Home Het rampjaar 1672

Het rampjaar 1672

  • Gepubliceerd op: 14 maart 2006
  • Laatste update 18 apr 2023
  • Auteur:
    Luc Panhuysen
  • 18 minuten leestijd
Het rampjaar 1672

De wraaklust van Zonnekoning Lodewijk XIV bracht de Republiek in het rampjaar 1672 aan de rand van de afgrond. De verdediging stelde weinig voor en bovendien was het land intern hopeloos verdeeld. Pas toen Willem III tot stadhouder werd benoemd, keerde het tij.

Op 23 maart 1672 werd in het Kanaal een Nederlandse handelsvloot aangehouden door een klein eskader Engelse oorlogsbodems. De Smyrnavloot bestond uit zeventig schepen, grotendeels tot aan het opperdek gevuld met zijde, specerijen en andere kostbare handelswaar. Officieel waren Engelsen en Nederlanders vrienden, zelfs verbondspartners. Maar de Hollanders waren gewaarschuwd, hun kanonnen waren geladen. Toen ze respectvol hun vlag lieten zakken, kregen ze van de Engelsen de volle laag. Veel kruit werd die dag verschoten, veel doden vielen aan beide zijden, maar de Engelsen kregen niet meer dan drie schepen te pakken.

In Nederland werd het vooral bekend als het ‘rampjaar’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Begrijp het heden, begin bij het verleden: met HN Actueel leest u historische achtergronden bij het nieuws van vandaag. Nu de eerste maand voor maar 1,99.

Het rampjaar

Met deze schermutseling begon het conflict dat in Engeland de Derde Nederlandse Oorlog wordt genoemd, en in Frankrijk la guerre de Hollande. In Nederland werd het vooral bekend als het ‘rampjaar’. De Republiek had een sterke vloot, maar een zwak leger. In deze tijd was haar rijkdom vermaard, maar achteraf was het verstandig geweest als ze haar geld niet in mooie grachtenpanden, maar in de landmacht had gestoken.

Het welvaartspeil was hier hoger dan waar ook, het inkomen per hoofd van de bevolking eveneens. De Republiek was omringd door landen die groter en machtiger, maar veel minder welvarend waren. Het landje stond als een vetgemeste kabouter ingeklemd tussen de uitgehongerde reuzen Engeland en Frankrijk. Engeland had zich al tweemaal eerder op die kabouter gestort, en had dat de laatste keer met een vernederende vrede moeten bekopen. Toch kreeg men in Londen maar geen ontzag voor de Hollanders. Het veel grotere Frankrijk zag daar al helemaal geen reden toe.

Het waren de Fransen die de mokerslag toedienden

Het grootste gevaar tijdens het rampjaar kwam niet van de Engelsen: de lotgevallen van de Smyrnavloot waren representatief voor het maritieme verloop van de oorlog. Het waren de Fransen die de mokerslag toedienden, onder leiding van Lodewijk XIV.

De aanleiding

Wat had de Republiek gedaan om zich de woede van de machtigste koning ter wereld op de hals te halen? De belangrijkste oorzaken moeten worden gezocht in de tomeloze ambities van Lodewijk XIV en bij de politiek van de raadpensionaris van Holland, Johan de Witt. De aanleiding vond plaats vier jaar voor het rampjaar.

Lodewijk had een grandioos programma in zijn hoofd, dat hem tot de oogverblindende bron van majesteit in heel Europa moest maken. Zijn bestemming in het leven was met één woord samen te vatten: gloire – glorie. Zijn daden waren bedoeld om zowel tijdgenoten als toekomstige generaties te verbluffen. Daarom liet hij ze vastleggen en verheerlijken door schilders, graveurs, dichters en schrijvers.

Zijn daden waren bedoeld om zowel tijdgenoten als toekomstige generaties te verbluffen

De Zonnekoning had ook geopolitieke aspiraties. Al eeuwenlang was Frankrijk omsingeld door de Habsburgse dynastie. Maar in de zeventiende eeuw was de kracht van de Habsburgers in verval geraakt. Lodewijk had zijn kans gegrepen. In 1667 was hij aan het hoofd van zijn leger, begerig naar roem, de Habsburgse (Zuidelijke) Nederlanden binnengemarcheerd.

Hier was hij echter ruw in zijn veroveraarsroes gestoord door de machinaties van Johan de Witt. De Republiek wilde aan haar zuidgrens geen opdringerige buur in de persoon van de Franse koning. Daarom had De Witt met Engeland en Zweden een verbond gesloten, de zogeheten Triple Alliantie. Lodewijk werd, na een voortvarende Franse campagne, door de Alliantie een vernederende keus voorgelegd: of hij gaf de helft van zijn veroverde gebieden terug, of hij werd door de drie verbondspartners aangepakt. In de Vrede van Aken (1668) legde Lodewijk zich bij het onvermijdelijke neer. Maar hij was diep beledigd en zwoer wraak.

Wraak

Die wraak kwam in 1672. Lodewijks ministers hadden de Triple Alliantie met diplomatie en immense subsidies ondermijnd. Zweden was uitgekocht. Engeland – in het plan van De Witt de steun en toeverlaat van de Republiek – was met Frankrijk overeengekomen Lodewijks aanval te ondersteunen vanuit zee. In het geheime Verdrag van Dover (1670) spraken Lodewijk en de Engelse koning Karel II af dat de kabouter aan stukken zou worden gehakt. Ook bepaalden ze wie welke stukken zou krijgen.

De verklaring was een reeks tandenknarsende verwijten

Op 7 april 1672, twee weken na de mislukte overval op de rijke Smyrnavloot, verklaarde de Engelse koning de Nederlandse Republiek de oorlog. De verklaring was een reeks tandenknarsende verwijten. Een dag eerder had een heraut in Parijs de Franse oorlogsverklaring omgeroepen. Deze tekst sprak slechts van het ‘misnoegen’ dat de Franse koning de laatste jaren aan de Republiek had beleefd. Lodewijk beheerste het understatement beter dan zijn Engelse evenknie.

Op dat moment was de prins van Oranje, Willem III, 21 jaar oud. De Engelse en Franse vorsten rekenden op een dociel prinsje en bedeelden hem in hun plannen met de rol van handlanger tegen wil en dank: Willem was een rechtstreekse neef van de Engelse vorst en zou na de vernietiging van de Republiek een rompstaatje toegeworpen krijgen door Lodewijk en Karel. Hij zou echter veel minder meegaand blijken dan de twee hadden verwacht.

De prins had tot dan toe een bescheiden rol gespeeld in het Nederlandse politieke leven. Het merendeel van de Hollandse regenten, Johan de Witt voorop, had vanaf zijn geboorte in 1650 weten te voorkomen dat hij de functies van zijn voorouders zou krijgen. De belangrijkste daarvan was stadhouder, een ambt dat toegang gaf tot de belangrijkste vergaderingen en de prins bovenprovinciaal gezag zou verlenen. De andere was die van kapitein-generaal (aanvoerder van de strijdkrachten), een functie die een geweldsmonopolie inhield. Beide functies waren al twintig jaar lang vacant.

Staatsgezinden

Was de Republiek al slecht op de oorlog voorbereid, noodlottig genoeg leed ze tevens aan een ernstige vorm van interne verdeeldheid. Normaal gesproken sloot zelfs een twistziek gezelschap als de Nederlanders onder externe druk de gelederen. Maar in het rampjaar gebeurde het tegenovergestelde. Centraal probleem was de tegenstelling tussen ‘prinsgezinden’ en ‘staatsgezinden’.

Vóór 1672 werd het land bestuurd door de regenten in de vergadering van de Staten-Generaal en vooral door de leden van de Staten van Holland. Deze regenten werden wel ‘staatsgezinden’ genoemd. Zijzelf hadden het graag over ‘de Ware Vrijheid’. In deze term klonk het vertrouwen door in de republikeinse staatsvorm en in collectief leiderschap. Wat de meeste regenten bond was de overtuiging dat een politiek van vrede en welvaart onverenigbaar was met een machtige positie van de prins van Oranje. Johan de Witt – die zelf een bijna onbetwiste macht had opgebouwd – kon overtuigend uitleggen waarom een staat zonder eenhoofdig gezag wenselijker was dan een monarchie.

Onpersoonlijk leiderschap voorkwam onderlinge jaloezie

Helaas was de Ware Vrijheid beter toegerust op vrede dan op oorlog. In vredestijd was het verstandig om de eenheid te bewaren door zorgvuldig alle belangen af te wegen. Onpersoonlijk leiderschap voorkwam onderlinge jaloezie. Maar in tijden van oorlog golden andere noden en wetten. Dan was krachtig leiderschap geboden – persoonlijk leiderschap.

Dat was ook wel gebleken. Zodra het land in oorlog was, zoals tijdens de twee eerdere Engelse Oorlogen (1652-1654 en 1665-1667), vulden de straten zich met volk dat riep om de prins van Oranje. Prinsgezinden waren emotioneel. Willem lag nog in de wieg toen er al om zijn verheffing tot stadhouder werd gevraagd. Naarmate hij de meerderjarigheid naderde, snakten aanhangers naar hem als naar een messias. Zijn voorouders hadden het land al zo vaak gered; hij zou dat ook kunnen.

Prinsgezinden

De prins had inmiddels bij de lagere standen een robuuste aanhang. Die was uitgegroeid tot een gezindheid, een beweging. In de kroeg brulde men elkaar heildronken toe op zijn gezondheid; men trommelde elkaar op voor oplopen voor het stadhuis. Prinsgezinde pamfletschrijvers wezen erop dat de door God gezonden jongeman door de valse regenten van de grandeur van zijn voorvaderen werd afgehouden. Hierin speelde oprechte verontwaardiging mee. Vorsten waren nu eenmaal door God op de aarde aangesteld om over de mensen te regeren. Een hemelse gunsteling pootje lichten raakte in prinsgezinde ogen aan blasfemie.

Holland was overwegend staatsgezind, de overige provincies waren prinsgezind

Zo liep de tegenstelling tussen aanhangers van de Ware Vrijheid en prinsgezinden als een horizontale breuklijn tussen de elite en de lagere standen. Er tekende zich ook een verticale scheur af tussen de gewesten: Holland was overwegend staatsgezind, de overige provincies waren prinsgezind.

Terwijl de oorlogsdreiging toenam, werden de barsten scherper en dieper. Het volk werd brutaler en bovendien leek de besluitvorming het te begeven. De zes prinsgezinde gewesten traineerden nog in januari 1672 de besluitvorming over het militaire budget, om Holland te chanteren. Maar ook Holland en De Witt deden mee aan de ruzie. Pas een maand later, eind februari, was prins Willem benoemd tot opperbevelhebber, en dan nog maar voor de duur van één veldtocht. Nog altijd wantrouwden De Witt en zijn medestanders de bedoelingen van de prins, die ze verdachten van een dynastieke agenda.

Geen leger

Inmiddels kwamen de Fransen eraan, 120.000 man sterk. De diplomaten van Lodewijk hadden verdragen gesloten met de vorstbisschoppen van Keulen en Münster, waardoor ’s konings legers via de gebieden van deze bondgenoten konden opmarcheren en de Republiek niet via de Spaanse Nederlanden hoefden binnen te dringen. Zo werd een oorlog met Spanje voorkomen. Terwijl de Fransen optrokken langs de Rijn, voegden Keulse en Münsterse soldaten zich bij hen.

De Republiek beschikte op papier over 60.000 man, maar waarschijnlijk waren het er maar rond de 40.000. Bovendien vormden deze soldaten geen leger: ze lagen versnipperd over de tientallen vestingen langs de grenzen. De Republiek had bijna een kwart van haar mankracht ondergebracht in Maastricht, de sterkste vesting van het land.

De Republiek beschikte op papier over 60.000 man

Het was het eerste obstakel dat de Fransen op hun weg langs de Rijn zouden tegenkomen, en de legerleiding was ervan overtuigd dat de Fransen heel lang over de verovering van de vestiging zouden doen. Daarna wachtte hun een gordel van de zes Rijnforten Orsouw, Rijnberg, Wezel, Burik, Rees en Emmerik. Weliswaar waren deze allemaal onderbezet, maar met een beetje geluk zou het Franse oorlogsvuur hier verder worden geblust.

Intussen zou de prins van Oranje met zijn helpers de Franse vertraging benutten om de IJssellinie te versterken, de belangrijkste defensielijn op eigen bodem. Het vertrouwen in deze linie was groot, maar dat was nergens op gestoeld. De rivier vormde een kronkelig front van zo’n honderd kilometer. Hoe moest zo’n afstand worden beveiligd met een in de gauwigheid bij elkaar gesprokkeld legertje van nog geen 14.000 man? Bovendien stond het water zo laag, aldus een tijdgenoot, ‘dat een ooievaar met gemak naar de overkant kon lopen’.

Gewapende boeren

Op dat moment, vlak voor het hoogtepunt van de crisis, werkten de twee grote rivalen in de Republiek voorbeeldig samen. De Witt hielp Willem III door tal van besluiten door de Statenvergaderingen te manoeuvreren die schutters en bewapende boeren naar de IJssel moesten sturen. Zo zwol het legertje aan de rivier in korte tijd aan tot 30.000 man. Toch was de situatie op het slagveld weinig rooskleurig: de schutters waren geen soldaten, maar burgers die hielden van paraderen. En de boeren wisten niet eens hoe ze met een roer – een geweer – moesten schieten. De inderhaast aangevoerde hulptroepen verlieten de gelederen dan ook weer zodra ze konden.

De Franse opmars verliep veel sneller dan was voorzien. De Fransen belegerden Maastricht niet, maar lieten het links liggen. En de gordel van Rijnforten werd in tien dagen weggevaagd.

In de Republiek was men geschokt door de zwakheid van de eigen defensie. Het begon tot de prins en zijn helpers door te dringen welk enorm gevaar er dreigde. Als de Fransen nu eens niet direct de IJssel aanvielen, maar het IJssellegertje onderlangs via de Rijn en de Betuwe van achteren aanvielen? Dan zaten ze als ratten in de val en lag het binnenland voor het grijpen. Maar terugtrekken in Utrecht of Holland was niet mogelijk: terecht voorzag men wat voor algehele paniek zou losbarsten na zo’n onverhoedse terugtocht. Daarom keerde men terug naar het oorspronkelijke, heilloze plan: behoud van de IJssellinie tot elke prijs.

De Republiek was geschokt door de zwakheid van de eigen defensie

Maar voor behoud van de IJssellinie was het behoud van de Betuwe noodzakelijk. En daarvoor moest de Rijn worden beveiligd. Helaas had de commandant van het cruciale fort, de Schenkenschans, dit met slappe excuses onbewaakt achtergelaten. Vier dagen na de val van het laatste Duitse Rijnfort staken de Fransen de Nederlandse Rijn over en zwermden uit over de Betuwe. Die dag stonden de eerste rookkolommen van brandende boerderijen op de horizon. De hofpoëet en historieschilder in Lodewijks gevolg hebben de Passage du Rhin later afgeschilderd als de daad van een martiale halfgod, maar het was een betrekkelijk gevaarloze expeditie. Om niet door de Franse overmacht te worden verpletterd, verliet de prins de IJssellinie en spoedde zich met zijn legertje halsoverkop westwaarts.

Moordlust

Aan de fase die nu volgde hebben we de gevleugelde woorden ‘redeloos, radeloos, reddeloos’ te danken. In de maanden juni, juli en augustus kregen alle breuklijnen en scheuren binnen de Republiek vrij spel; de samenleving barstte in scherven uit elkaar.

De samenleving barstte in scherven uit elkaar

Van de steden bood eigenlijk alleen Nijmegen verzet. Meestal kwamen de burgemeesters de veroveraars al tegemoet met de stadssleutels op een presenteerblaadje. Zo vielen in één week tijd Bredevoort, Doesburg, Arnhem, Zutphen, Hattem, Harderwijk, Deventer, Zwolle, Kampen, Amersfoort en vijf vestingen. Dat de verovering van driekwart van de Republiek toch nog een aantal weken vergde, kwam doordat het bezetten en het plunderen van stadjes nu eenmaal mensenwerk was.

De verbijsterende opmars van de Fransen, gecombineerd met de vlucht van militairen en veel regenten, leidde tot algehele ontwrichting. De duizenden mannen, vrouwen en kinderen die zich met hun schamele bezittingen op de zandwegen westwaarts begaven, hadden elk vertrouwen verloren. Brieven uit deze tijd gewagen van mensen die huilen of apathisch voor zich uit staren. Alle zekerheden waren opgelost in paniek en doodsangst, maar ook in woede. Op alles leek het woord ‘verraad’ van toepassing. De stemming verslechterde nog eens doordat de regenten in de Staten van Holland onderhandelingen met de vijand waren begonnen.

Echte onderhandelingen waren dat overigens niet: koning Lodewijk dicteerde zijn exorbitante eisen en genoot van de ontreddering die hij aanrichtte. Maar het gerucht ging al snel dat de regering bezig was de Republiek te verkwanselen. Het wantrouwen van de lagere standen steeg tot temperaturen van haat en moordlust. De onderhandelaar, Pieter de Groot, moest onderduiken. Overigens had de aanmatigende houding van Lodewijk wel tot gevolg dat de verdeeldheid onder de Hollandse steden verminderde en plaatsmaakte voor het besluit zich tot het uiterste te verzetten.

Het verlies van Holland

Het land was inmiddels gereduceerd tot Friesland en de stad Groningen in het noorden, de Zeeuwse eilanden en het gewest Holland achter de Waterlinie. Amsterdam raakte stampvol vluchtelingen. In heel Holland heerste een gespannen sfeer. Men verwachtte een aanval. In Den Haag, waar het regeringscentrum zetelde, voelde men zich buitengewoon onveilig. De stad had geen stadsmuren en lag achter de smalste zone van de Waterlinie. De Fransen wierpen al begerige blikken in zijn richting.

Het verlies van Holland dreigde

Het verlies van Holland – en daarmee de totale ondergang van de Republiek – dreigde. Om te overleven moest de Republiek zichzelf opnieuw uitvinden. In die atmosfeer van paniek kwamen krachten naar boven die voorheen waren onderdrukt: op 4 juli werd de prins verheven tot stadhouder van Holland.

Bovendien werden op 20 augustus de gebroeders De Witt door schutters gelyncht en werden hun lichamen door het grauw bloederig verminkt. Vriend en vijand waren geschokt door de razernij. Het tekende de paniek en woede in het land, maar ook de intense behoefte aan vernietiging van het oude en het verlangen naar een nieuw begin. Na de moord leken alle scheuren en barsten weer even geheeld.

Geduldige onverzettelijkheid

Johan de Witt had zelf de aanzet gegeven tot een nieuw begin. Nog onder zijn bewind was de Waterlinie in werking gesteld. Omdat de Fransen het zo druk hadden met het bezetten en uitpersen van de vele steden en stadjes, had hun aanval aan tempo ingeboet. Ze dachten zelf dat dit maar tijdelijk zou zijn. Maar door deze vertraging kregen de Hollanders de kans hun laatste redmiddel in de strijd te werpen.

De Waterlinie was een complex geheel dat bestond uit zes verschillende sectoren, waarvan sommige door sabotage van boeren maar niet wilden onderlopen. Terwijl de vijand zichzelf feliciteerde met een vrijwel gewonnen oorlog, maakten de Hollanders van het respijt gebruik om orde op zaken te stellen. Pas in de eerste week van juli, een maand na het doorsteken van de eerste dijken, was de Waterlinie een feit. Hoewel niemand het nog besefte, hadden de Fransen hun kans op volledige verovering voorbij laten gaan.

De Franse Blitzkrieg was gestrand in een zompige affaire

Daarna werd de vijand grimmiger en wreder. Na een mislukte doorbraak werden Zwammerdam en Bodegraven uitgemoord. Een tijdgenoot noteerde begin 1673: ‘Tussen Woerden en Goudse Sluis zijn alle huizen en schuren zwartgeblakerd. De weg langs de [Oude] Rijn is onbruikbaar door de verwoesting en de stank van verbrande mensen.’ Maar de Franse Blitzkrieg was definitief gestrand in een zompige affaire, waarin kleine schermutselingen overheersten. De paniek bij de inwoners van de Republiek maakte plaats voor een geduldige onverzettelijkheid. Langzaam maar zeker, met vallen en opstaan, leerde prins Willem het vak van bevelhebber.

Bovendien werd de Franse aanwezigheid steeds kleiner. Nadat Lodewijk zich enkele weken had verveeld bij de Waterlinie, keerde hij huiswaarts met een aanzienlijk deel van zijn leger. Langzaam maar zeker begonnen de diplomatieke inspanningen in onder andere Berlijn hun vruchten af te werpen. De keurvorst van Brandenburg kwam met een geduchte macht in beweging, waardoor de Fransen gedwongen waren een tegenmacht in Duitsland te legeren. Ziekten als de ‘rode loop’ en desertie dunden de vijandelijke gelederen verder uit.

Het keerpunt

Een keerpunt was september 1673, toen de prins de strategische vesting Naarden veroverde. Nadat een leger van Willem, de keurvorst en de keizer in november de Duitse stad Bonn had ingenomen, zaten de Fransen met een probleem. Bonn was een prachtige uitvalsbasis waarvandaan de bondgenoten de aanvoerlijnen tussen Frankrijk en de bezettingsmacht konden bedreigen. De Fransen moesten de Nederlanden nu wel ontruimen. Hierdoor verzwakten op hun beurt de Münsterse troepen.

Parallel aan de militaire voorspoed van de Republiek liep het diplomatieke succes. Frankrijk verloor steeds meer bondgenoten, zoals Engeland, dat in het voorjaar van 1674 vrede sloot met de Republiek. Belangrijker was dat prins Willem steeds meer medestanders kreeg. De Duitse keizer was tot het verbond toegetreden, en ook Spanje, Lotharingen en nog meer vorsten zouden zich aansluiten.

Het Nederlandse rampjaar had heel Europa een spiegel voorgehouden

Het Nederlandse rampjaar had heel Europa een spiegel voorgehouden. Daarin was het schrikbeeld opgedoken van een oppermachtige en onverzadigbare Zonnekoning. Lodewijk XIV proefde in 1672 geen zoete wraak, maar stuitte op zijn levenslange kwelgeest. De kleine Republiek had in de krampen van haar doodsangst een staatsman van internationaal formaat gebaard. De komende dertig jaar zou Willem III de Europese oorlog tegen de Franse dreiging leiden.

Luc Panhuysen is auteur van De ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt (2005).

De broedermoord

Nadat Johan en Cornelis de Witt waren vermoord, werden ze ook nog eens gruwelijk verminkt. Vaak werd dat geweten aan de razernij van het volk, maar tijdgenoten zagen daarnaast veel symboliek. Het idee om de naakte lichamen ondersteboven te hangen, kwam van een matroos. Hoogmoed komt voor den val, luidde zijn devies. Natuurlijk nam men het op voor de prins. Zo moesten allereerst de vingers van de broers het ontgelden, omdat ze daarmee een eed tegen Willem III hadden gezworen. Om dezelfde reden werden vervolgens hun tongen uitgesneden.

Pamfletschrijvers wezen op het allegorische karakter van de verminkingen. Zo stelde de auteur van Spiegel van Staet de toegetakelde gebroeders gelijk met de verminkte Republiek. Op deze manier werden zij met gelijke munt terugbetaald voor wat zij de staat hadden aangedaan: ‘Zoals de staat door verraad verloren heeft veel steden/ Zo zijn ook terecht hun ledematen afgesneden.’

20 Augustus 1672 was een memorabele dag voor souvenirjagers. Nadat de lichamen van alle uitsteeksels en ingewanden waren ontdaan, ontfermde men zich over de bebloede wipgalg. De volgende dag was het hout helemaal blank.

Meer informatie 

Het meest complete boek over het rampjaar is De oorlog van 1672 (1972) van Robert Fruin, niet te verwarren met de beroemde negentiende-eeuwse historicus. Verhalender is Het rampjaar 1672 (1971) door D. Roorda. En beknopter, met min of meer dezelfde invalshoek (de Nederlandse), maar uitbundiger geïllustreerd, is Redeloos, radeloos, reddeloos. De geschiedenis van het rampjaar 1672 (1998) door Petra Dreiskämper. Wie meer wil weten over de fluïde machtsverhoudingen in de Hollandse en Zeeuwse steden tijdens het rampjaar kan niet heen om Partij en factie (1978) van Roorda.

Het perspectief van de Fransen en hun politiek van uitpersing en brandschatting wordt beschreven in Onder vreemde heren. De Republiek der Nederlanden 1672-1674 (1982) van J. den Tex. Over de innige verknoping van de Engelse en de Nederlandse staat is er Oranje en Stuart 1641-1672 (1963) door P. Geyl.

1672 was het begin van de bliksemcarrière van prins Willem III, te vinden in William III and the Defense of European Liberty 1650-1672 (1966) van de Amerikaan Stephen Baxter. En het rampjaar is onlosmakelijk verbonden met het lot van zijn bekendste slachtoffers, verteld in De Ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt (2005) door Luc Panhuysen.