Joodse gemeenschappen in de Nederlandse Republiek organiseerden hulp voor onderdrukte geloofsgenoten in het buitenland. Historicus Hans Wallage laat in zijn proefschrift zien dat de hulpverleners een humanitaire taal ontwikkelden om ook autoriteiten tot actie aan te zetten.
Tijdens de Kozakkenopstand (1648-1656) in het huidige Oekraïne, die gepaard ging met grootschalig geweld tegen Joden, zamelde de Joodse gemeente Talmud Torah in Amsterdam geld in om gevangengenomen geloofsgenoten vrij te kopen. De Amsterdammers werkten hierbij samen met Joodse gemeenten in Venetië en Hamburg. Ook in 1685, toen Franse Joden hun land moesten verlaten, boden geloofsgenoten in de Republiek humanitaire hulp. Dit keer bundelde de Joodse gemeenschap in Amsterdam de krachten met die in Livorno.
Meer historisch nieuws lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Hans Wallage onderzocht voor zijn promotie aan de Universiteit van Amsterdam de ontwikkeling van de Joodse hulpverlening in de Nederlandse Republiek tussen 1600 en 1750. Die hulp oversteeg in toenemende mate de eigen gemeenschap. Daarbij ontwikkelden Joodse hulpverleners, net als hulpverleners uit andere minderheden, een humanitaire taal. In petities die zij schreven aan de autoriteiten in de Republiek gebruikten zij niet alleen economische argumenten, maar deden zij ook een beroep op medemenselijkheid en solidariteit met slachtoffers. En dat had effect. De gezagsdragers namen sommige formuleringen over. Rond 1745 stuurden Nederlandse Joden verzoekschriften aan de Staten-Generaal, waarin zij om steun vroegen voor de ‘ongelukkige’ Praagse Joden die onder ‘mensonwaardige’ omstandigheden moesten vluchten voor vervolging. Hieraan gaven de Staten-Generaal gehoor door een diplomatieke missie te sturen.
Openingsafbeelding: Portugese synagoge in Amsterdam. Schilderij door Emmanuël de Witte, 1680.