Negentiende-eeuws Nederland werd geteisterd door ziektes en grote delen van de bevolking leefden in erbarmelijke omstandigheden. Owen Lammertink en Mayra Murkens laten zien hoe moeizaam ziektes werden bestreden.
Soms lijkt het lezen van geschiedenisboeken op ramptoerisme. Dan zit je in je behaaglijke woning of op een idyllisch vakantieadres en lees je over oorlog, genocide, bloedig neergeslagen opstanden of de mensonterende omstandigheden waarin de onderste lagen van de samenleving in het verleden moesten zien te overleven. En toen brak de pleuris uit gaat over dat laatste onderwerp en speelt zich af in Amsterdam tussen pakweg 1850 en 1930.
Het eerste hoofdstuk opent met de 32-jarige Johannes Roelofs die in 1866 met twee kinderen door de Jordaan loopt. Het is zomer en als gevolg van de lage waterstand stinkt de armoedige volksbuurt nog erger dan gewoonlijk. Roelofs heeft binnen twee weken zijn vrouw en twee andere kinderen begraven. Ze waren slachtoffer geworden van de cholera-epidemie die Amsterdam dat jaar teisterde en waaraan bijna 1100 mensen stierven.
Het was de vijfde epidemie in 35 jaar tijd. Vergeleken bij die van 1848-1849, toen 2300 Amsterdammers het leven lieten, viel het nog mee. In heel Nederland stierven in 1866 circa 22.000 mensen aan de cholera, ook wel de Aziatische buikloop genoemd. De cholerabacil was al in 1853 ontdekt, maar het zou tot de jaren tachtig duren voordat dit algemeen bekend werd. Tot die tijd deden allerlei theorieën over het ontstaan van de ziekte de ronde, waarbij vaak gewezen werd op de ‘onzindelijke’ levenswijze van arme mensen.
Hoe beroerd de levensomstandigheden van de ‘lagere volksklassen’ in de verkrotte Nederlandse binnensteden van de negentiende eeuw waren, mag inmiddels wel bekend worden verondersteld. Daar werd vanaf het begin van de twintigste eeuw al veel over geschreven en nog in 2010 verscheen het indringende boek Koninkrijk vol sloppen van Auke van der Woud. Het bloemrijke citaat van Israël Querido dat de auteurs van dit nieuwe boek gebruiken om duidelijk te maken hoe armoedig, goor, stinkend en lawaaiig bijvoorbeeld de Tuinstraat in de Jordaan was, was ook al bij Van der Woud te vinden.
Owen Lammertink en Mayra Murkens zijn beiden gepromoveerd op dissertaties over ziektepatronen in de negentiende eeuw en hebben die gegevens voor dit boek aangevuld met andere feiten over Amsterdam. Dit heeft een toegankelijk en fraai uitgegeven boek opgeleverd, maar er staan wel wat foutjes in en de auteurs kennen ook de topografie van de stad niet goed. Dat is jammer, want de informatie over de vele ziektes en de wijzen waarop die werden bestreden is zeker interessant.
En toen brak de pleuris uit. Overleven in volle huizen, vochtige kelders en vuile straten in Amsterdam, 1850 tot 1930
Owen Lammertink en Mayra Murkens
271 p. Meulenhoff, € 26,99

Beeld: Goudsbloemgracht. Door Willem Hekking, 1850.
