Een obsessie met zedelijk verval en een toevallige ontdekking van een grootnetwerk van ‘sodomieten’ leidden in de jaren 1730 tot grootscheepse vervolgingen en een ware mediahype. Bijna honderd mannen werden ter dood veroordeeld. Vooral de rijke en ‘grote’ sodomieten moesten het in de publieke opinie ontgelden.
In het najaar van 1729 hoorde Josua Wils, bewaker van de Utrechtse Domtoren, gestommel in de ruimte onder hem. Wils woonde met zijn drie kinderen op de tweede verdieping van de toren, en zag door een gat in de vloer twee mannen die in de benedengelegen Egmondkapel seks met elkaar hadden. Hij aarzelde niet en verjoeg de mannen met een pistoolschot.
Het was niet de eerste keer dat Wils bezoekers van de toren met geweld wegjoeg. Er waren zoveel klachten binnengekomen over de agressieve bewaker dat hij in januari 1730 voor het gerecht moest verschijnen. Daar greep hij zijn kans om zijn gal te spuwen over de sodomitische praktijken in de Domtoren. Zijn verklaring werd het startsein voor de grootste vervolging in de geschiedenis van de Republiek van ‘sodomieten’, zoals homoseksuelen toen werden genoemd.
Meer lezen over Adolf Hitler? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Kort na Wils’ getuigenis arresteerde de schout Gelis van Baden, een van de mannen die was gezien in de Egmondkapel. Dat was voor de andere mannen die de Domtoren gebruikten voor seksuele ontmoetingen nog geen reden om ongerust te worden. ‘De heren op het kussen doen toch ook wel eens mee’, zei Zacharias Wilsma, voormalig soldaat en herenknecht. Daarmee doelde hij op hooggeplaatste mannen die het vast niet tot vervolgingen zouden laten komen. Maar toen werd Zacharias zelf opgepakt. Hij was bereid tot praten. Talloze mannen wees hij aan met wie hij seksuele handelingen had verricht, in tien verschillende steden en plaatsen. Er bleek een wijdverspreid netwerk van sodomieten te bestaan, met een eigen codetaal. Een voorstel om een ‘wijntje te drinken’ was in Utrecht een uitnodiging tot gelijkgeslachtelijk verkeer.
Door zijn bekentenis bleef Zacharias in leven: zo’n waardevolle bron van informatie wilde de schout niet kwijt. De betrapte Gelis van Baden en vier anderen hadden minder geluk. Zij werden in het voorjaar van 1730 in het geheim gewurgd aan een paal in de kelder van de gevangenis. Maar daarmee was de zaak voor de schout en schepenen niet afgedaan. Ze besloten per brief de gerechtshoven te waarschuwen van de steden die Zacharias had genoemd. De uittreksels van zijn verhoren stuurden ze mee.
De brieven hadden een sneeuwbaleffect. Tientallen mannen werden opgepakt, in de ene stad voortvarender dan in de ander. Tijdens hun verhoren noemden ze weer andere namen. Tussen mei 1730 en oktober 1733 werden honderden mannen berecht. Bijna honderd van hen kregen de doodstraf. Vele anderen ontliepen dat lot door naar het buitenland te vluchten.
Een tijdlang waren de sodomieprocessen het gesprek van de dag. De angst voor en afkeer van sodomieten nam grotere vormen aan dan ooit tevoren. Veel mensen bleken bereid aangifte te doen. Het Hof van Holland ontving bijvoorbeeld een anoniem briefje over de situatie in Den Haag: ‘Er is tegenwoordig geen goddelozer huis dan het lolhuis van Meerman in de Wagenstraat. Daar werden er wel honderd verleid en bedorven’. Een bejaard stel dat ’s avonds door Amsterdam wandelde en twee mannen in de bosjes zag staan, schakelde direct het gerecht in. Het bleken twee ratelwachters te zijn die hun blaas leegden.
De bereidwilligheid om aangifte te doen was nieuw. Tot die tijd stonden inwoners van de Republiek relatief tolerant tegenover sodomieten. Sinds halverwege de veertiende eeuw stond de doodstraf op anaal contact tussen mannen, maar daadwerkelijke terechtstellingen kwamen weinig voor. Als er al iemand ter dood werd veroordeeld, was sodomie vaak maar een van de misdrijven waarvoor hij werd veroordeeld.
Een mogelijke verklaring voor de geringe belangstelling was de geheimzinnigheid waarmee sodomie werd omgeven. Niet voor niets werd het de ‘stomme zonde’ genoemd; het ging om praktijken waarover men maar beter kon zwijgen en waarvoor zelfs de duivel geen woorden had. Toch bleek uit getuigenissen uit 1730-1733 dat veel sodomieten wel degelijk als zodanig bekend stonden in de directe omgeving. In Den Haag zeiden de appelverkoopsters nadat de eerste verdachten waren gearresteerd tegen elkaar: ‘Het is een wonder dat Rooie Toon nog niet is opgepakt.’ En notaris Daniel van den Burch kwam weg met een poging tot aanranding van een aantal jonge klerken door hun ouders excuses aan te bieden.
Blijkbaar was er in 1730 iets veranderd, waardoor de bevolking van de Republiek in actie kwamen. Dat betekent niet dat de inwoners in één klap veranderden van een relatief tolerant volk naar een homofobe groep zedenprekers. Zo plotseling ging de omwenteling niet. Al vanaf het eind van de zeventiende eeuw waren veranderingen zichtbaar. De Republiek verloor zijn machtige positie en zelfvertrouwen maakte plaats voor onzekerheid. En in onzekere tijden zoekt men een zondebok, dat is een universeel gegeven. Niet alleen sodomieten moesten het in deze periode steeds meer ontgelden; dat gold ook voor andere minderheden die een gevaar leken voor de maatschappelijke orde. Zigeuners en de rooms-katholieke geestelijkheid wekten ook angst en weerzin op. In 1734 circuleerde bijvoorbeeld het hardnekkige gerucht dat de katholieken op 24 juni van dat jaar alle protestanten zouden vermoorden. Het waren slechts roddels en tot vervolgingen kwam het niet. Maar in sommige steden zagen de autoriteiten zich genoodzaakt maatregelen te treffen tegen antikatholieke relschoppers.
Tegelijkertijd was de Republiek, net als veel andere West-Europese landen, in de ban van een nieuw zedelijk en moreel reveil. Aan het huwelijk werd steeds meer belang gehecht. Alles wat het huwelijk in gevaar kon brengen, moest worden uitgebannen. Talloze verhandelingen verschenen over het kwaad van prostitutie, sodomie en andere onreine praktijken. Ook masturbatie was volgens artsen en predikanten uiterst gevaarlijk. De auteur van De groote zonden van vuile zelfs-bevleckinge (1730) waarschuwde iedereen die de hand aan zichzelf sloeg voor eeuwig verderf van de ziel.
Sodomieten waren bovendien een makkelijker doelwit geworden. De voorgaande decennia was steeds meer een aparte, zichtbare subcultuur ontstaan. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw vormden zich langzaamaan netwerken van mannen die seksueel contact met elkaar hadden of intieme vriendschappen onderhielden. Zij hadden een eigen ‘taal’ met gebaren en rituelen, inclusief soms ‘vrouwelijk’ gedrag of kleding. Een man die een ander wilde uitnodigen voor seks, trapte op diens voet of sloeg met zijn ene hand op de rug van zijn andere hand.
Liefhebbers van gelijkgeslachtelijke seks ontmoetten elkaar op vaste plekken. Secreten, de openbare urinoirs, waren van oudsher geliefde ontmoetingsplaatsen. Als iemand net iets te lang bleef plassen, was dat vaak een teken dat hij seksueel contact wilde. Niet iedereen die lang urineerde, was echter op zoek naar een partner, en herhaaldelijk haalden sodomieten bakzeil en een blauw oog.
In Den Haag waren de Voorhout en de Vijverberg bij uitstek locaties waar mannen na zonsondergang gelijkgeslachtelijke seks konden hebben. In Utrecht waren de ruïnes van het schip van de Domkerk – ingestort in 1674 – een bekende ontmoetingsplaats voor sodomieten, net als de Domtoren zelf en het Janskerkhof en de wallen van de stad. In Amsterdam togen mannen naar het stadhuis als ze op zoek waren naar seks. In de drukke Burgerzaal op de eerste verdieping hadden mannen soms aan een blik genoeg om tot een verstandhouding te komen. Een uitgebreid prostitutiecircuit ging schuil in de vele ‘lolhuizen’ in de grote steden.
Vaak wisten omwonenden wel dat daar iets speelde, maar ze zwegen er veelal over. Dat stilzwijgen werd in mei 1730 doorbroken. Het aantal mannen dat werd opgepakt was zo groot dat geheimhouden niet realistisch meer was. Waren de eerste terechtstellingen in het voorjaar nog geheim, vanaf mei vonden de executies plaats in het openbaar. De autoriteiten gooiden het toen over een compleet andere boeg: ze zetten in op een radicale en publiekelijke opruimactie.
De inwoners van de Republiek werden daardoor ineens geconfronteerd met een ogenschijnlijk immens netwerk van sodomieten, dat zich uitstrekte over de hele Republiek. Van Rooie Toon om de hoek was misschien bekend dat hij seksuele contacten had met mannen, maar nu bleek dat de stomme zonde in iedereen kon schuil gaan: van mandwerkers en sjouwers tot burgemeesters en baronnen. Vooral van deze alomtegenwoordigheid schrok men erg.
Het idee dat het ging om een plotselinge golf van sodomie werd nog eens verder aangewakkerd door predikanten en andere publicisten. Zij gaven massaal pamfletten en boeken uit waarin ze benadrukten dat sodomie tot voor kort niet bestond in de Republiek. Sodomie was pas ‘ingevoerd’ in de jaren 1712-1713, tijdens de vredesbesprekingen in Utrecht. Toen waren er veel Fransen en de Spanjaarden in de stad geweest en iedereen wist dat sodomie in de zuidelijke landen veel en vaak voorkwam, aldus de predikanten. Rome was immers het hedendaagse Sodom. Vandaar dat het aantal sodomieten juist in Utrecht zo hoog was.
De vervolgingen leidden tot een ware mediahype. De terechtstellingen waren enorme publiekstrekkers waarop duizenden mensen afkwamen. Boekverkopers en marskramers drukten de vonnissen en dagvaardingen af op losse blaadjes, net als prenten, liedjes en gedichten over de veroordeelden. Later werden die losse bladen weer samengebracht in verzamelwerken met titels als Alle de copyen van indagingen, als mede alle de gedichten op tegenwoordige tijd toepasselijk (1730).
Massa-executie in Groningen
Op 24 september 1731 liep een macabere stoet van het kerkje in Faan naar het nabijgelegen Zuidhorn. Zittend op wagens en omringd door soldaten en gerechtsdienaren, werden 21 jongens en mannen naar hun dood geleid. Sommigen jammerden, anderen bepleitten hun onschuld. Het hielp niet. Op het schavot bond de scherprechter de mannen een voor een aan een paal en wurgde hen met een touw. Hun lijken werden verbrand.
De mannen en jongens (de jongste was 14 jaar oud) waren schuldig bevonden aan sodomie. Hun proces is nog steeds een van de zwartste bladzijden uit de geschiedenis van de rechtspraak. Rudolph de Mepsche, de hoogste rechter in het west-Groningse gebied, was de drijvende kracht erachter. Niet homofobie zat achter zijn fanatisme, maar een ordinaire machtsstrijd.
De jongens waren afkomstig uit het gebied van zijn politieke tegenstander, Maurits Clant. Om te bewijzen dat de verdachten schuldig waren, knoeide De Mepsche met het bewijsmateriaal en liet hij de mannen met stokken slaan, totdat ze bekenden.
Kort na de massa-executie grepen de gewestelijke autoriteiten in. Ze begonnen een onderzoek naar de procesgang en de misstanden kwamen aan het licht. De Mepsche werd uit zijn functie ontheven. Toen hij ruim dertig jaar later stierf, was hij compleet berooid.
Predikanten stookten het vuur flink op. Hun boodschap was duidelijk: de Republiek was, net als Sodom, ten prooi gevallen aan hoogmoed, onbarmhartigheid, onmatigheid, decadentie en vooral wellust. Juist om deze gruwelijke praktijken strafte God destijds Sodom. In de Republiek zou hetzelfde gebeuren, tenzij sodomie direct werd uitgeroeid, met wortel en al. Soberheid en matigheid, dat moesten weer de maatstaven worden.
Sodomieten werden verantwoordelijk gehouden voor alles wat verkeerd ging in de Republiek. Van noodweer tot de verwoestende paalworm die dijken en huizen bedreigde: het waren allemaal tekenen van Gods toorn. ‘Wat heeft ons vrij gewest, door Gods gestrenge hand / al ramp op ramp geleden! Hoe dikwijls heeft men land / en huizen, mens en vee, door woedende onweerwinden / en watervloeden, zien te deerlijk verslinden,’ zo stond het geschreven in een zes pagina’s tellend gedicht over de ‘beruchte gruwelzonden der sodomie’.
Sodomie was een epidemie, geloofden velen, een ziekte waarmee men kon worden besmet. De enige oplossing was complete rituele uitsluiting. Sodomieten moesten letterlijk verdwijnen uit de maatschappij. Mannen van wie was aangetoond dat ze anale seks hadden gehad, werden gewurgd. Hun lichamen werden vervolgens verbrand, verdronken of begraven op plaatsen buiten de stad, zoals het galgenveld. De lijken van vijf terechtgestelden werden in juni 1730 voor de kust van Scheveningen in het water gegooid. Van twee anderen werd het lichaam tot as verbrand. Veroordeelden die minder zware delicten hadden ondergaan, zoals wederzijdse masturbatie, werden verbannen.
De vervolgingen kregen veel aandacht in de Engelse sensatiepers. De Nederlandse autoriteiten kwamen er in deze publicaties niet goed vanaf. Het Hof van Holland werd vergeleken met de Roomse inquisitie, en beschuldigd van willekeurige rechtspraak en martelingen. De Staten van Holland sprak dit soort aantijgingen een aantal keer publiekelijk tegen. Het gevolg was echter dat de beschuldigingen alleen maar verder werden verspreid.
Gemor over willekeur klonk ook onder de bevolking. De overtuiging bestond dat de ‘groten’ en aanzienlijken de dans ontsprongen, terwijl de gewone lieden werden gestraft. In deze beschuldigingen zat een kern van waarheid. Zacharias Wilsma noemde tijdens zijn verhoren een drost, de schout van Delft, een generaal-majoor en twee baronnen. Deze hoge heren werden pas veel later gedagvaard, waardoor een aantal van hen kon vluchten. Vooral bij de Delftse hoofdofficier Van Wouw lijkt sprake te zijn geweest van een bewuste poging om hem te laten ontkomen. De roep onder de bevolking om de schuldigen te straffen, sloeg dan ook vooral op de rijkeren. Sterker nog: als aangifte werd gedaan, ging dat grotendeels om de ‘aanzienlijken’.
Woedend was men bijvoorbeeld over het feit dat de eerste edele van Utrecht niet werd vervolgd. De heer van Renswoude was president van de ridderschap van Utrecht, vertegenwoordiger in de Staten-Generaal voor dat gewest en vooraanstaand diplomaat. Zijn naam viel herhaaldelijk tijdens de verhoren, maar hij werd niet opgepakt. Zo groot was de publieke onvrede hierover dat de Haagse heren op een zeker ogenblik zelfs een rel vreesden.
Om de onrust te bezweren, vaardigden de Staten-Generaal in augustus van 1730 een plakkaat uit. Ook mensen die zonder duidelijke opgaaf van redenen waren gevlucht, konden volgens dit plakkaat voortaan worden berecht. Dat sloeg vooral op de bovenlaag, die soms was gewaarschuwd en ook omdat de middelen had om weg te komen. Nu konden ook deze rijken – bij verstek – worden veroordeeld. Na de zomer van 1730 was het merendeel van de veroordeelden gevlucht. Het plakkaat wakkerde overigens de onzekerheid en angst voor verspreiding van somdomie aan doordat het bandrukte dat het merendeel van de daders nog niet was opgepakt.
Opvallend genoeg vonden in deze periode geen willekeurige arrestaties plaats, of ongebreidelde martelpraktijken. Wel werden verdachten op de pijnbank gelegd, maar die verhoren waren alleen toegestaan als er sterke aanwijzingen waren voor schuld. En een verdachte moest een eventuele bekentenis achteraf zonder martelingen bevestigen. Pas als de strafbaarheid zorgvuldig was onderbouwd, werd iemand ter dood veroordeeld. Alleen in het Groningse Faan waren de vervolgingen en de straffen voor de tijd buitensporig (zie kader).
Net zo plotseling als de vervolgingen begonnen, waren ze ook weer afgelopen. In oktober 1733 werden de laatste rechtszaken afgehandeld. Daarna werd het een tijdlang stil rondom de sodomieten. De bevolking was de vervolgingen moe, het netwerk was grotendeels opgerold, velen waren gevlucht. In de loop van de achttiende eeuw vonden nog vaker golven van vervolgingen plaats, maar nooit meer met dezelfde intensiteit en op deze schaal.
- De sodomieprocessen van 1730-1733 worden grondig beschreven in een aantal algemenere studies naar de geschiedenis van homoseksualiteit: Theo van der Meer, Sodoms zaad in Nederland. Het ontstaan van homoseksualiteit in de vroegmoderne tijd (1995) en D.J. Noordam, Riskante relaties. Vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland, 1233-1733 (1995).
- Het boek Dien godlosen hoop van menschen. Vervolgingen van homoseksuelen in de Republiek in de jaren dertig van de zeventiende eeuw van L.J. Boon gaat uitsluitend over de vervolgingen van 1730-1733.
- Over de processen in Den Haag in deze periode gaat Gesodemieter in Den Haag van F.J.A.M. van den Helm.