Home Hongaarse vluchtelingen in Nederland

Hongaarse vluchtelingen in Nederland

  • Gepubliceerd op: 21 augustus 2006
  • Laatste update 25 mei 2023
  • Auteur:
    Menno Bos
  • 12 minuten leestijd
Hongaarse vluchtelingen in Nederland

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Sovjet-tanks maakten op 4 november 1956 een bloedig einde aan de Hongaarse opstand. Tienduizenden Hongaren vluchtten naar het buitenland. Nederland opende zijn grenzen – voor een zeer select aantal vluchtelingen. Helpen wilden we wel, maar de schatkist bleef dicht.  

Otto Gyula Tánczos uit Hongarije was 24 jaar toen hij op 25 november 1956 via Oostenrijk naar Nederland vluchtte. Hij was lid van de Nemzetór, een gewapende politiemacht die was ingesteld onder het kortdurende hervormingsgezinde regime van Imre Nagy (23 oktober – 4 november 1956).

Geïnspireerd door de anti-Stalin-rede van Russische partijleider Nikita Chroesjtsjov had Nagy een democratische regering opgezet die een van Moskou onafhankelijke politieke koers wilde gaan volgen. Toen János Kádár begin november, met steun van Moskou, de macht greep en de hervormingen terugdraaide, vreesden vele voor hun vrijheid vechtende Hongaren de represailles van het nieuwe orthodox-communistische regime en vluchtten naar het Westen. Zo ook Gyula Tánczos.

In het Oostenrijkse vluchtelingenkamp Kaisersteinbruch kwam hij al snel in aanraking met de Nederlandse delegatie. ‘Het kostte me bijzonder weinig moeite om naar Nederland te komen,’ vertelt de nu 74-jarige Tánczos. ‘Er kwam een Nederlandse afgevaardigde het kamp binnen die riep: “Wie wil er naar Nederland?”

Er kwam een Nederlandse afgevaardigde binnen die riep: “Wie wil er naar Nederland?”

Van doorslaggevend belang was dat ik in Nederland een beurs kon krijgen om mijn opleiding af te maken. Een bijkomend voordeel was dat mijn zus in Enschede woonde. Zij was in 1947 als begeleidster van een van de Hongaarse kindertransporten, een initiatief van het Rode Kruis om kinderen uit arme Oost-Europese landen gedurende een halfjaar in ons land te laten aansterken, naar Nederland gekomen en was nooit meer teruggekeerd.’

De reactie van de Nederlandse bevolking op de Sovjet-invasie in Hongarije was volgens De Telegraaf ‘ongewoon heftig’. Men was geschokt, verontwaardigd en vooral woedend. Ook de regering en de pers veroordeelden in krachtige bewoordingen het neerslaan van de Hongaarse Opstand door Sovjet-tanks. De nog verse herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog kwamen daardoor in Nederland in alle hevigheid bovendrijven. De verontwaardiging, woede en verdriet voor de Hongaarse slachtoffers vermengden zich met het oorlogstrauma van Nederland. ‘Herinnert u zich nog de oorlogsdagen?’ sprak dominee Tuski op zondag 4 november 1956 op de radio. ‘Herinnert u zich nog de concentratiekampen?’

De verontwaardiging, woede en verdriet voor de Hongaarse slachtoffers vermengden zich met het oorlogstrauma van Nederland

Op zondag 4 en maandag 5 november ontstonden overal in ons land protestbijeenkomsten. Op de Dam in Amsterdam, Het Plein in Den Haag, de Jaarbeurshallen in Utrecht en het Rotterdamse Ahoy’ stroomden duizenden mensen samen. Felle toespraken werden afgewisseld door oproepen om de voor hun vrijheid vechtende Hongaren te steunen. Ook ontstonden er rellen, die zich richtten op de Communistische Partij Nederland (CPN) en de Russische vertegenwoordiging in ons land.

Bij vestigingen van het met de CPN verbonden dagblad De Waarheid, communistische boekhandels en filialen van de Eenheids Vakcentrale (EVC) werden door omstanders met stenen de ruiten ingegooid. In Amsterdam had een politiekordon er grote moeite mee het CPN-hoofdkwartier in het Felix Meritis-gebouw aan de Keizersgracht tegen een woedende menigte te beschermen. ‘Moordenaars!’ schreeuwden withete omstanders, die het gebouw tevens via de achterkant trachtten binnen te dringen. In Den Haag moest de politie rake klappen uitdelen en zelfs enkele schoten in de lucht lossen om de menigte op veilige afstand van de Russische ambassade te houden. Ook andere grote steden kenden dit soort anticommunistische opstootjes.

De 80-jarige Miklós Tóth, in 1957 een van de oprichters van de Hongaarse Federatie Nederland, kan zich de gewelddadigheden tegen communistische instellingen nog goed herinneren. ‘De Nederlanders voelden zich bedrogen,’ legt hij uit. ‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog vochten Nederlandse communisten mee aan de goede kant. Nu schaarden ze zich echter achter de vijand, die zich niet minder bloeddorstig toonde dan de nazi’s. Dat was voor veel Nederlanders een grote schok.’

Verzuilde steun

Tánczos kwam met het vierde en laatste transport, midden december 1956, naar ons land. De Nederlandse Spoorwegen stuurden speciale treinen naar Oostenrijk om de vluchtelingen op te halen. Die treinreis staat Tánczos nog altijd helder voor ogen. ‘Op 13 december vertrok ik met de trein naar Nederland. Daar aangekomen maakte ik voor het eerst kennis met de Hollandse keuken: tomatensoep, aardappelen, spinazie en een gehaktbal. Op dat moment realiseerde ik me pas echt dat mijn leven drastisch zou gaan veranderen.’

Vooral de ontvangst in Venlo maakte op hem een diepe indruk. ‘Er stonden honderden mensen op het station. Een fanfare speelde het Hongaarse volkslied en we kregen chocolade en sigaretten toegestopt. Uitstappen mochten we niet. Vervolgens gingen we verder naar het station Utrecht, waar wederom honderden mensen langs de kant van de weg richting de Jaarbeurshallen stonden te juichen. We waren verbaasd en ontroerd vanwege de hartelijke ontvangst. Dit hadden we nooit verwacht.’

De opvang van de vluchtelingen in Nederland was erg goed geregeld.

De opvang van de vluchtelingen in Nederland was erg goed geregeld. Een oorzaak daarvan was dat de hulp via het bestaande Nederlandse zuilenstelsel en door in Nederland wonende Hongaren werd georganiseerd. De overgrote meerderheid van de Hongaren was óf protestants, óf katholiek. Zij kregen hulp van respectievelijk het protestantse Admiraal de Ruyterfonds, onder leiding van de in Nederland wonende Hongaarse dominee Tuski, en het katholieke Mensen in Nood. Een tweede reden was dat de opvang geïnitieerd en gefinancierd werd door mensen uit het voormalige Nederlandse verzet. Zo was de protestbijeenkomst op de Dam op maandagavond 5 november mede georganiseerd door de Nationale Federatie Raad Voormalig Verzet en de Expogé, een vereniging van voormalig politiek gevangenen.

Verzetstrijders uit de Tweede Wereldoorlog, die de ondergrondse in Nederland hadden gefinancierd, staken op dinsdag 6 november opnieuw de koppen bij elkaar. Daartoe aangezet door Gijs van Hall, Evert Kupers en anderen afkomstig uit het verzet richtten zij het Nationaal Comité Hulpverlening Hongaarse Volk op, in de volksmond ook wel ‘Comité-Kupers’ genoemd. Dit Comité wist in de eerste tien dagen al zeven à acht miljoen gulden bijeen te brengen voor de opvang van de Hongaarse vluchtelingen in ons land. Volgens Tóth ‘moeten er haast geen Nederlanders zijn geweest die destijds niet hebben gegeven voor de Hongaarse slachtoffers’.

De Jaarbeurshallen in Utrecht vormden de toegangspoort tot Nederland. Hier werden alle Hongaarse vluchtelingen in eerste instantie opgevangen, verzorgd en van een slaapplaats voorzien. Ook vond hier registratie en verdere administratieve afhandeling plaats. Van daaruit werden de nieuwkomers naar bungalowparken, leegstaande kazernes of particuliere huizen vervoerd.

Opvang in paleizen

De Hongaarse vluchtelingen hebben zich van begin af aan ook mogen verheugen in een buitengewone interesse van de koninklijke familie. Met name koningin Juliana en prinses Wilhelmina toonden zich zeer begaan met de opvang en het lot van Hongaarse nieuwkomers in ons land. Dat uitte zich onder meer in regelmatige financiële giften, het ter beschikking stellen van paleizen voor tijdelijk onderdak en bovenal in het afleggen van persoonlijke bezoeken aan de Hongaarse vluchtelingen.

Tijdens de aankomst van de eerste groep vluchtelingen op donderdag 15 november 1956 hield Juliana een radiotoespraak waarin zij hen in het Hongaars welkom heette. Een dag na het tweede transport, op maandag 19 november, bracht koningin Juliana een bezoek aan de Jaarbeurshallen. De emoties liepen aan beide kanten hoog op toen de 31-jarige verzetsstrijder Janos M. de koningin een rood-wit-groene Hongaarse verzetsvlag met zwarte rouwrand overhandigde, die hij had meegevoerd in zijn strijd tegen de Russen.

Op 22 december werd de Hongaarse verzetsvlag naar het Paleis op de Dam overgebracht tijdens een ceremoniële plechtigheid

De vlag werd dezelfde dag nog meegenomen door Juliana, maar op 22 december, tijdens een ceremoniële plechtigheid, van de Nieuwe Kerk in Amsterdam naar het Paleis op de Dam overgebracht. De vlag maakt nu deel uit van het koninklijke huisarchief te Den Haag. Het is daarmee de enige Hongaarse strijdvlag ter wereld die op zo’n bijzondere plaats in het buitenland wordt bewaard.

Ook Tánczos heeft goede herinneren aan zijn eerste ontmoeting met het koninklijk huis. Tijdens het bezoek van koningin Juliana en de prinsessen Beatrix, Margriet en Irene aan het opvangcentrum voor studenten ‘Heerenwegen’ in Zeist maakte hij deel uit van een koor dat speciaal voor het hoge bezoek het Hongaarse volkslied zong. ‘We moesten na onze voordracht snel door naar de NCRV-studio vanwege een optreden in een radioprogramma.

Toen onze auto niet wilde starten, boden prinses Irene en Margriet spontaan hun koninklijke Cadillac met AA-kenteken en chauffeur aan.’ Tánczos en zijn medereizigers waren met stomheid geslagen. Nog maar net in Nederland, stonden twee prinsessen hun auto voor hen af! Onderweg legde een verkeersagent, die dacht met de koninklijke familie van doen te hebben, nog even het verkeer voor hen stil.

Zuinige boekhouder

De emotionele reacties in Nederland op de gebeurtenissen in Hongarije en de harde veroordeling van het Russisch ingrijpen door de pers lieten ook de regering-Drees niet onberoerd. Op 5 november, onmiddellijk na de bloedige interventie, beloofde de minister-president duizend Hongaarse vluchtelingen permanent in ons land op te nemen. Na buurland Zwitserland was Nederland het tweede land dat Oostenrijk, dat met een toenemende stroom hulpbehoevenden te maken kreeg, en de Hongaarse vluchtelingen te hulp schoot.

De snelheid en ogenschijnlijke edelmoedigheid waarmee Drees hulp aanbood stond in schril contrast met de daaropvolgende pogingen van de staatsman om het aantal vluchtelingen tot een minimum te beperken. De stapsgewijze verhoging van het quotum van duizend naar uiteindelijk een kleine 2500, in november en december 1956, werd door hem slechts met grote tegenzin geaccepteerd. Bovendien wentelde Drees de kosten voor opvang van de Hongaarse vluchtelingen grotendeels af op particuliere hulporganisaties. Duco Hellema, die menig artikel schreef over dit onderwerp, noemde Drees ‘een zuinige boekhouder’. De premier wilde zich blijkbaar hulpvaardig tonen, maar het mocht niet te veel kosten.

Humanitaire overwegingen om Hongaarse vluchtelingen in ons land op te nemen werden ingehaald door economische motieven van de regering-Drees. Selectieteams, bestaande uit ambtenaren van de ministeries van Justitie, Maatschappelijk Werk en Sociale Zaken, werden naar Oostenrijkse vluchtelingenkampen gestuurd om die vluchtelingen eruit te pikken aan wie de Nederlandse arbeidsmarkt op dat moment het meest behoefte had.

Selectieteams werden naar Oostenrijkse vluchtelingenkampen gestuurd om vluchtelingen eruit te pikken aan wie de arbeidsmarkt het meest behoefte had

Alleenstaande, geschoolde mannen, die in de metaal- of textielindustrie konden werken, hadden daarbij de absolute voorkeur. Wegens het grote gebrek aan mijnwerkers in Nederland kregen de Limburgse Staatsmijnen toestemming om zelf een selectieteam te sturen. Uiteindelijk mislukte deze wervingsactie: de helft van het aantal ‘mijnwerkers’ dat zich opgaf, bleek nog nooit een mijn vanbinnen te hebben gezien; daarnaast hadden landen als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk al grote groepen mijnwerkers onder de Hongaarse vluchtelingen ‘weggekaapt’. Er was hier in feite een grote concurrentieslag aan de gang.

Een andere taak van het overheidsselectieteam bestond eruit te voorkomen dat criminelen, communisten, leden van de Hongaarse geheime politie, zigeuners en zelfs nozems toegang tot Nederland kregen. Op enkele uitzonderingen na is het team daar waarschijnlijk wel in geslaagd.

Tánczos verklaart niets van enige vorm van screening te hebben gemerkt. Afgezien van primaire gegevens als naam, geboortedatum en woonplaats zijn hem in het Oostenrijkse vluchtelingenkamp geen diepgaande vragen gesteld. In Nederland aangekomen werd hij echter wel aan de tand gevoeld door iemand van de BVD. De Hongaarse vluchteling vermoedt dat hij met name ondervraagd is omdat hij reserveofficier was in het Hongaarse leger. ‘Dat was echter niet zo bijzonder,’ meent Tánczos. ‘Ongeveer iedere student was dat.’ In een boek moest hij uitzoeken welk wapen hij had gehanteerd. Opvallend is het dat de BVD geen enkele belangstelling toonde voor eventuele communistische sympathieën onder de nieuwkomers. ‘Daar is mij nooit iets over gevraagd,’ zegt Tánczos.

Zieltjesknijper

Er kwam opvallend weinig kritiek uit de beide Kamers op de allesbehalve humanitaire selectiemethode van het kabinet-Drees. Alleen in de Eerste Kamer werd door de ARP en de PvdA geprotesteerd tegen de selectie van mijnwerkers. Binnen de regering werd alleen tegengas gegeven door de minister van Maatschappelijk Werk Marga Klompé en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij uitten hun onvrede over het beleid dat economische belangen zwaarder liet wegen dan humanitaire overwegingen. Drees verdedigde dit beleid echter door te wijzen op het woningtekort en de zwakke Nederlandse economie.

Om Nederlands internationale imago als hulpverstrekkend land wat op te poetsen beloofde Drees boven op de eerder toegezegde 2500 vluchtelingen begin 1957 nog eens 2000 Hongaren op te nemen. Hij verbond daaraan als voorwaarde dat dezen binnen een halfjaar zouden doorstromen naar Canada, zodat Nederland niet met nog eens 2000 vluchtelingen in zijn maag zou blijven zitten. De tijdelijke gasten kwamen inderdaad naar Nederland, maar werden gehuisvest in afgelegen kampen, zodat het risico dat zij liever in Nederland zouden blijven, werd beperkt. Uiteindelijk reisden veruit de meesten, op een enkele uitzondering na, door naar Canada.

Om het imago als hulpverstrekkend land wat op te poetsen beloofde Drees nog eens 2000 Hongaren op te nemen

Schrijnend is het geval van de gevluchte Hongaarse weeskinderen die in het Joegoslavische kamp Bela Crkva waren opgevangen. Drees wenste niet aan de verzoeken voor opvang van deze 14- tot 17-jarige kinderen, die geen ouders of directe familie meer hadden, tegemoet te komen. Pas na grote internationale druk besloot de premier uiteindelijk een schamele 40 van de 1300 kinderen op te nemen. Opmerkelijk was dat er een kinderpsychiater werd meegestuurd. Hoewel het niet helemaal duidelijk is met welk doel deze zieltjesknijper met het selectieteam mee afreisde naar Joegoslavië, is het zeer waarschijnlijk dat hij de geschiktste kinderen voor Nederland eruit diende te filteren.

In de jaren na 1956 is het overgrote deel van de gevluchte Hongaren probleemloos geïntegreerd. Ze werden succesvolle Nederlandse staatsburgers. Veel van de nieuwkomers trouwden met Nederlandse vrouwen en een relatief groot aantal kwam terecht in belangrijke functies in het bedrijfsleven en bij wetenschappelijke of medische instellingen. Volgens Tóth zijn de Hongaren ‘in alle geledingen van de maatschappij succesvol te noemen’.

Daarbij was de steun die ze kregen van reeds in Nederland verblijvende landgenoten zeker niet onbelangrijk. Een zelfgeschreven integratieboekje, uitgegeven door het Hongaars studentendispuut Mikes Kelemen Kör, en een taalcursus maakten de nieuwkomers wegwijs in ons land. Aad Kosto, staatsecretaris van Justitie, in het bijzonder belast met asielzaken in het kabinet-Lubbers III, drukte het tijdens een Hongaarse bijeenkomst als volgt uit: ‘We hebben nooit gedonder gehad met jullie.’

Dit artikel kwam tot stand met medewerking van Villa Historica. Zie www.villahistorica.ncrv.nl