Home Het hoge woord: Ook ongelovigen moeten hun bijbel kennen

Het hoge woord: Ook ongelovigen moeten hun bijbel kennen

  • Gepubliceerd op: 14 december 2001
  • Laatste update 25 mei 2023
  • Auteur:
    Piet de Rooy
  • 7 minuten leestijd

Christenen in Amerika hebben de aanval geopend op Darwins evolutietheorie. Ondanks de vergevorderde secularisatie is de kracht van religieuze overtuigingen blijkbaar allerminst afgenomen. Maar door onze groeiende onwetendheid op het terrein van het christelijk geloof begrijpen wij steeds minder van heden en verleden.


Michael Jackson verraste ons enkele weken geleden met de mededeling dat zijn songs reeds voor zijn geboorte door God waren geschreven. Hij voelde zelfs schroom om het auteursrecht op te eisen. Dichter bij huis trok het Ephraïm-genootschap de aandacht, een groep mensen die op afzienbare termijn het einde der tijden verwacht. In dat perspectief werd aan de leerplichtwet geen hoge prioriteit gegeven. Dit zijn overtuigingen die tegenwoordig niet breed worden gedeeld. Toch lijkt het alsof zich de laatste jaren, vooral in en vanuit de Verenigde Staten, een nieuwe christelijke orthodoxie verspreidt. Het opvallende van deze brede en bonte beweging is de vaak agressieve manier waarop standpunten naar voren worden gebracht. Berucht zijn bijvoorbeeld de bedreigingen jegens artsen die in abortusklinieken werken. Minder bekend is dat de aanval nu ook is geopend op de evolutietheorie, en dat deze aanval hier en daar zelfs academisch gezag heeft weten te verwerven.
        Nu is van confessionele zijde natuurlijk al langer bezwaar aangetekend tegen de evolutietheorie. The Origin of Species (1859) van Charles Darwin had immers catastrofale implicaties voor de gedachte dat de natuur zo prachtig in elkaar zit dat dit slechts tot de conclusie kan leiden dat er een Maker aan het werk is geweest. Deze opvatting was vooral door dominee William Paley gevoelig onder woorden gebracht in Natural Theology; or Evidences of the Existence and Attributes of the Deity, collected from the Appearences of Nature (1802). Darwin liet echter zien dat er in de natuur een mechanisme werkzaam was, namelijk de natuurlijke selectie, op grond waarvan het niet noodzakelijk was een Maker te veronderstellen die complexer was dan de maaksels. Darwin loochende weliswaar het bestaan van God niet, maar zijn theorie maakte Hem intellectueel gesproken wel overbodig. Na Darwin was het – in de woorden van Richard Dawkins – mogelijk `to be an intellectually fulfilled atheist’.
        Dit is geleidelijk aan ook het standpunt geworden van `de wetenschap’. Maar vooral de laatste twee decennia zijn er weer intellectuelen in de Verenigde Staten die naar voren brengen dat de natuur zo ingewikkeld in elkaar zit dat er wel een Schepper aan het werk geweest móét zijn.

Guerrilla
Zo betoogt de biochemicus Michael Behe in Darwin’s Black Box: The Biochemical Challenge to Evolution (1996) dat het biochemisch systeem van organismen `irreducibly complex’ is en daarom geschapen moet zijn door een `intelligent designer’. Daarin wordt hij bijgevallen door William Dembski in Intelligent Design: The Bridge Between Science and Theology (1999). Gaandeweg is er een heuse `Intelligent Design-beweging’ ontstaan. Verschillende universiteiten hebben zelfs een Center for the Study of Science and Religion opgericht. Daarmee werd gestreefd naar het opheffen van de scheiding tussen godsdienst en wetenschap. Deze scheiding leek in de negentiende eeuw voltrokken te zijn, maar dat pleit blijkt dus nog niet beslecht.
        Het Amerikaanse hooggerechtshof bepaalde in 1968 dat in het openbaar onderwijs de evolutietheorie onderwezen diende te worden, want dat was wetenschap. Het zogenoemde creationisme mocht niet worden onderwezen, want dat was religie. Maar vooral de laatste jaren is er sprake van een aanhoudende guerrilla tegen dit besluit. De staat Kansas bepaalde in 1999 dat de evolutietheorie op scholen geen eindexamenonderwerp meer mocht zijn. In Alabama moeten studieboeken een verklaring bevatten waarin staat dat de evolutietheorie geen feit is, maar een theorie waar sommige wetenschappers geloof aan hechten. En in Oklahoma wil men een wet invoeren die schoolboeken verplicht om de zinsnede te bevatten dat God de wereld geschapen heeft.
        Daar blijft het niet bij. De Amerikaanse Foundation for Thought and Ethics bracht in 1999 een `handboek’ uit om ouders te helpen de evolutietheorie in het onderwijs door `Intelligent Design’ te vervangen. En in Californië bestrijdt een `Institute for Creation Research’ de denkbeelden van Darwin door te betogen dat ook Stalin en Hitler in de evolutietheorie geloofden. Met dit soort kwaadaardige aanvallen krijgt het hele debat een onrustbarend agressieve toon.
        Het christelijk geloof als zodanig vergt niet dat er ten strijde wordt getrokken tegen de evolutietheorie. In dit verband is er het verhaal van een achterneefje van Darwin, dat zijn moeder vroeg waar alle opschudding rond oom Charles nu eigenlijk over ging. Daarop antwoordde zij: `The Bible says that God made the world in six days, Great Uncle Charles thinks it took longer: but we need not worry about it, for it is equally wonderful either way.’ Het is niet alleen een fraaie anekdote, maar ook een poging om geloof en wetenschap uit elkaar te houden, al was het maar door aan te nemen dat deze twee gebieden per definitie niet met elkaar in strijd zijn. Deze opvatting wordt tot op de dag van vandaag vrij algemeen toegepast. De Intelligent Design-beweging verwerpt deze oplossing echter. In die zin is de beweging antirevolutionair: tegenover de revolutie van Darwin staat het evangelie van dominee Paley.

Denkgrenzen
Het is een raadsel waarom deze strijd uit het midden van de negentiende eeuw weer is opgelaaid aan het einde van de twintigste eeuw. Dat raadsel wordt alleen maar groter doordat het – meer in het algemeen – steeds moeilijker wordt om ons in te leven in de aard en de kracht van religieuze overtuigingen. De meeste historische beschouwingen over de negentiende en twintigste eeuw gaan immers uit van een unilineair secularisatieperspectief. Dat wil zeggen dat het vanzelfsprekend wordt gevonden dat steeds meer mensen steeds minder gingen geloven. Religieuze bewegingen zijn in dat licht misschien wel interessant, maar tegelijkertijd onvermijdelijk de verliezers in het moderniseringsproces. Het is zeer de vraag of het allemaal wel zo simpel is. De kracht van kerkgenootschappen is weliswaar onmiskenbaar afgenomen, maar daarmee nog allerminst die van religieuze overtuigingen. De groeiende aandacht voor de Intelligent Design-beweging is er slechts één voorbeeld van.
        Maar nog los van de vraag of we wellicht in een tijdvak van ontsecularisering leven, kan het geen kwaad om ons meer te verdiepen in het verschijnsel religie. Dat is des te meer nodig waar tegelijkertijd sprake is van een grote moderne onwetendheid op het gebied van zelfs maar de allereerste beginselen van het christendom. Zo maakte ik onlangs op een universiteit in de Randstad mee dat een groep studenten elkaar probeerde uit te leggen wat predestinatie nu eigenlijk inhield. Het werkcollege moest ter plekke in een hoorcollege worden omgezet. En historicus Henk Wesseling berichtte eens dat bij een van zijn studenten een licht opging toen deze doorkreeg dat Jezus en Christus één persoon waren.
        Dit soort onwetendheid maakt niet alleen grote delen van het heden, maar ook van het verleden ontoegankelijk. Wellicht is hier inmiddels sprake van een variant op het probleem dat Lucien Febvre aan de orde stelde in zijn studie over Rabelais, Le problème de l’incroyance au 16e siècle. Daarin vroeg hij zich af of er in de zestiende eeuw ongeloof voorkwam. Hij concludeerde dat dit, zo het er al was, in elk geval op geen enkele wijze te vergelijken viel met het moderne ongeloof: `Il est absurde, et puéril, de supposer qu’elle fut, si peu que ce soit, comparable à la nôtre.’ Er zijn denkgrenzen die niet overschreden kunnen worden, dat wil zeggen dat intellectuelen in de zestiende eeuw zich simpelweg geen voorstelling konden maken van een onchristelijk universum. De vraag lijkt inmiddels in zijn tegendeel verkeerd: hoeveel intellectuelen kunnen zich tegenwoordig nog een voorstelling maken van het christelijk geloof?

In `Het hoge woord’ schrijven prominente historici korte historische beschouwingen naar aanleiding van actuele ontwikkelingen. Piet de Rooy is hoogleraar Nederlandse geschiedenis sedert de Middeleeuwen aan de Universiteit van Amsterdam.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.