Wie lyrisch spreekt over de Russische literatuur, spreekt doorgaans over de literatuur uit de negentiende eeuw: Tolstoj, Dostojevski, Tsjechov, Poesjkin en Gogol. Over de Russische literatuur in de twintigste eeuw hoor je, behalve Slavisten, nooit meer iemand. Wie leest nog Andrej Platonov of Maksim Gorki, schrijvers die onder het schrikbewind van Stalin (1928-1953) moesten zien te overleven? Misschien is hun werk voor ons, westerlingen die niet weten wat het is onder een dictatuur te leven, te ondoorgrondelijk.
Toch is er een sovjetschrijver die in Nederland een ruime schare lezers heeft: Konstantin Paustovski (1892 – 1968). Zijn zesdelige memoires, nog aangevuld door een deel literaire herinneringen, werden in Nederland een groot succes. Je hoeft niets te weten van het communisme om van die nostalgische herinneringen te genieten. Paustovski is een geboren verteller die de lezer meeneemt naar ‘verre jaren’(zoals een boektitel luidt) en verre oorden. Kortom, Paustovski schreef boeken die wij met genoegen lezen op idyllische vakanties in Spanje of Frankrijk.
Voor Paustovski zelf was het leven geen pretje. De schrijver is de hoofdpersoon van het nieuwste boek van de productieve NRC-journalist Frank Westerman, die eerder faam verwierf met een bekroonde studie over Sicco Mansholt en de Groningse landbouw. Aanleiding voor het boek is zijn fascinatie voor De baai van Kara Bogaz, een reisverslag waarin Paustovski zijn tocht beschrijft naar deze inham in de Kaspische Zee. Westerman vraagt zich af of de baai wel bestaat en of Paustovski die inderdaad heeft bezocht.
Om daarachter te komen, volgt Westerman het leven van zijn held op de voet en doet hij een ambitieuze en geslaagde poging de moeilijke positie van de schrijver in kaart te brengen. Hij bezoekt de weduwe van Paustovski’s zoon, het Paustovski-centrum in Moskou en tenslotte de baai zelf. Die reisverslagen zijn niet het meest boeiende deel van het boek. Dat Westerman allerlei interessante mensen ontmoet, bureaucratische hobbels neemt en zich bedenkt dat hij eigenlijk iets moet teruggeven nadat hij iets cadeau heeft gekregen – het zal wel. Op die momenten staat Westerman zijn eigen verhaal in de weg.
Dat is niet altijd het geval. Functioneel is zijn relaas over de colleges antropologie die hij liep als student Tropische Landbouwkunde. Daar leerde hij de theorie van Karl Wittfogel kennen. Volgens deze sinoloog bestaat er een direct verband tussen grote waterwerken en dictaturen: alleen dictaturen zouden in staat zijn een bevolking te mobiliseren in de strijd tegen het water. Helaas is de theorie onlangs weerlegd door Antoine Verbij, die in een recensie in Trouw droogjes constateerde dat Nederland ook de strijd tegen het water is aangegaan – terwijl Nederland toch geen dictatuur genoemd kan worden.
Romantische oprispingen
Maar ook zonder de theorie van Wittfogel blijft er heel wat te genieten. Westerman beschrijft met inlevingsvermogen de enorme tragiek van schrijvers onder Stalin. Naast Paustovski passeren nog een aantal auteurs de revue, waarvan Andrej Platonov en Boris Pilnjak de meeste aandacht krijgen. Zij lijken naïever en misschien wel oprechter te zijn geweest dan Paustovski. Waar Paustovski angstvallig de grillige partijlijn in de gaten hield en romantische oprispingen zoveel mogelijk voor de la bewaarde, publiceerden Platonov en Pilnjak boeken die niet op goedkeuring van de literaire paus Maksim Gorki mochten rekenen.
Beiden betaalden een hoge prijs: Pilnjak werd in 1938 vermoord, na een klassieke stalinistische ‘bekentenis’ over zijn nalatigheid tegenover het socialisme. Platonov zou de ‘zuiveringen’ tijdens de jaren dertig overleven, maar moest aanzien dat zijn zoon tot jarenlange dwangarbeid werd veroordeeld. Paustovski zou zich al die jaren schuil houden. De politieke dooi onder partijleider Chroesjtsjov veranderde daaraan niet veel, ook al kreeg Paustovski langzaam de status van een gevierd schrijver. Pas nadat Brezjnev, in 1964 aangetreden als opvolger van Chroesjtsjov, de klok van de liberalisering dreigde terug te draaien, tekende Paustovski schroomvallig enkele petities.
Zijn politieke ‘coming out’ moet voor Paustovski zelf een grote gebeurtenis zijn geweest. Maar ook breder bezien is het protest tegen de hernieuwde onderdrukking onder Brezjnev (1964-1982) opmerkelijk. Onder geen enkele partijleider klonk zoveel protest. Wie kent niet de namen van de beroemde dissidenten Sacharov en Solzjenitsyn, die in de jaren zeventig dagelijks het Westerse nieuws haalden? Dat zoiets kon, was bijzonder: onder Stalin zouden de dissidenten zijn vermoord na vernederende ‘bekentenissen’. Nu werden ze in het binnenland verbannen (Sacharov) of het land uitgegooid (Solzjenitsyn). Of platgespoten in psychiatrische inrichtingen, zoals Vladimir Boekovski overkwam. Maar tegelijkertijd was de tijd onder Brezjnev een oase van rust voor de gemiddelde burger van de Sovjet-Unie. Na de turbulente decennia onder Stalin en Chroesjtsjov kon die burger eindelijk denken aan materiële vooruitgang – al bleef die nog ver achter bij het Westen.
Stagnatie
Maar hoe rustig was deze periode vergeleken met de kortstondige regeerperiode van Gorbatsjov (1985-1991) erna? Gorbatsjov bracht de misprijzende term ‘stagnatie’ in omloop om de economische stilstand onder Brezjnev te typeren. ‘Als we kijken naar de chaos onder Gorbatsjov en Jeltsin, dan was de periode Brezjnev een stabiele tijd. Bijna alle Russen gingen er materieel op vooruit. Door zijn leger, vloot en luchtmacht was het land een supermogendheid geworden die over de hele wereld gerespecteerd werd. Nooit was de invloed van de Russen op het wereldgebeuren zo groot als onder Brezjnev.’
Dat schrijft voormalig geschiedenisleraar Elbert Toonen in de inleiding van zijn boek De glorietijd van de Russen onder L.I. Brezjnev. Een titel die aanvankelijk het ergste deed vermoeden. Is Toonen een neostalinist vermomd als geschiedenisleraar? Dat is niet het geval: lezing van zijn boek leert dat Toonen werkelijk de brave geschiedenisleraar is, die op de achterflap wordt aangeprezen. Toonen is kritisch over het ook onder Brezjnev nog altijd totalitaire karakter van de Sovjet-Unie. En tegelijkertijd probeert hij terecht aan te tonen dat de communistische staat toen op het hoogtepunt van zijn macht stond.
Maar met goede bedoelingen schrijf je nog geen goed boek. Toonen kan niet schrijven, hij kan niet analyseren en hij mist ieder gevoel voor compositie. Gevolg: een boek waarin je dood gegooid wordt met feiten en feitjes. Toonen had door zijn uitgeverij tegen zichzelf in bescherming moeten worden genomen.
Wie over ‘de Russen’ onder Brezjnev goed geïnformeerd wil worden, kan nog altijd beter terecht bij de gelijknamige studie van de Amerikaanse slavist Hedrick Smith , die in ieder Nederlands antiquariaat voor een habbekrats te koop is. En wie wil weten of de communistische mens heeft bestaan en hoe die functioneerde, kan in diezelfde antiquariaten het beste vragen naar de vlijmscherpe satirische romans Gapende hoogten en De lichtende toekomst van dissident Alexander Zinovjev. Al die boeken verschenen in de jaren zeventig en lijken dus gedateerd. Maar liever gedateerd en goed dan nieuw en waardeloos.