Bijna 1200 Joodse gevangenen in Kamp Vught moesten op 15 november 1943 op transport naar Auschwitz. Veel achterblijvers wilden hun geliefden niet alleen laten gaan. Ze schreven haastig briefjes aan de kampleiding om te vragen of ze mee mochten met de trein. Wisten zij welk vreselijke lot hun te wachten stond?
In de kelder van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies ligt een map met een lijst namen van bijna 1200 Joden. Op 15 november 1943 gingen zij op transport van concentratiekamp Vught naar Auschwitz. In dezelfde map zitten veel kleine briefjes van gescheurd papier, waarop met potlood haastige boodschappen geschreven zijn. Het zijn briefjes van mannen die achterbleven, terwijl hun geliefden op transport werden gesteld.
Op een zo’n briefje staat: ‘Aäron Hartog, 9-6-14, beroep diamantslijper, verzoekt wanneer zijn vrouw Esther Hartog-Tunninga, 17-2-18, een oproep heeft mede te gaan.’ Op een andere: ‘Mozes vd Hoek, 28-9-99, versteller diamant, wenst indien zijn vrouw Rebecca vd Hoek v. West een oproep krijgt om met het transport mede te gaan zijn vrouw te vergezellen.’ De briefjes tonen de gedachten en gevoelens van gevangenen op de vooravond van het transport naar Auschwitz.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Gezamenlijk gedeporteerd
Het Judenlager in Konzentrationslager Herzogenbusch, de officiële naam van Kamp Vught, bestond uit twee delen. Vrouwen en kinderen verbleven in de westelijke vleugel in dertien barakken, mannen verbleven in zeventien barakken in de oostelijke vleugel. Gezinnen werden dus na aankomst van elkaar gescheiden en hadden weinig mogelijkheden om elkaar te zien. Wel werden gezinnen tot juni 1943 gezamenlijk gedeporteerd. Daar kwam met de beruchte kindertransporten van 6 en 7 juni 1943 een einde aan. Toen werden bijna 1300 kinderen gedeporteerd, meestal met hun moeder, soms met hun vader. Dit transport was de oplossing van de SS voor de hoge kindersterfte in Kamp Vught. Bijna alle kinderen werden binnen een paar dagen omgebracht in Sobibor.
Na de kindertransporten waren er voornamelijk nog Industriejuden in Vught. Zij waren werkzaam bij de bedrijven die in het kamp gevestigd waren, zoals bont- en textielbedrijf Escotex, bontkwekerij Splitter en het Philipskommando. Ook waren er diamantwerkers in Vught, vanwege de Duitse plannen om in het kamp een diamantindustrie op te zetten. In eerste instantie leken de Industriejuden veilig. Wie werk had, was nuttig en mocht blijven. Maar in de loop van 1943 gingen de geruchten dat ook zij gedeporteerd zouden worden. Gevangene David Koker noteerde op 1 september 1943 in zijn dagboek: ‘Geruchten: een transport, opheffing van het kamp op industrie na. Opheffing van industrie enz. […] Ik hoor: algemene order van Himmler: alle joden uit West-Europa […] Dus ook Vught weg.’
Kamp Vught
Konzentrationslager Herzogenbusch, bekend als Kamp Vught, werd op 13 januari 1943 geopend en was in gebruik tot september 1944. Het was het enige SS-concentratiekamp buiten nazi-Duitsland en het gebied dat door nazi-Duitsland was geannexeerd. Dat betekende dat de SS er de dienst uitmaakte. Kamp Vught was een arbeids- en doorgangskamp voor Joden en gevangenenkamp voor onder meer politieke gevangenen, ‘asocialen’ en gijzelaars. Het Judenlager (doorgangskamp voor Joden) en het Schutzhaflager (gevangenenkamp) waren strikt van elkaar gescheiden. In totaal werden ruim 32.000 mensen opgesloten in Kamp Vught, onder wie ruim 12.000 Joden die werden doorgevoerd naar vernietigingskampen in Polen.
Twee maanden later, op 15 november 1943, bleken de geruchten waar. De nieuwe kampcommandant Adam Grünewald liet een lange transportlijst opstellen. Grünewald was een wrede SS’er die later verantwoordelijk was voor het dodelijke bunkerdrama, waarbij 74 vrouwen veertien uur lang werden opgesloten in een kleine cel. Op de transportlijst stonden vooral vrouwen die werkzaam waren bij Escotex en Splitter. Velen van hen waren getrouwd; hun echtgenoten werkten bij Philips of waren diamantarbeiders. Zij zouden achterblijven in Vught. Maar dat wilden ze niet. Ze wilden dicht bij hun vrouwen en dochters blijven en daarom schreven ze haastige verzoeken aan de kampleiding om mee te mogen met het transport.
Hartverscheurende briefjes
De mannen krabbelden hun smeekbedes op allerlei gescheurde stukken papier: de achterzijde van nota’s, telegrammen en rapporten, en uit schriften gerukte bladen. De aangrijpende documenten laten zien hoe verschrikkelijk het voor ze was om van hun geliefden gescheiden te worden. Ze wisten niet wat hen te wachten stond en of ze elkaar ooit weer zouden zien. Met de kennis van nu zijn de briefjes hartverscheurend: de mannen kozen ervoor om samen met hun geliefde een vrijwel zekere dood tegemoet te gaan. Maar in hoeverre wisten zij dat ze hiervoor kozen? Bart van der Boom concludeert in zijn veelbesproken boek Wij wisten niets van hun lot (2012) dat veel Nederlanders ‘veronderstelden en vermoedden dat de Joden het zwaar te verduren zouden krijgen, dat zij onder slechte omstandigheden hard zouden moeten werken, en dat op den duur velen zouden omkomen’. Maar hun vermoedens waren lang niet zo ernstig als de werkelijkheid.
Niemand kon de werkelijkheid bevatten. Dat blijkt ook uit de verklaringen van overlevenden van Kamp Vught die werden afgenomen door het RIOD, de voorloper van het NIOD. Overlevende Noömi Kohn verklaarde in 1950 dat niemand in het kamp berichten van de BBC over vergassing geloofde. De gevangenen noemden de ontluizing van de barakken met blauwzuur ‘vergassing’. ‘Toen hebben wij allemaal gezegd: zie je wel, de Engelsen hebben natuurlijk van deze verhalen gehoord en die verdraaid. […] Ik heb toen nooit gedacht aan de vergassing van mensen.’ Ook blijkt uit de verklaring van Kohn dat de SS zich actief inzette om een mooier beeld van de kampen in Oost-Europa te schetsen. Zo vertelde ze dat Franz Ettlinger, SS’er en rechterhand van de kampcommandant, na een bezoek aan Auschwitz iedereen bijeenriep om te vertellen over het werk en de ‘prachtige barakken’ daar.

In haar proefschrift over Kamp Vught uit 2011 onderzoekt Marieke Meeuwenoord wat mensen in Kamp Vught wisten over de vernietigingskampen. Dit doet ze op basis van dagboeken en verklaringen, waaronder die van Kohn. Volgens Meeuwenoord leefden de gevangenen tussen hoop en vrees. Ze dachten na over de verhalen die het kamp binnenkwamen, maar ze wilden of konden niet geloven dat ze waar waren. Andere gevangenen ontkenden of verdrongen hun gedachten aan een mogelijke dood, in een poging om hoop te bewaren en het leven enigszins draaglijk te houden.
Het is aannemelijk dat dit ook geldt voor de diamantwerkers. Eind 1943 hadden zij waarschijnlijk de berichten over de vernietigingskampen gehoord. Ze kunnen meerdere redenen hebben gehad waarom ze toch verzochten om vrijwillig mee te gaan. Waarschijnlijk hoopten zij dat ze hun partner bescherming konden bieden, en dat ze samen een grotere overlevingskans hadden dan alleen. Of de gedachte alleen achter te blijven, zonder het lot van hun partner te kennen, was zo ondraaglijk dat ze liever samen het onbekende instapten. Ook is het aannemelijk dat de diamantwerkers twijfelden over de waarheid van de berichten die het kamp binnenkwamen.
De gedachte alleen achter te blijven was ondraaglijk
Uit een schrift gerukt
Meerdere diamantwerkers veronderstelden dat het transport van 15 november naar Westerbork zou gaan. Een logische gedachte – tot dan toe gingen alle transporten die uit Vught vertrokken naar Kamp Westerbork. Een van hen was diamantslijper Godfried de Groot-Snoek. Zijn briefje toont de hoop en ontkenning die Meeuwenoord benoemt. Hij wenste vrijwillig op transport te gaan of in familieverband in Vught te blijven, ‘daar zijn vrouw haar ouders door hun Engelsche nationaliteit op Westerbork verblijven, vertrouwt hij eveneens op Westerbork te worden opgehouden’. Hij hoopte dat zijn vrouw en hij in Westerbork veilig zouden zijn, maar niets bleek minder waar. De Groot-Snoek moest in Vught blijven en zijn vrouw, Clara De Groot-Snoek van Beetz, werd rechtstreeks naar Auschwitz getransporteerd. Daar stierf ze binnen een maand, op 15 december 1943.
Ook de 21-jarige diamantbewerker Louis Wertheijm verwachtte dat het transport naar Westerbork ging. Hij stond op de lijst met diamantbewerkers die in Vught bleven, en schreef maar liefst twee briefjes om te mogen ruilen met een diamantbewerker die was opgeroepen voor transport. ‘De reden is om met mijn vrouw naar Westerbork te gaan. Terwijl zij morgen anders op transport gaat.’ Het jaar daarvoor, op 21 juli 1942, was Louis getrouwd met Roza Pront. Zijn twee verzoeken zijn haastig geschreven, met grote letters en veel druk op het potlood. Ze tonen hoe bang hij geweest moet zijn. Misschien hoopte hij dat hij zijn 19-jarige vrouw kon beschermen door met haar mee te gaan. Maar Louis moest in Vught blijven, en Roza werd naar Auschwitz getransporteerd. Daar stierf ze in januari 1944, vlak na haar twintigste verjaardag.


Diamantwerker Nathan Schrijver hoorde dat niet alleen zijn vrouw, maar ook zijn 17-jarige dochter op transport gesteld zou worden. Op een stuk papier dat uit een schrift gerukt lijkt te zijn, schreef hij in grote letters: ‘Indien mijn vrouw M. Schrijver-Luza en mijn dochter Jeanette Schrijver op transport gaan wil ondergeteekende mee gaan. N. Schrijver, Barak 2A.’ Achter de namen van zijn vrouw en dochter is met blauw potlood ‘Tr[ansport]’ geschreven. Achter Nathans naam staat in datzelfde blauw het woordje ‘blijft’.

Plotseling ontslagen
Ook de broers David en Hartog de Bock hoorden dat hun vrouwen, Estella de Bock-Brandon en Roza de Bock-Italianer, op transport gesteld zouden worden. ‘Hetgeen ik vanmiddag vermoedde is gebeurd. Onze vrouwen hebben een oproep voor vertrek ontvangen.’ De vrouwen werkten in de Stubedienst (zaalwacht), maar werden één dag voor het transport plotseling ontslagen. Zonder de bescherming van hun werk werden zij op de transportlijst geplaatst. David en Hartog, beiden diamantwerkers, uitten hun zorgen: ‘Nu deze dienst op dit moment een bescherming tegen dat transport oplevert zitten zij er niet meer in. En dit terwijl men niets dan lof heeft voor de wijze waarop zij hun dienst vervulden. Nu vraag ik u, strookt dit met de rechtvaardigheid dat dit gebeurt? Nog kan deze zaak ongedaan gemaakt worden.’ David en Hartog hoopten hun vrouwen te kunnen beschermen met hun brieven. Maar ook hier was het blauwe potlood onverbiddelijk. ‘Vrouwen transport, mannen blijven’, staat er onder de brieven geschreven.

Soms lijkt de wens om niet gescheiden te worden goedgekeurd te zijn. Bijvoorbeeld bij Samuel Lissing. Onder zijn verzoek om met zijn vrouw, Sophia Lissing-Park, mee op transport te gaan, staat in rood potlood ‘Trsp.’ (transport) geschreven. In de archieven zijn maar liefst twee transportdata van Samuel uit Vught te vinden: 15 november 1943 en 23 maart 1944. Dat compliceert het verhaal. Ook bij andere mannen die een briefje schreven worden twee transportdata genoemd. Een Duits document, dat ook in de archiefmap van het transport zit, verklaart dit: ‘Een groep diamantbewerkers zou oorspronkelijk ook op transport gaan; zij werden teruggebracht nadat ze op 15 november het kamp al hadden verlaten.’
Stromende regen
Uiteindelijk heeft de kampleiding geen van de verzoeken gehonoreerd. Niemand van de drieëntwintig mannen die een brief schreven mocht met zijn vrouw meegaan of heeft haar deportatie weten te voorkomen. Het is niet duidelijk of de echtparen afscheid van elkaar hebben kunnen nemen. Mannen en vrouwen leefden in Vught strikt gescheiden. Eerst was het mogelijk om elkaar op zondag te zien, maar deze bezoeken werden in de herfst van 1943 afgeschaft. Wanneer beide partners bij dezelfde fabriek werkten, was het soms mogelijk om elkaar op de werkvloer te zien. Dit was het geval bij Philips. Ook hadden mannen en vrouwen in het geheim contact bij het prikkeldraad dat de kampen scheidde.
Mannen en vrouwen hadden in het geheim contact bij het prikkeldraad
Misschien hadden de geliefden gelegenheid om afscheid te nemen. Dat blijkt uit getuigenverklaringen die het RIOD in 1946 en 1947 afnam bij overlevenden van het transport van 15 november 1943: ‘We mochten geen contact hebben met de mannen. Werd er een enkele keer avondbezoek toegestaan, dan wisten wij tegelijkertijd dat er weer een transport wegging. De 13e November 1943 zijn er mannen voor transport opgeroepen. Die avond regende het ontzettend. Toen zijn de mannen aan de lijn gekomen en hebben dat verteld. Toen mocht er ook bezoek komen.’
Diamantbewerkers in Vught
De diamantindustrie, gecentreerd in Amsterdam, draaide vooral op Joodse kracht. Dit veroorzaakte een probleem voor de nazi’s. Zij wilden Amsterdam ‘judenrein’ maken, maar hadden diamanten nodig voor de oorlogsindustrie. Daarom gaven de nazi’s in 1942 vrijstellingen aan zo’n 800 Joodse diamantwerkers en -ondernemers. In 1943 kwam daar een eind aan toen de diamantindustrie naar Kamp Vught werd verplaatst. Een grote groep Amsterdamse diamantwerkers werd naar Vught gehaald en er werden voorbereidingen getroffen voor een diamantslijperij. Vanwege het belang van de diamantindustrie waren de diamantwerkers essentieel en waren zij uitgezonderd van transport. Maar de diamantslijperij werd nooit geopend. In maart 1944 werden de laatste Joodse diamantarbeiders uit Vught getransporteerd naar de vernietigingskampen in het oosten.
Het transport van 15 november 1943 ging de geschiedenis in als een van de verschrikkelijkste die uit Vught vertrok. Jacques Presser beschrijft in zijn boek Ondergang (1965) hoe het transport van 15 november ‘onder nog ellendiger omstandigheden Vught verliet dan welk voorafgaand ook’. Hij beschrijft op basis van getuigenverklaringen hoe de vrouwen zich volkomen naakt moesten uitkleden in de stromende regen en vervolgens zeer dunne kleding kregen. ‘Alleen in een jurk, met klompen, zonder ondergoed, gingen zij de veewagens in.’
Geen eten of drinken
Door de getuigenverhalen van het RIOD is bekend hoe het de vrouwen uit de briefjes verder verging. Zo vertelt een overlevende dat de SS’ers ‘zich beestachtig gedroegen’ tijdens het transport. Er was geen eten of drinken voor de reis, die drie dagen duurde. Degenen die door de treinreis te verzwakt waren om naar het kampterrein te lopen, werden door SS’ers met een stok geslagen. Onder hen waren oudere vrouwen. Mannen en vrouwen waren tijdens het transport van elkaar gescheiden en hebben daarom een verschillende lezing van de gebeurtenissen na aankomst in Auschwitz. Meerdere mannelijke getuigen vertellen dat er een selectie plaatsvond, waarbij ‘zieken, invaliden, moeders met kinderen en het grootste gedeelte van de lieden boven de 50 jaar’ in vrachtwagens werden geladen en naar het crematorium werden gebracht om vergast te worden.

Vrouwelijke getuigen vertellen dat ze weliswaar uren moesten wachten buiten de gaskamers, maar uiteindelijk te horen kregen dat ze niet vergast zouden worden. Want de nazi’s wilden in Auschwitz ook een afdeling van Escotex oprichten. Vervolgens moesten de vrouwen voor zeven weken naar het quarantaineblok. Door de slechte omstandigheden brak daar buiktyfus uit, die elke nacht vele levens eiste. ‘Van onze groep van plusminus 1300 personen waren er na die zeven weken misschien nog maar 20 over.’ Onder de doden waren alle 21 vrouwen die in de briefjes genoemd worden. Zij stierven allemaal voor 31 januari 1944.
Nadat in maart 1944 definitief een streep werd gehaald door de opening van een diamantslijperij in Vught, werden alle mannen naar de vernietigingskampen in het oosten getransporteerd. Slechts vijf van hen keerden terug, onder wie Godfried de Groot-Snoek en Samuel Lissing. Samuel overleefde de ontruiming van Auschwitz en de beruchte dodenmarsen. Toen hij in de buurt van München door de Amerikanen werd bevrijd, woog hij nog maar 37 kilo. De rest stierf gescheiden van hun geliefden, zonder te weten hoe het hen was vergaan.
Meer weten:
- Diamantkinderen. Amsterdamse Diamantjoden en de Holocaust (2020) door Bettine Siertsema vertelt het verhaal van de kinderen van Amsterdamse Diamantjoden tijdens de Holocaust, in hun eigen woorden.
- Mau en Gerty. Een Joodse liefdesgeschiedenis tussen volksverhuizingen en wereldoorlogen (2015) door Erik Schumacher gaat over de Joodse Mau en Gerty, die verliefd werden op de vooravond van de Holocaust.
- Het hele leven is hier een wereld op zichzelf. De geschiedenis van kamp Vught (2014) door Marieke Meeuwenoord is een grondige geschiedenis van Kamp Vught vanuit het perspectief van de gevangenen.