Home Dossiers De VOC Knielen voor de koning van Kandy

Knielen voor de koning van Kandy

  • Gepubliceerd op: 28 februari 2023
  • Laatste update 08 feb 2024
  • Auteur:
    Door Eric Palmen
  • 10 minuten leestijd
Knielen voor de koning van Kandy
Cover van
Dossier De VOC Bekijk dossier

De Verenigde Oostindische Compagnie vertoefde ruim 150 jaar op Ceylon, het huidige Sri Lanka. De Compagnie moest het eiland delen met de grillige koningen van Kandy. Het ene moment waren ze bondgenoten, het volgende verkeerden ze op voet van oorlog.

Toen kapitein Joris van Spilbergen in 1602 in opdracht van de VOC voor het eerst Ceylon bezocht, werd hij met alle egards ontvangen door de koning van Kandy. Van Spilbergen maakte indruk met zijn relatiegeschenk: een portret van stadhouder Maurits van Oranje tijdens de Slag bij Nieuwpoort, die twee jaar eerder had plaatsgevonden. Koning Vimala Dharma Suriya I was op zoek naar een bondgenoot met wie hij de Portugezen van het eiland kon verdrijven. Want die hadden zich daar in 1505 gevestigd en monopoliseerden sindsdien de handel.

De briljante zet van Van Spilbergen was dat hij zich niet zozeer als een koopman aan het hof presenteerde, maar als een gezant van een machtig militair leider. De VOC was immers niet alleen een handelscompagnie, maar had ook een volmacht om namens de Staten-Generaal verdragen in den vreemde af te sluiten. Met de Nederlanders viel zaken te doen als vorsten onder elkaar, moet de koning van Kandy gedacht hebben.

Maar enkele maanden later moest de Nederlandse kapitein Sebald de Weert zijn bezoek aan Ceylon met de dood bekopen. De bemanning van De Weert had bij de lokale bevolking veel kwaad bloed gezet door in het openbaar ossen te slachten en het vlees naar de vloot te transporteren. Een faux pas van de eerste orde in een gemeenschap die grotendeels hindoestaans georiënteerd was. Als klap op de vuurpijl werd De Weert tijdens een hofbanket zo dronken dat hij de koning met zijn lallende tong beledigd had. Tijdens de terugreis werden De Weert en zijn bemanning door hun Singalese escorte afgeslacht.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De tegengestelde ervaringen van Van Spilbergen en De Weert werden een constante in de verstandhouding tussen de Nederlanders en de Kandianen. De VOC was er veel aan gelegen om de lieve vrede op het eiland te bewaren – oorlog betekende immers een zware verliespost –, maar zo nu en dan werden de verhoudingen door moedwil en misverstand zo verziekt dat die tot militair geweld leidden. In elk geval was de scheidslijn tussen diplomatie en oorlog precair; het was een kwestie van schenken of schieten.

Monopolie op kaneel

In 1636 besloot een volgende koning van Kandy, Raja Singha II, om het bondgenootschap met de VOC nieuw leven in te blazen. Raja Singha, die op de troon was gekomen na een interne machtsstrijd met zijn broers, wilde voorgoed afrekenen met de Portugezen op het eiland. Hij besefte terdege dat hij die klus – bij gebrek aan een zeemacht – niet alleen kon klaren. De Portugezen hadden langs de kust zeven immense forten gebouwd, waarmee ze een buitenlandse invasie meenden te kunnen afweren.

De koning kwam met de VOC overeen dat de Compagnie voor haar oorlogsinspanningen beloond zou worden met het monopolie op de lucratieve kaneelhandel. In 1638 slaagde de Compagnie erin de eerste vestigingen op de Portugezen te veroveren: die van Batticaloa en Trincomalee aan de oostkust van het eiland. Maar het gelegenheidsverbond tussen de VOC en de koning van Kandy begon al zijn eerste scheuren te vertonen. De kinnesinne had vooral betrekking op het eigendom van de veroverde forten. Volgens de Nederlanders bleven die in hun bezit zolang de koning van Kandy zijn oorlogsschulden niet had voldaan voor de krijgshandelingen die de VOC in zijn naam had verricht. Volgens de koning was dat contractbreuk. Hij begon steeds meer te beseffen dat hij de ene bezetter uit het westen voor de andere had verruild.

Roofkunst teruggeëist

Het sierkanon van de koning van Kandy werd in 1765 buitgemaakt door Nederlandse troepen en naar de Republiek gestuurd. Daar kwam het in de verzameling van stadhouder Willem V terecht. Na de inval van Franse troepen in 1795 werd het kanon door de Fransen aan de Nederlandse volksvertegenwoordiging geschonken. Tegenwoordig is het sierkanon in het Rijksmuseum te bewonderen, maar Sri Lanka eist het erfgoed al sinds 1980 terug. Het merkt het pronkstuk als roofkunst aan. Herkomstonderzoek van het pilotproject Provenance Research on Objects of the Colonial Era bevestigt die conclusie. Jos van Beurden, deskundige in koloniale roofkunst, noemt het kanon ‘een tamelijk helder geval van oorlogsbuit’ en pleit voor teruggave.

Toen Portugal in 1640 de Iberische unie met Spanje verliet en een zelfstandig koninkrijk werd, stond niets een vredesverdrag met de Republiek der Nederlanden in Europa nog in de weg. De vraag was of de VOC haar vijandelijkheden tegen de oude kolonisator op Ceylon zou voortzetten, nu Portugal zich had losgemaakt van de aartsvijand van de Republiek. Het enthousiasme daarvoor was niet groot nadat de zittende gouverneur, Willem Jacobsz Coster, op 21 augustus van dat jaar na een bezoek aan de koning van Kandy door zijn Singalese begeleiders was vermoord. Toch ging de Compagnie door met de militaire campagnes. Die werden immers in naam van de koning van Kandy gevoerd. Bovendien frustreerden Portugezen moedwillig de kaneelwinning rondom het fort van Galle, dat de VOC dat jaar veroverd had.

In 1656 slaagde de Compagnie erin Colombo, het bestuurlijk centrum van de Portugezen, te veroveren, en twee jaar later vielen hun laatste bolwerken in het noorden van het eiland. De Nederlanders hadden nu grote delen van het kustgebied in handen en de koning heerste over het binnenland, met de stad Kandy als centrum.

VOC-soldaten veroveren het eiland Mannaar op de Portugezen in 1658.

Dienaar van de koning

Niet lang daarna verbrak de VOC onder het gouverneurschap van Rijckloff van Goens de diplomatieke betrekkingen met de koning van Kandy. Van Goens voerde een uitgesproken expansionistische koers en wist de bewindhebbers van de VOC, de Heren XVII, ertoe te bewegen flink te investeren in zijn ambitieuze plan om van Ceylon het tweede bestuurlijke centrum van zuidelijk Azië te maken – zeer tegen de zin van de Raad van Indië in Batavia. Maar de militaire weerbaarheid van Raja Singha was veel groter dan Van Goens had ingeschat. Ceylon werd een molensteen in plaats van een lucratief wingewest. Zijn opvolger kreeg bij zijn aantreden in 1679 dan ook nadrukkelijk de opdracht mee de diplomatieke contacten met Kandy te herstellen.

In feite legden de twee machthebbers zich neer bij de status-quo die op het eiland was ontstaan: geen dreiging met geweld, maar vreedzame co-existentie was het devies. In de open kustprovincies en in haar fortificaties (Colombo, Galle en Jaffna) kon de VOC haar autoriteit wellicht makkelijk handhaven, maar in de dichte oerbossen van het binnenland was een guerrillaoorlog vrijwel onvermijdelijk en daarin waren de Kandianen sterker. De VOC-gouverneur op Ceylon presenteerde zich voortaan als een ‘stadhouder’ en noemde zich ‘dienaar van de koning van Kandy’. Die fictie werd volgehouden tot 1766.

Gouverneur Laurens Pijl besloot een jaarlijks bezoek aan het hof van Kandy in te stellen, een zogeheten ‘ambassade’, waarbij de gezanten geschenken ter waarde van 10.000 rijksdaalders voor de koning meebrachten. In ruil daarvoor verlengde de koning het recht van de Compagnie om kaneel te schillen in de rijke bossen van zijn koninkrijk en erkende hij het monopolie op de handel van de ‘geurbast’. Verder mocht de VOC de olifanten over zijn land vervoeren die ze in de zuidelijke kustprovincie Matara gevangen had en die voor de Indiase markt bestemd waren.

De gezanten moesten soms weken op hun audiëntie wachten en werden midden in de nacht opgeroepen voor een ontvangst door de koning. Tijdens een indrukwekkend hofceremonieel benaderden zij de koning knielend. Vervolgens bood de eerste gezant een koninklijke brief aan. Deze lag op een zilveren schaal die op zijn hoofd was bevestigd. Het hele ceremonieel benadrukte de ondergeschikte positie van de westerlingen aan het hof. Er werd van hen opperste nederigheid tegenover de koning verwacht.

Gezanten van de koning van Kandy leggen een tegenbezoek af bij gouverneur Iman Willem Falck. Door Carel Frederik Reimer, 1772.

Pronkstuk

Behalve de gebruikelijke kwaliteitsstoffen uit India en de Republiek – fluweel, bengaline, lijnwaad – en specerijen als foelie en kruidnagels, bestonden de geschenken ook uit staande klokken, snaphanen, Neurenberger poppen, met robijnen bezette ringen, porselein en diamanten in een fraaie gouden kist. In elk geval behoorden de geschenken ‘het kostelijkste en beste te zijn, dat te bekomen is’, zoals de paklijst van 1759 vermeldt.

Het moet tijdens een van deze ambassades zijn geweest dat de gezanten een sierkanon aan de koning van Kandy schonken. Het pronkstuk, dat vervaardigd is uit Japans koper en bijna een meter lang is, is hoogstwaarschijnlijk in de Republiek of Batavia gemaakt. Het is versierd met robijnen en zilverwerk, waarin symbolische elementen als pijnappels en wijnranken zijn gegraveerd.

Hevige tegenstand

Terwijl de koning van Kandy de schenkcultuur zag als een hofritueel dat de onderdanigheid van de Nederlanders benadrukte, beschouwde de VOC die louter als een aanbetaling voor de kaneelhandel. Gouverneur Jan Schreuder, regerend van 1757 tot 1762, wilde eens en voor altijd korte metten maken met het ceremonieel. Hij stelde voor de jaarlijkse geschenken te vervangen door een geldbedrag van 10.000 rijksdaalders.

Bovendien wenste hij voor de kaneel minder afhankelijk te worden van de binnenlanden van Kandy. Vandaar dat hij in de kustprovincies kaneelbossen begon aan te leggen. De lokale boerenbevolking zag haar rijstvelden verdwijnen en kreeg als klap op de vuurpijl extra belastingen opgelegd om de nieuwe landbouw te kunnen financieren. De onvrede ontaardde in december 1760 in een regelechte opstand. De koning van Kandy, die door de Singalese bevolking in de kustprovincies nog steeds als de rechtmatige boeddhistische leider werd aangemerkt, ondersteunde de rebellen.

Kaste van kaneelschillers

Jaarlijks werden zo’n 8000 à 10.000 balen kaneel van elk 80 pond op Ceylon geschild. Het merendeel was voor de Europese markt bestemd, waar een pond kaneel tussen de 2 à 3 rijksdaalders opleverde. Alleen al in de periode 1700-1760 bedroeg de omzet zo’n 32 miljoen rijksdaalders. Binnen de Singalese kastenmaatschappij rekruteerde de VOC de kaneelschillers uitsluitend binnen de dienstkaste van de chalias. Zij verrichtten vanaf hun twaalfde levensjaar het gevaarlijke en zware werk, in ruil voor een stuk grond in de kustprovincies.

Schreuder ging de militaire confrontatie aan, maar stuitte – net als Van Goens een eeuw eerder – op hevige tegenstand. De gouverneur beklaagde zich bij de Heren XVII over het ‘onreedelijke hebsugtig en onerkentelijk hof’ waarmee hij te maken had, maar moest – wat zijn militaire campagnes betrof – flink in het stof bijten. In een mum van tijd was een groot deel van de kuststrook tussen Negombo en Matara verloren gegaan en kwam de kaneelproductie nagenoeg stil te liggen. Schreuder moest het veld ruimen voor Jan van Eck, die er pas vier jaar later in zou slagen de opstand neer te slaan. Hij veroverde Kandy in 1765.

Het jaar daarop kwam gouverneur Imam Willem Falck een vredesverdrag met de koning van Kandy overeen, waarin onder andere werd bepaald dat de jaarlijkse delegatie niet langer voor hem hoefde te knielen. Voortaan bleef het bij een hoffelijke buiging. Falck wilde met de afschaffing van het oude ceremonieel ‘de gelijkheid aan weerszijden’ benadrukken, maar de volgende jaren was de sfeer aan het hof tijdens de audiënties ijzig.
Het vredesverdrag hield ook in dat de oorlogsbuit die de troepen van de VOC zich tijdens het beleg van Kandy hadden toegeëigend, aan het hof werd teruggegeven. Het sierkanon behoorde niet tot die items. Jan van Eck had het in april 1765 laten verschepen als geschenk voor de hertog van Brunswijk, de raadgever van stadhouder Willem V. Zo kwam het in de Republiek der Verenigde Nederlanden terecht, waar het sindsdien een eigen leven is gaan leiden (zie kader op p. XX).

In de jaren tachtig van de achttiende eeuw werd het ceremonieel in zijn oude glorie hersteld. De gezanten knielden maar al te graag voor een koning die weleens een onmisbare bondgenoot kon zijn nu een nieuwe vijand zich aan de kusten van Ceylon had aangediend. In 1782, tijdens de Vierde Engelse Oorlog, wisten de Britten hun eerste fort op Ceylon te veroveren – dat van Trincomalee, waar ooit de zegentocht van de Nederlanders op de Portugezen was begonnen. Op 14 februari 1796 droeg de laatste Nederlandse gouverneur van Ceylon, Johan van Angelbeek, het gezag over aan de Britten.

Meer weten

  • Kaneel en olifanten (2016) door Lodewijk Wagenaar is een overzichtswerk van de koloniale geschiedenis van de VOC op Sri Lanka.
  • De opkomst van het Nederlandsch gezag over Ceilon (1895) door W. van Geer staat nog steeds als een huis. Verkrijgbaar als gratis e-book bij Google Books.
  • Jan Kompenie as Schoolmaster (1978) door J. van Goor behandelt ook het beleid van co-existentie dat de VOC op Ceylon voerde.
  • Het kanon van Kandy (2021) reportage van BNNVARA, terug te zien via NPOStart.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 3 - 2023