Bij het beëindigen van de gijzeling van de trein bij De Punt door Molukkers in 1977 werd de ongewapende Hansina Uktolseja van dichtbij neergeschoten. De marinier die het salvo afvuurde was geïnformeerd dat zij een ‘pittige tante’ was. Uit interviews met bekenden blijkt echter dat Hansina ‘absoluut geen politiek persoon’ was. Zij zag de kaping waarschijnlijk als een middel om haar verboden relatie met een van de andere kapers te redden.
Op maandagochtend 23 mei 1977 verscheen Hansina Uktolseja, roepnaam ‘Hansje’, niet op haar werk. Haar werkgever, tandarts Robert Schmidt te Assen, was verbaasd. ‘Ze was altijd keurig op tijd. Ze vond dat zelf heel “on-Moluks”, maar ze begon altijd stipt om acht uur.’
Kaping trein van Assen naar Groningen
Rond negen uur vertelde een patiënt dat de trein van Assen naar Groningen was gekaapt. Om twaalf uur belde Hansina’s broer John op met het nieuws dat Hansina waarschijnlijk bij de kaping betrokken was. Schmidt: ‘Toen ik dat hoorde, wilde ik er onmiddellijk naartoe. Ik dacht: ik praat haar wel uit die trein, dit is allemaal één groot misverstand.’ Maar de trein was inmiddels omgeven door een kordon van politiewagens en -agenten, en tandarts Schmidt werd op andere gedachten gebracht. Zijn vrouw en hij zagen Hansina niet meer levend terug.
De treinkaping bij De Punt staat in de geheugens van vele Nederlanders gegrift. Ook binnen de Molukse gemeenschap is de gebeurtenis nog steeds een grote pijnplek. In de collectieve herinnering van de Nederlandse bevolking was de eerste treinkaping, in december 1975 bij Wijster, de gruwelijkste. Molukse actievoerders schoten de machinist neer en executeerden daarna nog twee passagiers, omdat de regering hun eisen niet inwilligde. De kapers gaven zich uiteindelijk over en werden veroordeeld tot veertien jaar cel.
Zes gijzelnemers en twee passagiers kwamen om
Voor de Molukse gemeenschap is de tweede kaping, in mei 1977, echter de meest tragische. Negen jonge Molukkers uit Bovensmilde en Assen namen op 23 mei 1977 in Groningen de inzittenden van een trein in gijzeling, terwijl vier van hun vrienden de school in Bovensmilde bezetten. Bijna drie weken later, op 11 juni, maakten commando’s van de Bijzondere Bijstands Eenheden (BBE) een einde aan beide acties. Daarbij lieten zes gijzelnemers en twee passagiers het leven.
Onder de zes omgekomen kapers bevond zich één jonge vrouw, Hansina Uktolseja. Zij kreeg daardoor de twijfelachtige eer om als eerste – en tot nog toe laatste – vrouwelijke terroriste op Nederlandse bodem het leven te laten. Over Hansina is vrijwel niets bekend. Er is nog nooit onderzoek naar haar gedaan, en ook in de bestaande boeken over de Molukse acties is weinig over haar te vinden.
Hansina’s vriend Rudi Lumalessil, die als initiatiefnemer de kaping overleefde, wil er eigenlijk niet meer over praten, en zich alleen in een telefoongesprek kort uitlaten over de zaak. ‘Ik heb het afgesloten. De acties van de jaren zeventig moeten niet worden opgerakeld, en er moeten zeker geen geromantiseerde verhalen over individuele Molukkers verteld worden. Het gaat om ons volk als geheel, en om datgene wat Nederland ons vanaf 1950 heeft aangedaan,’ aldus Rudi in een telefoongesprek met de auteurs. Hansina’s familie denkt er hetzelfde over.
Nieuw bronmateriaal over Hansina
Andere betrokkenen, onder wie Hansina’s oude werkgever, tandarts Robert Schmidt, en zijn echtgenote, zijn wel bereid – soms pijnlijke – herinneringen op te halen – ‘Dat doen we voor Hansje.’ Nieuw materiaal uit provinciale gerechtelijke archieven en enkele landelijke dossiers vult hun verhaal aan.
De zes omgekomen treinkapers – Ronnie Lumalessil, George Matulessy, Max Papilaya, Mingus Rumahmory, Thijs Tuny en Hansina Uktolseja – liggen naast elkaar begraven op begraafplaats De Boskamp in Assen. Er is een sober monument opgericht: drie platen van zwart marmer ondersteunen een kunstwerk van vijf kleine piramides en een pylon. De pylon is voor Hansina Francina Uktolseja, die op haar 21ste aan de kaping meedeed.
Hansina werd op 8 oktober 1955 geboren in Westerbork, waar de Molukse gemeenschap de oude barakken van het doorgangskamp uit de oorlog bewoonde. Haar vader was een oud-KNIL-militair, die was getrouwd met een tien jaar jongere vrouw. Tussen 1946 en 1967 kregen zij zes dochters en drie zonen; Hansina was het vierde kind. De familie ging trouw ter kerke en Hansina groeide op in een besloten, traditioneel milieu. Haar moeder sprak geen Nederlands, alleen Ambonees-Maleis. Hansina’s vader was streng en kon zijn zonen hard aanpakken als ze kattenkwaad hadden uitgehaald.
‘Hansje was een lief, bescheiden meisje. Ze kon goed met de kinderen opschieten en was heel schoon en netjes’
In 1972 woonde Hansje met haar ouders in Bovensmilde. Ze volgde een opleiding tot ‘inrichtingsassistente’, een soort gezinsverzorgster annex huishoudelijke hulp, en kwam terecht bij de familie Schmidt en hun kinderen. ‘Hansje was een lief, bescheiden meisje. Ze kon goed met de kinderen opschieten en was heel schoon en netjes,’ vertelt mevrouw Schmidt. Ze had moeite met het theoretische deel van haar opleiding en maakte die niet af.
Tandarts Schmidt bood haar drie jaar later aan om haar in zijn praktijk op te leiden tot tandartsassistente. Ook daar was ze ‘innemend en rustig’, aldus een verslag van de officier van justitie, opgesteld tijdens de kaping op basis van interviews met mensen die Hansina kenden.
Een halfjaar voor de kaping werd Hansje steeds geslotener. ‘Ze trok zich terug, en werd “Molukser”,’ aldus mevrouw Schmidt. Volgens haar lag dat in de eerste plaats aan Hansina’s vriend, de 22-jarige Rudi Lumalessil, met wie ze inmiddels een jaar een verhouding had. De relatie ging in tegen de adat, het gewoonterecht dat in de Molukse gemeenschap werd gehanteerd; hun families waren via oude ‘bloedverbonden’ te nauw met elkaar verwant. Rudi en Hansje hielden hun relatie daarom geheim voor hun ouders, die die later in alle toonaarden zouden ontkennen.
Ook Rudi’s opvoeding was doortrokken van een christelijk geloof dat nauw verbonden was met het Molukse onafhankelijkheidsideaal – de door de Molukkers uitgeroepen Republik Maluku Selatan (RMS) was hun ‘beloofde land’. Tegelijkertijd was hij gefascineerd door bevrijdingsbewegingen in de derde wereld en de gewapende strijd. Rudi’s rolmodel was Chris Soumokil, de door de Indonesische regering in 1966 geëxecuteerde president van de RMS.
Drie familieleden hadden al aan eerdere acties meegedaan. Rudi bezocht geregeld zijn oudere broer Jan, die vastzat voor de bezetting van het consulaat in Amsterdam in 1975. En in 1976 nam hij deel aan een hongerstaking ten behoeve van de gevangenen van Wijster. In 1977 vond hij ‘dat voor mij de tijd gekomen was om ook aan een dergelijke actie mee te doen’, aldus een justitieel verslag dat na afloop van de kaping werd opgesteld.
De treinkaping en de gelijktijdige gijzeling van schoolkinderen in Bovensmilde waren bedoeld om opnieuw de aandacht te vestigen op de onafhankelijkheidsstrijd van de Molukkers. Volgens Rudi werd er op sociaal gebied inmiddels wel genoeg voor de Molukse gemeenschap geregeld – ‘Onze zaak is echter een politieke zaak, en op dat gebied heeft de Nederlandse regering nooit iets willen doen.’
De acties maakten ook een gezagscrisis zichtbaar in eigen kring. De jonge kapers hadden weinig respect meer voor de RMS-regering onder leiding van Johan Manusama; die was hun veel te lijdzaam en afwachtend. Praten loste niets op, vonden ze, en ze stookten elkaar op tijdens bijeenkomsten van Molukse jongerenorganisaties.
Maar gold dit ook voor Hansina? ‘Hansje was absoluut geen politiek persoon,’ aldus mevrouw Schmidt. ‘Ze was volledig geassimileerd en had het nooit over de Molukse zaak.’ Wel herinnert ze zich dat toen zij haar afschuw uitsprak over het doodschieten van twee passagiers tijdens de eerste treinkaping in 1975, Hansje niets zei en haar alleen maar aankeek. Maar Hansina liep niet mee met demonstraties en ook haar familie was nooit bij acties betrokken geweest.
Door Rudi werd Hansina’s identificatie met de Molukse zaak echter steeds sterker. En er kwam nog iets bij: voor Hansina was de actie hét middel om hun onmogelijke relatie te redden. ‘Wij kregen wel mee hoe moeilijk ze het had met de geheimhouding van haar relatie met Rudi. Wij stelden nog voor: ga dan met z’n tweeën in Amsterdam wonen. Maar dat was ondenkbaar. Je familie liet je niet in de steek. De kaping was waarschijnlijk haar manier om respect in eigen kring te verdienen en het vergrijp tegen de adat goed te maken. Bovendien zou ze zo samen met Rudi in een ver buitenland een nieuw leven kunnen opbouwen.’
Cafetaria Schut
Er waren zo’n tien jongeren uit Bovensmilde direct bij de treinkaping betrokken. Bij de eerste bespreking, in het schuurtje van Hansina’s oom in Bovensmilde, was Hansina niet aanwezig. De initiatiefnemers, Rudi, Max en Willem Soplanit, wierven onder meer in het jeugdgebouw in Bovensmilde twaalf andere jongeren voor hun plan: tien voor de trein en vier voor de school. Ze hoefden niet lang te zoeken. Rudi nam zijn vriendin mee naar de tweede bespreking, en op 21 mei haalde hij ook nog zijn drie jaar jongere broertje Ronnie erbij.
Niet iedereen was blij met de deelname van Hansina. Een 23-jarige keeper bij de lokale voetbalclub Amboina ‘wilde geen vrouwen bij dergelijke acties’, vertelde hij in een telefoongesprek met de auteurs. Maar Hansina wilde inmiddels per se meedoen.
De wapens waren evenmin een probleem. Dankzij de Molukse ordetroepen – paramilitaire organisaties die door de regering gedoogd werden, omdat ze binnen de eigen gemeenschap de orde handhaafden – circuleerden er binnen de gemeenschap genoeg schietwapens. En anders was er altijd wel wat te regelen via een sjoemelende dienstplichtige. Rudi kocht zijn uzi van een Surinamer in het zuiden van land; drie andere kapers regelden hun wapens illegaal in de Fat-City-bar in Amsterdam. Ze oefenden in de bossen en weilanden ‘bij ons achter’, vertelden de overlevende kapers later.
Hoewel er dus ruim een dozijn medeplichtigen (plus enkele afvalligen) druk bezig waren met schietoefeningen en andere voorbereidingen, slaagden ze erin de veiligheidsdiensten niet te alarmeren. Die deden sinds 1970, en zeker sinds de treinkaping in 1975, hun uiterste best om via infiltranten en telefoontaps op de hoogte te blijven van eventuele nieuwe acties.
Anders dan Dick Engelen in zijn recente studie Frontdienst. De BVD in de Koude Oorlog aangeeft, waren de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) wel degelijk doorgedrongen tot de kern van de Molukse gemeenschap. Ze hadden ten minste twee infiltranten naar binnen weten te sluizen, en tapten enkele telefoons af. Het Landelijke Bijstandsteam Terrorismebestrijding (LBT) had Rudi zelfs al in het vizier. Het LBT hield vier groepen Molukkers in de gaten: Rudi was ingedeeld bij ‘groep II’.
Een van de samenzweerders had een Volkswagenbusje waarmee hij de anderen van huis ophaalde; zo functioneerde het als rijdend ‘hoofdkwartier’
Het was de gebrekkige coördinatie van de veiligheids- en opsporingsorganen onderling, alsmede de spontane en decentrale – niet vanuit de bestaande Molukse organisaties geïnitieerde – aard van de kaping die voortijdig ingrijpen verhinderde. De Molukse leiders en organisaties hadden het contact met hun radicale jongeren verloren. Ze wisten niet van welke kant het gevaar zou kunnen komen. Daardoor tastte ook de BVD in het duister. De namen die hier en daar wel bekend waren werden door de betrokken veiligheidsinstanties niet onderling doorgegeven. Dat lag aan een gebrekkige samenwerking, maar het kan ook zijn dat de agenten en analisten niet in de gaten hadden hoe ver het radicaliseringsproces al was gevorderd.
De samenzweerders maakten namelijk nauwelijks gebruik van de geijkte communicatiemiddelen. Een van hen had een Volkswagenbusje waarmee hij de anderen van huis ophaalde; zo functioneerde het als rijdend ‘hoofdkwartier’. Of ze ontmoetten elkaar in lokale cafés in Assen en omstreken, waar ze hun besprekingen voerden. Op 6 mei vergaderde de groep bijvoorbeeld in cafetaria Schut te Bovensmilde; de gesprekken verliepen in het Maleis, omdat er ‘Hollanders’ in de buurt waren. Aanvankelijk werd geopperd het gemeentehuis van Smilde te bezetten, maar dat idee werd verworpen omdat een van de betrokkenen daar als timmerman werkte.
Vier dagen later spraken de samenzweerders met elkaar af in een voormalig schoolgebouw in Bovensmilde. Daar stelde Rudi voor om de NOS-studio live te bezetten. Dat vond de rest weer niets, omdat die te groot en te ver weg was. Pas op 13 mei besloot de groep, voor de gelegenheid samengekomen in het flatje van een vriendin in Assen, om de trein van Assen naar Groningen te kapen. Dat was immers een beproefd middel. Daarna ontmoetten de kapers elkaar nog een paar keer om de puntjes op de i te zetten: de laatste keer op 22 mei weer in het busje bij de sportvelden van voetbalclub Amboina. Diezelfde zondagavond schreef Hansina een afscheidsbrief aan haar ouders.
Harde mentaliteit
Op maandagochtend 23 mei namen Hansina en Rudi samen de bus van kwart over zeven uit Bovensmilde. Op station Assen kocht Hansina twee treinkaartjes,voor zichzelf en Rudi. Hansina droeg een tas met kleren en twee kabelsloten. Rudi had zijn uzi bij zich in een rode boodschappentas. De rest kwam eveneens met het openbaar vervoer naar het station. De kapers hadden de overige wapens opgehaald uit het schuurtje van de familie Thenu, waar ze ook de nacht hadden doorgebracht. Iedereen had bovendien kranten, touw en fietskettingen meegenomen – om de ramen te verduisteren, de deuren te vergrendelen en wellicht lastige passagiers vast te binden.
Een van de samenzweerders kwam niet opdagen. Hij werd wakker en kon naar eigen zeggen zijn benen niet meer bewegen. Hij bleef tot twaalf uur ’s middags in bed liggen door een ‘verlamming’, waarover volgens de reclasseringsambtenaar die hem later interviewde ‘een mystiek waas’ hing dat hij niet kon verklaren.
Over de actie zelf is al veel geschreven. De kapers hielden twintig dagen lang 51 passagiers in gijzeling – een recordtijd in die periode. Ze eisten een vrije aftocht per vliegtuig naar Benin, Jemen of Vietnam, en de vrijlating van 21 Molukse gedetineerden van eerdere acties. De regering hield de gijzelnemers echter aan het lijntje. Men wilde de ‘fouten’ van 1975 – de moord op de twee gijzelaars en de machinist – niet herhalen, maar manoeuvreerde zichzelf daardoor in een patstelling.
De kapers hadden afgesproken geen passagiers te executeren. Dat zou hun onderhandelingspositie met de regering namelijk onmogelijk maken. ‘De perdjuangan [strijd] moet schoon blijven,’ aldus de kapers in een afgetapt telefoongesprek tussen de trein en de school op 27 mei. Naar eigen zeggen wilden de kapers de passagiers alleen maar angst aanjagen. ‘We zouden beheerst moeten optreden om de zaak in de hand te kunnen houden. Op mensen die eventueel zouden vluchten, zou ook niet geschoten worden. Dat was de afspraak,’ bevestigt de kaper die niet was komen opdagen in een telefoongesprek met de auteurs. Sommige kapers vonden het niet nodig om ouderen, zieken, zwangere vrouwen of kinderen vrij te laten. Mede dankzij Rudi en Hansina gebeurde dat toch.
De kapers zouden zich niet overgeven: ‘een vliegtuig, of de dood’, dat was hun inzet
De kapers waren bereid door te gaan tot het bittere einde. Ze zouden zich niet overgeven: ‘een vliegtuig, of de dood’, dat was hun inzet. Maar op 20 mei hadden ze daarvoor nog niets geregeld. Ze hadden een vaag contact met iemand die beweerde dat hij wel wat zou kunnen doen in Vietnam, en er circuleerde ook een lijstje met contactpersonen in Jemen, maar verder hadden ze geen concrete afspraken gemaakt met landen waar ze naartoe zouden kunnen vluchten. Vietnam viel op aanraden van bemiddelaarster mevrouw Soumokil al snel af – het had een internationaal verdrag ondertekend op basis waarvan het de kapers onmiddellijk als terroristen zou uitleveren.
Tijdens de kaping viel Hansina nauwelijks op. Rosemarie Oostveen had van alle passagiers het meeste contact met de kapers, omdat zij als studente medicijnen had aangeboden de zieke en gebrekkige passagiers te helpen. Volgens haar hield Hansina zich gedurende de hele kaping afzijdig. Samen met Rudi bewaakte ze het achterste deel van de trein. Daar sliepen ze ook beiden, om nog wat privacy te hebben.
In de journalen van officier van justitie Rolph Gonsalves, belast met de opsporing en vervolging van terroristische misdaden, werd Hansina tijdens de kaping als volgt gekarakteriseerd: ‘Is in staat de gegijzelden in de trein tot rust te brengen. Zij heeft voor haarzelf een harde mentaliteit, is een gesloten type en niet beïnvloedbaar.’ Of Hansina nu wel of niet een wapen had, en of ze het gebruikte, is onduidelijk. Op één foto die in de trein is gemaakt, houdt ze een Landmann Preetz – een automatisch vuurwapen – vast. Maar volgens Rudi had ze er zelf geen, en heeft ze ook geen schoten met een ander wapen gelost.
Hansina gedroeg zich niet als militante actievoerster, maar als stille kracht op de achtergrond. Zo was zij samen met een andere kaper verantwoordelijk voor de voedselvoorraad en maaltijden, en moest ze toezien op het schoonhouden van de trein. Toch werd aan de BBE’ers die de trein zouden aanvallen meegegeven dat zij een harde tante was. En dat had fatale gevolgen.
Overkill
Op 11 juni 1977 om kwart over vijf ’s ochtends, onder het oorverdovende lawaai van twee overvliegende straaljagers, bestormden BBE-commando’s de trein. Zesendertig scherpschutters doorzeefden de wagons op vier plaatsen met 15.000 kogels. De redenering was dat de passagiers door het lawaai van schrik op de grond zouden duiken – wat alle passagiers ook deden. Alleen Rien van Baarsel ging weer staan en werd neergeschoten. Hansina en vijf van de mannelijke kapers kwamen om het leven. Junus Ririmasse en Rudi overleefden de aanval, hoewel Rudi zichzelf tijdens de bevrijdingsactie probeerde dood te schieten. Zijn uzi ging echter niet af.
Toenmalig minister-president Den Uyl was verslagen: ‘Dat geweld nodig was om een einde te maken aan de gijzeling, ervaren wij als een nederlaag.’ In 1987 sprak hij zelfs van een ‘executie’. Zo keek de Molukse gemeenschap er ook tegen aan. Een bekende Molukse woordvoerder en onderzoeker binnen de gemeenschap, Elias Rinsampessy: ‘De Nederlandse overheid heeft bij De Punt buitenproportioneel veel geweld gebruikt. Dat zit de Molukse gemeenschap dwars.’ Junus Ririmasse, die door zo’n tien kogels werd getroffen, sprak in een interview met het ANP in 2007 van een overkill. ‘Hebben jullie de trein gezien? Ik bedoel na die actie – al die kogels, veel te veel. En de regering weet het wel.’
Rondom de dood van de kapers, met name Hansina, ontstonden binnen de Molukse gemeenschap meteen wilde geruchten. Pas 23 jaar later kwam er meer duidelijkheid. In 2000 verschenen de geruchtmakende documentaire Dutch Approach, de bijbehorende studie De Molukse acties van Pieter Bootsma, en de roman Morgenster van schrijver Jaap Scholten. Producent Pieter van Huystee en regisseur Rene Roelofs, historicus Bootsma en Scholten deden uitgebreid onderzoek naar de bestorming. Zij tonen aan dat Hansina niet meteen tijdens de eerste beschietingen van buitenaf aan haar einde kwam, zoals in 1977 officieel werd gesteld.
‘Ik heb naar Hansina geroepen dat ze moest bidden’, vertelde Rudi na de kaping
Uit de politietekening bleek namelijk precies wie zich na de beschietingen nog had verplaatst. De trein was op vier plekken met mitrailleurs doorzeefd, om de kapers op hun plaats vast te houden, zodat ze zich niet op de passagiers konden wreken. De locatie van de kapers was vastgesteld dankzij afluisterapparaatjes die met het drinken de trein binnen waren gesmokkeld.
Maar Hansina was tijdens de beschieting samen met Rudi plat op haar buik naar voren gekropen. Rudi vertelde na de kaping: ‘Halverwege de restauratie hoorde ik Hansina roepen dat ze niet meer kon. Ze was geraakt in haar kuitbeen. Ik zei haar dat ze mijn middel vast moest pakken. Terwijl wij nog in de restauratie waren, werd ik ook geraakt in mijn rechterbovenarm. Ik trok Hansina verder tot aan de harmonicadeur. Hansina had mij nog vast aan mijn benen. De kogels vlogen nog steeds door de coupé. Ik heb toen achteromgekeken en naar Hansina geroepen dat ze moest bidden. Ik hoorde haar hardop bidden. Ik heb toen ook hardop gebeden. Daarna ben ik opgestaan en ben hard in de richting van de vrouwelijke passagiers gelopen. Ik had nog maar één doel voor ogen. Ik wilde alle passagiers neerschieten.’ Dat heeft Rudi uiteindelijk niet gedaan; hij werd overmeesterd nadat hij één meisje in haar buik had geschoten.
Hansina leefde echter nog toen Rudi haar achterliet. Bootsma onthult hoe ze aan haar einde kwam. In zijn boek verklaart BBE’er ‘Rinus’ dat hij de ongewapend op de grond liggende en gewonde Uktolseja heeft omgebracht met een salvo uit zijn wapen: ‘Ik moest haar uitschakelen. Vlak daarvoor was er nog op me gevuurd, en een paar seconden daarna zag ik een van de terroristen liggen. Ze was weliswaar aangeschoten, maar iemand die aangeschoten is en zelf een wapen heeft, kan toch nog schieten. Dat is bij een andere gijzelingsactie weleens gebeurd. Maar ja, ik kan niet even aan dat meisje vragen: heb je een wapen? Ik had ook te horen gekregen dat zij een pittige tante was. En nogmaals: zij zijn de veroorzakers. Ik heb toen van vlakbij nog een keer met mijn uzi een salvo afgevuurd op Hansina.’
Heldenbegrafenis
Op de plaats waar Hansina’s lichaam daarna werd gevonden, werd echter in een straal van vijf meter geen wapen aangetroffen. Ze was ongewapend toen ze werd doodgeschoten – wat klopt met Rudi’s opmerking achteraf. Marinier Rinus is na de bevrijdingsactie aangesproken op zijn handelen: ‘Ik heb direct na de actie bezoek gehad van de recherche. Ik moest me verantwoorden voor Hansina. Daar heb ik niet aan meegewerkt, ik ben gewoon weggelopen. Ik zei: “Ga jij zelf maar eens in die trein zitten, en voer zelf maar eens die actie uit.” Nooit meer iets van gehoord verder.’
Er kwam geen speciaal onderzoek naar het optreden van de mariniers in de trein. De vier Molukse leden van de door de regering ingestelde commissie-Köbben-Mantouw, opgericht om de sociaal-economische belangen van de Molukkers te behartigen en hun integratie te bevorderen, traden daarom af.
De vraag is of het anders had kunnen aflopen. Den Uyl en minister van Harry van Doorn van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (PPR) (twee van de vijf verantwoordelijke ministers) hadden zich tot het laatste toe verzet tegen een aanval op de trein en hoopten nog steeds op een vreedzame beëindiging. Daartoe werd evenwel niet heel veel ondernomen. De regering zette één psychiater, terrorisme-expert Dick Mulder, en twee Molukse bemiddelaars in. Maar in de stukken blijkt nergens dat het crisiscentrum moeite deed de achtergronden van de kapers, hun persoonlijke profielen en motieven te achterhalen, om hen op die manier persoonlijk te kunnen benaderen. De kapers van 1977 werden meteen neergezet als meedogenloze fanatici, Hansina inbegrepen.
Bovendien was het geduld van het grote publiek mede door de acties in 1975 op. Daardoor was het draagvlak voor de harde aanpak die minister van Justitie Van Agt bepleitte zeker na de bijna drie weken durende kaping uiteindelijk groot genoeg.
Drie dagen na de bestorming werden de stoffelijke overschotten van de kapers aan de nabestaanden vrijgegeven. Hun kleding was verbrand, en hun bezittingen werden achtergehouden als bewijs. Hansina’s lichaam was met gaas omzwachteld vanwege de vele verwondingen. Robert Schmidt en zijn vrouw vertellen: ‘We zaten met de familie en wat vrienden bij haar ouders thuis te wachten tot de kist aankwam. Het was verschrikkelijk. Niemand zei wat. Toen ze eindelijk arriveerde, was haar lichaam ingepakt en in het wit gekleed. Men zei dat ze door 128 kogels was getroffen.’
Tussen de acht- en tienduizend Molukkers uit heel Nederland woonden de begrafenis van Hansina bij
Hansina werd drie dagen later, op dinsdagmiddag 14 juni, ter aarde besteld. Tussen de acht- en tienduizend Molukkers uit heel Nederland woonden de plechtigheid bij. Het was in de woorden van Tubantia een ‘heldenbegrafenis’. Hansina’s kist werd onder klokgelui als eerste de kerk uit gedragen.
Op 22 september veroordeelde de rechter de twee overgebleven treinkapers, Junus en Rudi, tot acht jaar cel. De straf was relatief laag, omdat Rudi een blanco strafblad had en bij de actie zes vrienden had verloren, onder wie zijn verloofde en broertje. Junus had weliswaar een strafblad, maar was bij de actie zwaargewond geraakt. Al na vijf jaar, in 1982, werd Rudi en Junus gratie verleend. De ‘tiende kaper’ die op de 23 mei niet was komen opdagen, maar door loslippigheid van zijn kameraden tijdens de verhoren op 6 juli alsnog gearresteerd werd, kreeg slechts één jaar.
Geen van de kapers nam ooit nog deel aan gewelddadige acties. Het merendeel van hen pakte de draad van hun bestaan zo goed en zo kwaad als het ging weer op. Rudi trouwde en kreeg een gezin. Hansina’s familieleden probeerden de tragedie te verdringen en spraken er tot voor kort niet meer over. Wat Hansina had gedaan, had ze voor de Molukse gemeenschap gedaan – maar haar manier was de hunne niet.
Respect
‘Als ik doodgeschoten word, dan is dat niet erg, omdat het niet voor niets gedaan zal worden. Met een doel dat niet zinloos is,’ schreef Hansina aan haar ouders. Haar afscheidsbrief wordt bewaard in het Moluks Historisch museum in Utrecht. Ieder jaar wordt er op 11 juni een herdenking bij het grafmonument gehouden, met een kranslegging in stilte en een gebedsdienst in de Molukse kerk Bethani in Bovensmilde.
De Molukse gemeenschap hijst de RMS-vlag en komt massaal naar de herdenking. ‘De herinnering aan die dag is aan droefheid ontstegen,’ verklaarde RMS-bestuurder Otto Tatipikalawan in 2002 in Het Parool. ‘De Molukse gemeenschap herinnert zich de moed en de durf van deze jongeren. Zij verdienen groot respect.’
Toch blijkt uit bovenstaand verhaal dat Hansina niet alleen ‘radicaliseerde’ op grond van ideologische of idealistische motieven. Vóór 1977 hield ze zich nauwelijks met het RMS-ideaal bezig. Volgens haar werkgever was ze apolitiek en deed ze juist erg haar best om in de Nederlandse samenleving te integreren. Pas nadat ze een relatie met Rudi had gekregen, begon Hansina zich actief in de RMS-zaak te verdiepen. Via hem raakte ze betrokken bij de plannen voor de kaping. Het treinkaartje Assen-Groningen beschouwde ze als een ticket naar een nieuw leven voor haar en Rudi.
Beatrice de Graaf is hoogleraar aan de Universiteit Utrecht en terrorisme-expert. Maarten van Riel is historicus en journalist. Dit artikel is gebaseerd op materiaal uit provinciale gerechtelijke archieven en uit enkele landelijke dossiers dat in 2008 voor het eerst werd onderzocht.
Hansina’s afscheidsbrief (uit het Maleis vertaald)
‘Papa en mama, als u deze brief vindt ben ik niet meer thuis, maar bij mijn vrienden. Ik schrijf u deze brief omdat ik weet dat papa en mama gaan piekeren over waar ik ben. Ik ben een Zuid-Molukse en een christen, en ik ben niet bang te sterven. Van uit mijn geloof in Jezus Christus wil ik handelen. (…)
Nu zeg ik onomwonden ook tegen u, papa en mama: ik ben bang, omdat ik niet weet wat er zal komen. Ik ben een meisje dat een grote mond heeft en eigenwijs is, en ik ben ook bang. Het wapen dat ik draag, draag ik met geloof in mijzelf. Daarom, papa en mama, wees niet bang dat ik dit wapen ondoordacht zal gebruiken. Kijk niet naar mij als een kind dat de bedoeling heeft om met dit wapen mensen te doden. Ik vraag u, papa en mama, vergeef mijn vele fouten en daden die ik jegens papa en mama heb begaan. Als ik doodgeschoten word, dan is dat niet erg, omdat het niet voor niets gedaan zal worden. Met een doel dat niet zinloos is. (…)
Ik weet, alhoewel onze weg lang zal zijn en het moeilijk zal zijn om onze vrijheid te verkrijgen, dat we dit met Gods hulp toch eens zullen bereiken. Ik wil hiermee zeggen dat wij met Gods wil elkaar weer zullen ontmoeten. Misschien niet hier, maar op een andere plaats. Dat leg ik in Gods handen.’