Enkele jaren geleden was tijdens een expositie in de Hermitage in Amsterdam een Russische kerkklok te zien die eind zestiende eeuw de bevolking had opgeroepen in opstand te komen. Als straf was de klok gegeseld, ontdaan van zijn ‘tong’ (= klepel).
Ook werd de klok naar Siberië verbannen. Er zijn van die momenten dat je beseft dat die verhalen over het ‘achterlijke’ Rusland toch ergens vandaan moeten komen.
Daniel Beer begint zijn monumentale boek over de Siberische strafkampen in de periode vóór de Russische Revolutie met het verhaal van deze klok, die eind negentiende eeuw werd ‘gerehabiliteerd’. Het bronzen gevaarte had dus meer geluk dan de ongeveer 300.000 ballingen en dwangarbeiders die op dat moment in Siberië verbleven. Bovendien had hij er niet zelf heen hoeven lopen, wat het lot was van degenen die voor de komst van de spoorwegen naar Siberië werden verbannen. Een tocht die kon variëren van drie- tot achtduizend kilometer, en die vaak twee, maar soms wel zes jaar duurde.
Met een oppervlakte van 15 miljoen vierkante kilometer was het Siberische deel van het Russische keizerrijk anderhalf maal zo groot als Europa. Nadat Rusland het immense gebied vanaf de zestiende eeuw begon in te lijven, had het systeem van verbanning en dwangarbeid een tweeledig doel. De arbeidskrachten konden bijdragen aan de kolonisering en ontwikkeling van Siberië, en tegelijkertijd werd het moederland verlost van ‘ongewenste elementen’.
Diverse gevangenen
Bij verbanning naar Siberië denken veel mensen in de eerste plaats aan politiek ballingen – de adellijke deelnemers aan de Dekabristenopstand van 1825, Poolse vrijheidsstrijders, Dostojevski, en socialistische revolutionairen als Lenin, Trotski en Stalin –, maar de overgrote meerderheid bestond uit ‘gewone criminelen’. Dat konden moordenaars zijn, maar ook landlopers, waarzeggers, mannen die hun vrouw wat al te vaak hadden geslagen, illegale houthakkers en wagenmenners die roekeloos rijgedrag hadden vertoond.
Politieke ballingen werden meestal naar een afgelegen oord gestuurd, waar ze vrij normaal konden leven en dikwijls konden ontsnappen. Maar de meeste veroordeelden moesten gruwelijk zware dwangarbeid verrichten in de onmetelijke bossen of uiterst primitieve mijnen.
Verschrikkingen
Naast de ontberingen waren er ook nog de lijfstraffen – geseling met knoet of berkenroede, brandmerken, het afrukken van neusvleugels – en werden lastige gevangenen soms wel tien jaar aan hun houten kruiwagen getekend.
De verschrikkingen die Beer beschrijft zijn vreselijk, en het is begrijpelijk dat er in de loop van de negentiende eeuw steeds meer kritiek kwam op het ‘achterlijke’ Rusland. Helaas werden de gruwelen na de Russische Revolutie nog veel en veel erger.
Rob Hartmans is historicus, vertaler en journalist.