Gedetineerde landverraders mochten na de Tweede Wereldoorlog geen gewone kranten lezen. Daarom kwam er voor hen een speciaal weekblad, Uitzicht. De redactie en de lezers hadden vanaf het begin een hekel aan elkaar.
‘Is het lichamelijk niet goed voortdurend in een mist te leven, evenmin blijft de geest gezond, die altijd in een grijzen schemer ronddwaalt.’ Duizenden geïnterneerden konden deze woorden lezen op de voorpagina van de eerste editie van Uitzicht. Weekblad voor de Bewarings- en Interneringskampen. Op 30 maart 1946 rolde de nieuwe krant van de persen.
Waarom een courant voor van collaboratie verdachte gevangenen? Het antwoord op die vraag werd direct gegeven: om het ‘fantoom van het gerucht’ te bestrijden. Uitzicht moest een betrouwbaar beeld geven van wat er in de buitenwereld speelde en de praatjes die in de kampen de ronde deden de kop indrukken.
Meer lezen over de Tweede Wereldoorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Reguliere dag- en weekbladen waren verboden in de interneringskampen. Daarin stonden kritische stukken over de regering, de overvolle strafinrichtingen en de Bijzondere Rechtspleging, die was opgericht om oorlogsmisdadigers, collaborateurs en andere onvaderlandslievende Nederlanders te vervolgen. In Uitzicht stond een selectie van nieuwsberichten uit andere media; zo had de overheid grip op wat de gevangenen onder ogen kregen.
Heropvoeding – Gevangenen moeten hun fouten erkennen en boete doen
Maar dat was niet het hele verhaal. In het belang van een goede terugkeer in de maatschappij was het noodzakelijk dat de gevangenen werden heropgevoed. De kolommen van Uitzicht stonden dan ook al snel vol met stichtelijke taal. Elk nummer kende wel een opvulhoekje met niet mis te verstane aforismen en dichtregels van bijvoorbeeld Epictetus (‘Evenmin als men een schip aan één anker vastlegt, evenmin moet men zijn leven aan één verwachting verankeren’) of Revius (‘’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten’). Ook bevatte het blad nieuws en preken van protestantse predikanten en katholieke aalmoezeniers (‘Beste vriend, ge hebt nog altijd een Vader in den hemel’). En stond het bol van redactionele artikelen, waarin de gevangenen werden opgeroepen hun fouten te erkennen en boete te doen (‘Want waarlijk vrij is slechts hij, die zijn schuld aanvaardt’).
Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘Normaal leren denken’ met Uitzicht
De redactie bestond aanvankelijk uit medewerkers van het Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging (DGBR) en de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten (STPD). De DGBR moest onder meer toezien op de lichamelijke en mentale gezondheid van de kampgevangenen. Uitzicht werd daarom gemaakt door de afdeling Geestelijke en Sociale Verzorging.
Het DGBR werkte nauw samen met de STPD, die in september 1945 op particulier initiatief was opgericht om politiek delinquenten en hun gezinnen weer een plek in de samenleving te geven. De STPD had er bij minister van Justitie Hans Kolfschoten (KVP) op aangedrongen om dag-, week- en maandbladen toe te laten in de kampen. Toen hij dat weigerde, werkte ze op zijn uitnodiging mee aan Uitzicht.
andere kampkranten werden stiekem gemaakt
Hoewel het officieel was verboden, werden voor de komst van Uitzicht andere kampkranten gemaakt. Een aantal kampcommandanten kneep een oogje dicht en zo werden her en der blaadjes verspreid. Gedetineerden van interneringskamp Fort Erfprins te Den Helder spelden de ‘zooveel mogelijk iederen werkdag’ volgeschreven De Kampkoerier, een verzameling nieuwsfeiten gekleurd met wat commentaar. Gevangenen aan de Amsterdamse Levantkade lazen weekblad De Loodskrant, een initiatief van de geïnterneerde nationaal-socialist Jan van Dam, tijdens de bezetting secretaris-generaal van het ministerie van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming. Het in Marum gelegen kamp Nuis kende Kop Op, dat wel wat weg had van Uitzicht in de zin dat de lezers werden opgeroepen hun zonden te overdenken.
Soepel verliep de samenwerking tussen DGBR en STPD niet. Al in juni 1946 trok de stichting haar handen af van de krant, omdat er nog geen enkele redactievergadering was gehouden en ze te weinig werd betrokken bij de samenstelling. Ook op andere terreinen ontstonden verschillen van inzicht. Zwart-wit gezegd kwam het erop neer dat de STPD bij de heropvoeding en reclassering van de gevangenen een softere lijn voorstond dan het DGBR.
Niet alleen de STPD, ook een deel van de lezers was niet echt te spreken over het blad. In het derde nummer meldde redacteur Klaas Toornstra ‘dat al dadelijk van enkele zijden critiek ondubbelzinnig op ons dak gestuurd is’.
Toornstra was voor de oorlog voorzitter van de Arbeiders Jeugd Centrale. Nu schreef hij vanuit zijn functie als hoofd van de afdeling Geestelijke en Sociale Verzorging van het DGBR. In een eerder nummer had hij verteld over de periode waarin hij vanwege verzetswerk in Sachsenhausen werd vastgehouden. ‘Daar zat ik dan in mijn cel. Maar op een oogenblik stond het mij heel helder en duidelijk voor den geest: dit is nu de werkelijkheid waarnaar je moet leven, je plaats vinden, in deze werkelijkheid heeft God mij geplaatst.’ Zoals hij zijn lot had aanvaard, zo zouden ook de naoorlogse geïnterneerden er iets van moeten maken, was de boodschap.
Redactioneel beleid – ‘Zoo noodig zullen wij de schrijvers corrigeeren’
De parallel met zijn eigen vrijheidsberoving kwam vaker terug. ‘Wij hebben onder de toekomstige lezers klanken opgevangen die wijzen op twijfel aan voldoende objectiviteit van het blad,’ aldus Toornstra in het eerste nummer van Uitzicht. Hij snapte dat wel: ‘De tijd heugt ons nog zeer wel, dat wij in gevangenschap weinig vertrouwen hadden in de lectuur, die men ons van de zijde van onze bewakers en hun opdrachtgevers werd verstrekt.’ Maar hij verzekerde de lezers dat ze niet hoefden te twijfelen, want ‘er ware niet veel gewonnen indien Uitzicht zou worden geredigeerd naar de maatstaven van een geestelijke onvrijheid, waartegen wij met de inzet van ons leven hebben gevochten’.
Kritiek was overigens welkom en ‘gezond voor lezers en redactie, waarmee niet gezegd wil zijn, dat men zijn bedoelingen en meeningen niet op zoo noodig scherpe en hartstochtelijke wijze mag uiten’.
Zelf konden hij en zijn collega’s er ook wat van. Zo werd een in kamp Duindorp gedetineerde collaborateur zonder pardon in zijn hok teruggezet. De man had een brief naar Uitzicht geschreven, waarin hij een pleidooi hield voor meer ‘geestelijk’ en ‘menschelijk contact’ met de Nederlanders aan de andere kant van het prikkeldraad, want alleen dan kon wederzijds begrip ontstaan. De brief werd in de krant van 8 juni geplaatst. In het naschrift constateerde de redactie: ‘Geestelijk contact is zeker noodzakelijk. Maar alleen op den grondslag van onze levensbeschouwing. Het nationaal-socialisme is ons ten eenen male vreemd en wij willen ons er niet in verdiepen.’
Beargumenteerd werd dat ieder mens behoefte heeft aan een goede verstandhouding met anderen, en dat was precies waar Uitzicht voor was bedoeld. ‘Wij hopen, dat op die manier de gedetineerden een beeld kunnen krijgen van onze geestelijke en materieele problemen. Daarnaar kunnen zij zich richten bij hun streven om weer normaal te leeren denken.’
Diep door het stof
Brief en antwoord waren de opmaat naar de nieuwe rubriek ‘Brieven uit de kampen’. In elk nummer stond vanaf dat moment minstens één stuk van een gevangene en begeleidend commentaar van een redactielid. ‘Zoo noodig zullen wij de schrijvers ervan corrigeeren,’ schreven de makers van de krant. ‘Verdere discussie zal er niet over gevoerd worden, én om geleuter te voorkomen én omdat Uitzicht niet zoo heel groot is.’ Geen debat dus, maar de ironie wil dat de rubriek leest als één grote redekaveling, zowel tussen gevangenen en redactie als tussen gedetineerden onderling.
In juli betuigde de 25-jarige Theo Lambers spijt over zijn NSB-lidmaatschap. Hij legde uit dat hij zich uit idealisme bij Musserts beweging had aangesloten en ging diep door het stof. Voor de redactie van Uitzicht was dat niet genoeg. Fijntjes werd Lambers ingepeperd dat van een ideaal geen sprake kon zijn geweest. ‘Zijn “idealisme” bracht hem op een dwaalspoor. Maar dat een idealist iemand zou moeten zijn met een verminderd waarnemingsvermogen wil er bij ons niet in. Integendeel: een idealist is in staat meer en verder te zien. Idealist zijn is iedere dag met zich zelf in conferentie gaan om zijn doen en laten te toetsten aan het geweten.’
Twee weken later ging de redactie er nogmaals op in. Idealisme diende volgens de redactie gericht te zijn op het bovennatuurlijke. ‘Buig je niet voor menschen. Buig je voor God, voor je gebroken wordt.’
Johan van Caspel had dat al gedaan. Hij zat vast in De Harskamp, te Milligen. Als SS-oorlogsverslaggever had hij bericht over de ontwikkelingen aan de fronten. Schrijven was hem dus niet vreemd en zodoende stond er op 22 juni een brief van zijn hand in Uitzicht. Hij vermeldde dat hij heilig in Hitler had geloofd, ‘den God die ik zelf gemaakt had’. Inmiddels aanbad hij een andere God. ‘Ik wilde, dat ik vijf jaar geleden het Evangelie gelezen had, in plaats van Mein Kampf.’ Van Caspel haalde wat bijbelteksten aan, deed een vurige oproep tot bekering, om af te sluiten met: ‘Wie durft er tegenover den strengen, maar tevens liefdevollen Heiland vol te houden, dat hij zich niet schuldig voelt? Als wij Hem met een berouwvol hart om genaden smeken, zal deze ons zeker deelachtig worden.’
Van dergelijke woorden gruwde een aanzienlijk deel van de geïnterneerden. Zo benadrukte L.J. Moesker, die in het Groningse kamp Sellingerbeetse vastzat: ‘De eene keer wordt een brief gepubliceerd van een gedetineerde waar de karakterloosheid, de onevenwichtige geest van den schrijver duimendik bovenop ligt, een andere keer wordt een brief opgenomen die duizenden van ons als het ware uit het hart gegrepen is. Hierop volgt dan echter bijna altijd een naschrift, dat vernietigend zou kunnen zijn, ware het niet dat deze naschriften vaak zoo naïef zijn, zoo kennelijk speculeerend op een blijkbaar veronderstelde domheid der lezers, dat ze vaak slechts half gelezen terzijde worden gelegd.’
Het redactioneel commentaar zal het er opnieuw niet beter op hebben gemaakt: ‘Wat die “veronderstelde” domheid betreft, daar speculeeren we niet op, daar houden we rekening mee. In den regel is dat geen werkelijke domheid, maar een verstarring van het denkvermogen. Hopelijk een tijdelijk verschijnsel, alhoewel we meer dan eens vreezen, dat die verstarring permanent zal blijken te zijn.’
Bekering – ‘Ik wilde dat ik het Evangelie gelezen had in plaats van Mein Kampf’
Moesker vroeg zich in zijn brief af of toon en houding van de redactie de juiste waren om elkaar terug te vinden. ‘Bestaat er dan niets grootsch meer en is het dan nog slechts het onevenwichtige, het eenzijdige, het karakterlooze, dat men van ons verlangt?’
De repliek in het naschrift: ‘Wie verlangt er van u, dat u eenzijdig moet zijn? Ons dunkt, dat wij die verkeerde eigenschap juist bestrijden, want de levensopvatting van de meeste gedetineerden is zoo eenzijdig als het maar kan. Het is een gevolg van de nationaal-socialistische politieke opvoedingsmethodes. Of er niets grootsch meer is? Dat hangt van u zelf af. Een aardappel op zichzelf is een wonder dat zijn weerga niet heeft. Maar je kunt ook zeggen, dat het een vervelende alledaagsche doodgewone aardappel is, die je tot vervelens toe te slikken krijgt.’ En zo bleven geïnterneerden en redactie op elkaar inhakken.
Mislukking van Uitzicht
Ook elders werd nu openlijk kritiek geuit op Uitzicht. Het blad kwam eind november aan de orde in de Tweede Kamer. Jan Terpstra (ARP) kon de krant ‘niet bekoren’ en hij had er ‘zelfs bepaald bezwaar tegen’. Rad Kortenhorst (KVP) geloofde ‘dat eenieder ervan overtuigd is, dat van deze courant op zichzelf nu niet zoo heel veel opvoeding en stichting uitgaat’. Uitzicht was ‘een mislukking’, vond Leendert Donker (PvdA). ‘Doordat de kampbewoners niet de gewone couranten hebben gehad, hebben zij geleefd in een afgezonderde sfeer.’
Gedrukt in Vught
De vier, later zes pagina’s Uitzicht in berlinerformaat werden gedrukt op de persen van kamp Vught. Ze waren achtergelaten door de Duitse bezetter, die er in 1943 namaak-illegale kranten mee had laten maken om fake news te creëren.
Op 22 juni 1946 viel in Uitzicht te lezen: ‘Thans zijn het de jongeren uit de SS-barakken die zich oefenen in de “zwarte” kunst. Eenige van hen dragen een zichtbare herinnering aan het verleden. De een heeft nog een kogel in den schouder, terwijl een ander een been of vinger mist. Allen zijn bezield om hier een toekomst op te bouwen en zich in het vak te bekwamen.’
Breed gesteund werd het verzoek van Christine Wttewaall van Stoetwegen (CHU) om het verbod op andere media op te heffen: ‘Er staat heus niet zoveel kwaad in de kranten.’ De nieuwe minister van Justitie Johan van Maarseveen (KVP) ging hierin mee, zodat per 1 januari 1947 alle lectuur in de kampen was toegestaan. Op enkele uitzonderingen na, zoals het communistische De Waarheid en schunnig geachte ‘prikkelbladen’ als De Lach en Kiekeboe: het Wekelijkse Opkikkertje.
Die versoepeling werd misschien ook ingegeven doordat het aantal geïnterneerden drastisch daalde (van 90.000 naar 30.000 in 1946, naar 8000 eind 1947). Een speciale courant voor zo weinig lezers was wat veel van het goede. En daarmee viel het doek voor Uitzicht. In de laatste week van 1946 verscheen de veertigste en laatste editie. ‘Zij die voor zijn inhoud zorgden rouwen daar niet om,’ aldus het redactioneel commentaar. ‘Hun taak was geenszins licht te noemen; de lezers tot wie zij zich richtten, waren hun vreemd – vooral in dien zin, dat zij hun levenshouding niet begrepen.’
Daarmee vonden geïnterneerden en redactie elkaar op de valreep toch nog: iedereen had zijn bekomst van Uitzicht.
Meer weten:
- Van landverraders tot goede vaderlanders. De opsluiting van collaborateurs in Nederland en België, 1944-1950 (2013) door Helen Grevers.
- Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van ‘foute’ Nederlanders, 1945-1955 (1989) door Peter Romijn.
- Uitzicht. Weekblad voor de Bewarings- en Interneringskampen (1946) raadpleegbaar in enkele (universiteits)bibliotheken en op termijn via Delpher.