Home Dossiers Koude Oorlog Helmut Kohl hield het hoofd koel

Helmut Kohl hield het hoofd koel

  • Gepubliceerd op: 22 april 2013
  • Laatste update 20 apr 2023
  • Auteur:
    Willem Melching
  • 7 minuten leestijd
Helmut Kohl.
Wereldleiders tijdens de Koude Oorlog.
Dossier Koude Oorlog Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het boek over Helmut Kohl is bijna net zo groot en dik als het onderwerp zelf. In meer dan 1000 pagina’s reconstrueert Hans-Peter Schwarz leven en werken van de langst regerende kanselier (1982-1998) uit de Duitse geschiedenis. Helmut Kohl was een weinig opzienbarend kanselier tijdens de Koude Oorlog, tot hij in 1989 voor altijd een plaats verdiende in de geschiedenisboeken. Anders dan veel andere politici raakte hij niet in paniek en wist hij ondanks de stormachtige gebeurtenissen min of meer overzicht en controle te houden.

De toon van het boek wordt gezet door observaties als: ‘Dabei wird sich zeigen: Er hat nur wenig falsch, aber viel richtig gemacht’, oftewel: wat Helmut Kohl doet is welgedaan. Dat is natuurlijk wel heel makkelijk: nauwelijks een kritisch woord over zijn al te grote optimisme over de kansen voor de Oost-Duitse economie, en ook geen kritiek op het gemak waarmee Helmut Kohl akkoord ging met de Franse eisen om tot een euro te komen.

Meer recensies van historische boeken lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Soms bekruipt de lezer het idee dat Helmut Kohl vooral koelbloedig bleef door een gebrek aan fantasie. Waar een normaal mens ten onder zou zijn gegaan bij de gedachte aan alles wat er mis zou kunnen gaan – opstanden, militaire staatsgrepen, staatsbankroeten, massale volksverhuizingen, economische chaos –, daar bleef Kohl, in elk geval ogenschijnlijk, de rust zelve. Met grote hardnekkigheid hield hij vast aan de simpele en heldere uitgangspunten van de Duitse buitenlandse politiek: de binding met Amerika en het integreren van de Duitse politiek in een Europees kader.

Dat zijn gesprekspartners niet altijd overtuigd waren van zijn goede trouw blijkt wel uit de stuurse reacties van figuren als Thatcher, Mitterrand en Lubbers. Deze laatste stak zijn angst voor een mogelijk verenigd Duitsland niet onder stoelen of banken. Hij moest het in Kohls memoires al ontgelden en krijgt ook van Schwarz – volkomen terecht – nog een veeg uit de pan.

Het boek heeft grote verdiensten: het is een uitputtend overzicht van een cruciale fase in de Duitse geschiedenis en geeft ondanks de bewonderende toon een mooi portret van een fascinerend politiek dier.

Wolfgang Kraushaar heeft zijn sporen verdiend als chroniqueur van de jaren zestig en zeventig, en van het terroristische geweld in het bijzonder. Zo was hij eindredacteur van twee vuistdikke pillen over de Rote Armee Fraktion. In 2005 baarde hij groot opzien door aan te tonen dat fameuze figuren uit de Berlijnse linkse scene op 9 november 1969 betrokken waren bij een aanslag op het Joodse Gemeindehaus.

Juist op deze dag waren in het gebouw meer dan 200 mensen aanwezig om de Kristallnacht van 1938 te herdenken. De bom ging door een technisch defect niet af, maar Kraushaar toonde duidelijk aan dat linkse coryfeeën als Dieter Kunzelmann bereid waren om Duitse Joden – onder wie tal van Holocaust-overlevenden – om te brengen.

In dit boek gaat Kraushaar een stap verder. Het onderwerp is een reeks aanslagen op Joodse en Israëlische objecten in februari 1970, waarbij München het epicentrum was. Binnen twee weken vielen er in vijf aanslagen meer dan vijftig slachtoffers. Opzienbarend was de brandstichting in een Joods bejaardenhuis in de Münchense Reichenbachstraße.

Kraushaar benadrukt dat Joden het doelwit waren bij de eerste terroristische aanslagen in de Bondsrepubliek. Dat dit uitgerekend in München gebeurde – Hauptstadt der Bewegung en toneel van de smadelijke conferentie van 1938 – maakte het alleen nog maar pijnlijker dat Duitsland blijkbaar niet in staat was Joden te beschermen.

Kraushaar probeert in dit boek een aantal ontwikkelingen en gebeurtenissen aan elkaar te knopen. Zo ziet hij een verband tussen de aanslagen van 1970 en de gijzeling tijdens de Olympische Spelen van 1972. Duitse hippies noemden zich – zonder al te veel zelfspot – Tupamaros, net als de Zuid-Amerikaanse stadsguerilla. Veel meer dan het Nederlandse Provo flirtten ze met geweld. Volgens Kraushaar hebben de acties van de Tupamaros München, onder wie de fameuze Fritz Teufel, de Palestijnen op dit onzalige idee gebracht.

Dat is wellicht wat vergezocht, maar dat de Duitse linkse beweging kind aan huis was bij het Palestijnse terrorisme staat inmiddels vast. Veel latere RAF-leden deden hier hun eerste ervaringen op en volgden trainingen in het Midden-Oosten.
Tot verontwaardiging van (voormalig) uiterst links wijst Kraushaar op de antisemitische toon in deze kringen. Niet voor niets gebruikt hij een citaat uit een brief uit dit wereldje als de lange titel van zijn boek. Radicaal links wilde niet minder dan een frontale aanval op ‘de heilige koe’ Israël én op Joden in het algemeen.

Kraushaar bijt zich hardnekkig vast in het zoeken van de daders van de brandaanslag op het Joodse bejaardenhuis. Dat gaat gepaard met een stortvloed van details, maar de bewijsvoering is niet altijd even sterk. Dat komt de leesbaarheid van het boek niet altijd ten goede. Uiteindelijk komt hij met twee verdachten: de een wordt omschreven, maar niet met name genoemd. De ander is Ulrich Enzensberger, de broer van de bekende schrijver, en deze heeft inmiddels in de Duitse pers heftig ontkend bij de brandstichting betrokken te zijn geweest.

Als detective is Kraushaar uiteindelijk niet overtuigend. Wel krijgen we een boeiend portret van de jaren zeventig, de radicaal-linkse beweging, het Palestijnse terrorisme en natuurlijk de Duitse historische trauma’s voorgeschoteld. Naar mijn smaak gaat Kraushaar te weinig in op de veel bredere discussie waarom deze linkse jongeren zo gemakkelijk de strijd aanbonden met Joodse instellingen en personen.

Kraushaar legt in zijn boek wel de vinger op een andere zere plek: het terroristisch geweld was geen aberratie, maar een logisch uitvloeisel van de links-activistische ideologie, en het geweld begon al lang voor het lenteoffensief van de Rote Armee Fraktion in 1972.

Het laatste boek van dit drietal is niet alleen het dunste, maar ook het meest leesbare. De auteur, zoon van nazi-jeugdleider Baldur von Schirach, schetst een fascinerend portret van drie sleutelfiguren uit de Duitse exacte wetenschap en hun vergeefse pogingen om nazi-Duitsland een atoombom te bezorgen. Het gaat om Otto Hahn, Werner Heisenberg en Karl Friedrich von Weizsäcker. Tijdens hun gevangenschap in het Britse landhuis Farm Hall werden ze afgeluisterd; de notulen zijn de basis van het boek.

Schirach vergelijkt de Duitse pogingen om een atoombom te maken met het Amerikaans-Britse project. Wat opvalt is dat de Amerikanen enorme logistieke, wetenschappelijke en financiële krachtsinspanningen hebben geleverd. Duizenden geleerden werden aan het project gezet. Ironie van de geschiedenis is natuurlijk dat de doorslaggevende stappen gezet werden door Joodse geleerden als Robert Oppenheimer en de uit Duitsland gevluchte Gustav Hertz.

Illustratief voor de wereldvreemdheid van de Duitsers is de inschatting van Weizsäcker dat het project ongeveer 43.000 Reichsmark zou kosten. Albert Speer, minister van Bewapening, dacht aan 100 miljoen; de Amerikanen spendeerden uiteindelijk meer dan 500 miljoen dollar.

Centraal in het boek staan de gesprekken in de nacht dat de Duitse geleerden te horen krijgen dat de Amerikanen een atoombom op Hiroshima hebben afgeworpen. Bij Hahn, de ontdekker van het principe van kernsplitsing, overheersten schuldgevoelens over de duizenden slachtoffers. Hij had immers deze nucleaire doos van Pandora geopend.

Heisenberg kon zich eenvoudigweg niet voorstellen dat de Amerikanen zonder zíjn theoretische inzichten een werkende bom hadden kunnen bouwen. Pas na de tweede bom ging hij overstag en brak het besef door dat hij in het begin van het project een aantal foute beslissingen had genomen.

Von Weizsäcker, zoon van Hitlers staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en broer van de latere bondspresident, creëerde uit het niets een verzetsmythe. Hij benadrukte dat de Duitse geleerden alleen een kerncentrale wilden bouwen en dat de agressieve Amerikanen met een bom kwamen. Zijn gespreksgenoten lachten hem uit, maar hij volhardde in deze leugens.

Het was een opmerkelijke mystificatie, want uitgerekend hij had in 1941 al patent aangevraagd op het principe van een atoombom. Von Weizsäcker zou later nog een mooie carrière maken, onder meer in de vredesbeweging.

Helmut Kohl. Eine politische Biographie
Hans-Peter Schwarz
1056 p. Deutsche Verlags-Anstalt, € 34,90

‘Wann endlich beginnt bei Euch der Kampf gegen die heilige Kuh Israel?’ München 1970, über die antisemitischen Wurzeln des deutschen Terrorismus
Wolfgang Kraushaar
880 p. Rowohlt, € 34,95

Die Nacht der Physiker. Heisenberg, Hahn, Weizsäcker und die deutsche Bombe
Richard von Schirach
272 p. Berenberg Verlag, € 25,00