwoner verplicht mee te werken aan de aanleg en het onderhoud van de irrigatiekanalen.

Het water wordt uit de Tigris gepompt en naar een irrigatiekanaal overgeheveld.

Ook in de stad zelf boekte het waterbouwkundig vernuft successen. Soms op laag-bij-de-grondse wijze, in de vorm van wc’s voor de rijken en machtigen, rechtsreeks lozend op een rioolsysteem. Soms juist heel verheven – zo verheven zelfs dat het een van de zeven wereldwonderen van de Oudheid is geworden: de befaamde hangende tuinen van Babylon.

Of die echt bestaan hebben, is overigens niet zeker. We weten er alleen van omdat een handvol oud-Griekse schrijvers er gewag van maakten. Maar als ze echt bestaan hebben, moet het een waterwerk van jewelste zijn geweest. Want een hoog, kunstmatig bouwwerk, dat groen ziet van de planten – hoe irrigeer je dat?

Maar zoals gezegd: ze konden veel, de Mesopotamische ingenieurs. En hebben zij die hangende tuinen echt gebouwd, dan was het niet alleen een bijzonder park voor de hooggeplaatsten, maar ook een monument voor de kunst om leven te brengen waar dat van zichzelf niet kon komen.

7. Oog om oog: Wetten van Hammurabi

Twee afgebrokkelde stukken rode klei van 4000 jaar oud: ziehier de oudst bekende wettekst ter wereld. Ze zijn afkomstig uit de Mesopotamische stad Ur, en laten al een mooi staaltje systematisch rechtsdenken zien. De eerste wet gaat zo: ‘Als een man een moord pleegt, dan moet de man gedood worden.’ De derde zo: ‘Als een man iemand ontvoert, dan moet de man gevangengezet worden en 25 shekel zilver betalen.’ En de vijfde: ‘Als een slaaf/slavin met een vrij persoon trouwt, dan moet hij/zij de eerstgeborene aan zijn/haar eigenaar geven.’

Drie eeuwen later verrees in Babylon de zogeheten Zuil van Hammurabi (rond 1750 v.Chr.). Ook een wettekst, alleen niet van klei, maar van vulkanisch gesteente. Een stèle die, 2,25 meter hoog, streng en zwart boven iedereen uittorende. Een keihard juridisch statement – zoiets als een eeuwig opgeheven waarschuwende dan wel bestraffende vinger.

Het strafrechtelijke gedeelte ademt hetzelfde principe als de oude wetten van Ur: vergelding. De straf weerspiegelde zo veel mogelijk de misdaad: wie moordde, werd gedood; wie een oog uitstak, verloor een oog; wie iemands bot brak, kreeg zelf een breuk toegediend.

Maar ook meer alledaagse regels stonden erop. Privaatrechtelijke kwesties bijvoorbeeld, zoals erfrecht en familiezaken. En geldkwesties – denk aan de verplichting om schulden af te betalen. Dienstplicht, huurvoorwaarden voor vee: de Zuil reguleerde het allemaal.

De naamgever, Hammurabi, was de eerste grote Babylonische koning. Hij ontleende zijn rechtgevende macht ostentatief aan de goden. De wettekst opent met het identificeren van de stadsgod van Babylon, Marduk, als de oppergod van de gehele mensheid. Hammurabi was dan zoveel als diens plaatsvervanger op aarde. En Babylon zelf het centrum van de wereld.

Afke van der Toolen is journalist.

Meer weten

Het Oude Nabije Oosten. Een paradijs voor verzamelaars en wetenschappers (2013) door Lucas Petit.

Midden-Oosten. Een kleine geschiedenis (2016) door Jan van Oudheusden.

Babylon (2004) aflevering van de BBC-podcast In Our Time, te beluisteren via www.bbc.co.uk/programmes/p004y25j.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 1 - 2020