Home Hongeroproeren in de Republiek

Hongeroproeren in de Republiek

  • Gepubliceerd op: 4 juni 2008
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Geertje Dekkers

Hongeroproeren gingen in het zeventiende- en achttiende-eeuwse Holland zelden over honger op zich. Meestal waren het verontwaardiging over hoge prijzen en verdenkingen van speculatie die burgers de straat op dreven. Zeker aan basaal voedsel als graan mocht een handelaar niet buitensporig veel verdienen, was het idee.

‘Men heeft mij bericht, dat het heel pijnlijk is om de toestand te Antwerpen gade te slaan. Het lijkt wel, of er in het geheel geen handel meer wordt gedreven en de kooplieden trekken zich terug. Het komt bij niemand op, ter beurze te gaan en goederen te verkopen; op het minste gerucht gaan alle winkels dicht, soms twee-, driemaal per uur.’ Dit schreef Maximiliaan Morrillon, een vertrouweling van kardinaal Granvelle, op 7 juli 1565.

Er heerste nood in de Nederlanden. Er was oorlog in de Oostzee tussen Denemarken en Zweden, en de aanvoer van goederen, waaronder het zo belangrijke graan, werd zwaar bemoeilijkt. De problemen hielden al een flinke tijd aan. Na de harde winter van 1564-1565 had de Deense koning in mei die belangrijke waterweg de Sont gesloten. De oogst van dat jaar was niet best, en toen volgde nóg een strenge winter.

Al in mei 1565, toen de eerste berichten over een aanstaande slechte oogst binnenkwamen, begonnen de graanprijzen te stijgen. Rogge, dat in Utrecht in januari nog 36 stuivers per mud had gekost, kostte in mei 58 stuivers. Dat zou oplopen tot 98 stuivers in november. Al snel ontstond er wantrouwen jegens graanhandelaren, die graan zouden achterhouden. In september kwam er daarom een verbod op uitvoer en speculatie, dat in de praktijk uiteraard moeilijk te handhaven was.
Uiteindelijk werd het graantekort dramatisch: in januari 1566 vielen er hongerdoden en dat werd de graanspeculanten kwalijk genomen. De Haarlemse rederijker Lauris Jansz. schreef er het toneelstuk Het cooren over, met Onversaedige Begeert en Nimmermeer Genoch als archetypische woekeraars. De twee besluiten samen te gaan werken en Nimmermeer Genoch legt zijn compagnon een plan voor: eerst zullen ze grote hoeveelheden koren kopen, ‘en laetent op die solders leggen verburgen./ Soo sullen wij die gemeent doer benoutheijt soo wurgen/ datse ons sullen geven tscat uuijt die kiste.’

Zo zagen velen de graanhandelaars. In Amsterdam werden deze winter dan ook graanpakhuizen en -schepen geplunderd en in Mechelen werd op een nacht bloed gesmeerd op de deuren in de straat van de graanhandelaars. Verder liep het daar overigens niet uit de hand. Maar ook na de winter bleven er problemen met de aanvoer van voedsel bestaan en de onvrede hield aan. Die vond een uitlaatklep in een van de opmerkelijkste oproeren in de Nederlandse geschiedenis: de Beeldenstorm.

Die kan uiteraard niet verklaard worden uit de economische problemen alleen, maar de honger heeft wel bijgedragen aan de bereidheid om kerkinterieuren te vernielen. Zo’n grootschalig oproer als de Beeldenstorm was overigens uitzonderlijk. Misschien is die nog het best te vergelijken met de jaren 1534-1535, toen wederdopers onder meer in Amsterdam probeerden de macht te grijpen. Ook bij die onlusten speelde honger een belangrijke rol.
 

Scheldkanonnade

Het gewest Holland stak gunstig af bij de rest van Europa. In zijn boek Holland in beroering (1982) telt Rudolf Dekker slechts 27 hongeroproeren tussen 1600 en 1795, allemaal in steden. Dat had natuurlijk te maken met de welvaart in Holland. Hongersnoden kwamen er minder vaak voor dan in andere delen van Europa en economische crises waren minder heftig. Vrij van problemen was Holland niet. Slechte oogsten en vooral oorlogen veroorzaakten ook hier voedselcrises. Als de handel over zee en de visserij stillagen, voelden Hollanders dat maar al te goed. Toch waren er dan niet automatisch meer onlusten.

Ook van een duidelijk verband tussen oproeren en ontwikkelingen in de conjunctuur lijkt geen sprake. Weliswaar was er een toename van het aantal oproeren vanaf eind zeventiende eeuw tot halverwege de achttiende eeuw, toen het economisch minder ging, maar die zette niet door in de tweede helft van de achttiende eeuw, toen de reële lonen nog veel verder daalden. Hongeroproeren gingen in Holland, waar de situatie het best is onderzocht, namelijk zelden om echt honger, stelt Dekker.

Een goede illustratie is een rel die in 1699 plaatsvond in Rotterdam en ging over de prijs van de boter die boeren de stad in brachten. Een Rotterdammer, die acht stuivers moest betalen voor een hoeveelheid boter, riep uit: ‘Wel verbrusten kinkel, acht stuivers, hoe koekoek kon gij ’t in uw hersenbekken krijgen; dat ik me niet en ontzag, ik smeet je de boter zo vierkant in je bakkes; is dat boter loven, en daar zulk uitstekend gras in ’t veld is, ik zeg dat je ons de boter voor een schelling [zes stuivers] geeft, of we zullen je beuken als stokvis en zo plat kloppen als schol.’

De scheldende klant had ook genoegen kunnen nemen met goedkopere, buitenlandse boter. Maar daar ging het blijkbaar niet om. Hij wilde de goede boter kunnen blijven eten die hij gewend was, en protesteerde toen dat een probleem werd. Bovendien beschuldigde hij de boer van oneerlijkheid. Er stond goed gras op het land en toch was de boter duur. Dat kon niet kloppen. Er was hier dus sprake van morele verontwaardiging, zonder echte honger. Een dergelijk verband tussen verontwaardiging en oproer was er ook al in 1566. Toen richtte de woede zich grotendeels op graanhandelaren die verdacht werden van speculatie. Zij werden aangepakt.

Andersom konden er overigens ook economische crises zijn zonder die morele verontwaardiging en dus ook zonder oproer. Heel anders was de situatie in bijvoorbeeld Frankrijk, waar jaren van duurte steevast gepaard gingen met oproeren. Dat gebeurde in de Republiek overigens ook wel – bij Gouda overmeesterde de bevolking in 1566 twee graanschepen, gewoon omdat men verschrikkelijke honger had. Maar meestal ging het de oproerkraaiers om een in hun ogen eerlijke prijs. Soms dwongen klanten een verkoper daarom zijn prijs naar beneden bij te stellen. Dat was wat de Rotterdammer met zijn scheldkanonnade probeerde te bereiken: de prijs van de boter omlaag krijgen.

Zeker aan basaal voedsel als graan mocht een handelaar niet buitensporig veel verdienen, was het idee. Zeven van de 27 oproeren die Dekker traceerde, gingen dan ook om het goedkope (en vooral voor armen belangrijke) boekweitmeel. Andere gingen om brood, groenten en de ruime categorie ‘grutterswaren’. Af en toe konden oproeren ook draaien om wat luxere goederen, zoals boter: zes van de 27. Maar werkelijk dure zaken als vlees en vis komen in de lijst van Dekker helemaal niet voor.
Iets vergelijkbaars was er aan de hand met sterk verwante onlusten: de belastingoproeren. Er bestond geen rechtstreeks verband tussen belastingverhogingen en opstanden. In Holland gingen bijvoorbeeld alle accijnzen in 1674 met 10 procent omhoog. Die op turf werd zelfs verdubbeld. En toch waren er geen problemen. Waarschijnlijk omdat de Republiek in oorlog was en de Hollanders begrepen dat er extra geld nodig was. Maar toen vier jaar later de accijns op turf in Zaandam licht werd verhoogd, ontstonden er wel rellen. Blijkbaar vonden de Zaandammers deze verhoging niet fair; de oorlog was voorbij, maar in plaats van de gewenste belastingverlaging kwam er een verhoging.
 

Broodsmokkelaars

Hollanders kwamen dus vooral in opstand als ze het idee hadden oneerlijk behandeld te worden. Nu is er sinds het einde van de zeventiende eeuw het nodige veranderd in opvattingen over eerlijke prijzen. Aan het begin van de achttiende eeuw vonden Hollanders het nog normaal om op de markt af te dingen op de prijs van levensmiddelen om zo tot een eerlijke prijs te komen. Het loven en bieden is nooit helemaal verdwenen, maar heeft tot in de twintigste eeuw wel steeds meer plaatsgemaakt voor een vaste prijs.

Handelaren stelden meer en meer een vaste winstmarge voor zichzelf vast en lieten de klant niet langer de ruimte direct invloed uit te oefenen op de prijs. De onderlinge relatie werd daardoor zakelijker en afstandelijker. Het is mogelijk dat deze vervanging van ‘morele prijzen’ door ‘rationele prijzen’ een rol heeft gespeeld bij het hogere aantal hongeroproeren tussen 1675 en 1755. Maar harde bewijzen voor dat idee zijn er niet.

Dat hongeroproeren draaiden om morele verontwaardiging, wordt wel steeds opnieuw duidelijk. In augustus 1740, na een bijzonder koude winter, ontstond in Rotterdam opnieuw onrust over hoge prijzen. Dit geval is goed gedocumenteerd, omdat de aanwezige predikant Pieter van der Schelling aantekeningen maakte. De rellen concentreerden zich rondom grutter Jakob de Vijver. Het begon ermee dat sommige klanten hun waren meenamen voor een lage prijs of zelfs zonder te betalen. ‘Je hebt op het vorige genoeg gewoekerd,’ zouden ze hebben gezegd. Ook hier ging het er dus om een prijs te bedingen die als eerlijk werd ervaren. Dat betekende dat De Vijver zijn waren voor weinig of niets moest leveren. ‘Haal het van je zolders of wij zullen het doen,’ werd er geroepen.
Het kon haast niet anders dan uit de hand lopen. ’s Avonds werden er ramen ingegooid, niet alleen bij De Vijver maar ook bij omwonenden. ‘Raap steenen, laten we die honden doodgooijen,’ riep een groepje, en viel het huis binnen. De schouten en hun mannen waren geen partij voor de menigte en slaagden er niet in de orde te herstellen. De volgende ochtend vroeg bleek dat de reden van alle woede nog niet vergeten was. Naar verluidt zo’n driehonderd man, bewapend met knuppels en morgensterren, stonden toen klaar om broodsmokkelaars bij de Delftse poort de stad in te helpen. Bij de invoer van voedsel in de stad moest normaal accijns worden betaald. De smokkelaars probeerden daaronderuit te komen.

Wie zaten er achter deze rellen? Het grauw, schrijft Pieter van der Schelling – een wat vage aanduiding die verwijst naar de armeren in de samenleving. Ook bij andere onlusten is het waarschijnlijk het arme deel van de bevolking geweest dat in opstand kwam, en dat ligt ook voor de hand: zij voelden de last van stijgende prijzen het eerst. Op de achtergrond speelde de sociale ongelijkheid dus wel mee in de oproeren, maar dat was niet waartegen het grauw in opstand kwam. Men was het in de eerste plaats oneens met (vermeende) speculatie en onterecht hoge prijzen.
Overheden hadden er veel belang bij om dit soort oproeren te voorkomen. Als een rel eenmaal was losgebroken, dan was het stadsbestuur vaak niet in staat met geweld de orde te herstellen, zoals ook blijkt uit het relaas van Pieter van der Schelling. Het was dan ook zaak opstanden te voorkomen. De stad en vooral de kerken deden het nodige om de nood van de allerarmsten te lenigen, bijvoorbeeld via de bedeling. Steden legden soms ook graanvoorraden aan als ze moeilijke tijden aan zagen komen, om de armsten te kunnen helpen. Delft deed dat bijvoorbeeld in 1698.

Maar zoals gezegd: oproeren gingen zelden over honger op zich en meestal over hoge prijzen en verdenkingen van speculatie. Daarom was de handel in veel levensmiddelen gereguleerd en was ‘voorkoop’ verboden. Dat betekende dat handelaren geen grote hoeveelheden mochten opkopen om zo schaarste te creëren en de prijs op te drijven. Ook konden overheden de export van voedsel verbieden, zoals in 1565 gebeurde met graan. In 1698 vaardigde Enkhuizen een exportverbod van graan uit ‘tot voorkoming van disorders die door het gebrek van granen zou kunnen worden geoccasioneerd’.

En ten slotte was er de zetting: een maximumprijs voor een vaste hoeveelheid voedsel. Die zettingen werden vaak slecht gehandhaafd, maar in dure tijden, als de bevolking klaagde over speculatie en hoge prijzen, ging de overheid vaak over op strengere controle. En als het toch op onlusten uitdraaide, kregen de oproerkraaiers soms hun zin: de zetting werd verlaagd. Dat leidde vervolgens maar al te vaak tot klachten van verkopers en handelaren, die vonden dat ze te weinig geld kregen voor hun waar.
Overheden moesten dus altijd schipperen tussen deze twee kwaden. Dat ze toch vaak voor handhaving van de zetting kozen, doet vermoeden dat ook bij hen het idee leefde dat handelaren zich op oneerlijke wijze verrijkten aan hun klanten. De garantie van een eerlijke prijs was belangrijk om oproer te voorkomen, ook in het op dat terrein zo rustige Holland.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.