Home Vrouwen streden tegen ongelijkheid

Vrouwen streden tegen ongelijkheid

  • Gepubliceerd op: 23 januari 2014
  • Laatste update 10 sep 2024
  • Auteur:
    Rob Hartmans
  • 14 minuten leestijd
Vrouwen streden tegen ongelijkheid

Terwijl mannen in de jaren dertig probeerden de vrouw terug achter het aanrecht te krijgen, eisten steeds meer vrouwen een rol op in het openbare leven. Ze gingen naar school, kregen een baan en verenigden zich in vrouwenclubs. En ze wilden vooral modern zijn.

Op het omslag van het progressieve weekblad De Groene Amsterdammer van 11 december 1937 prijkte een tekening van L.J. Jordaan die een van de iconen is geworden van Nederland in de jaren dertig. De corpulente en katholieke minister van Sociale Zaken Carl Romme zweeft als een engel met een brandend zwaard boven een drom vrouwen. Die verhindert hij – in tegenstelling tot zijn collega uit Genesis 3:24 – niet het paradijs te betreden, hij jaagt ze juist naar binnen.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Alleen bestaat dit paradijs niet uit de Hof van Eden maar uit het huishouden, en staat er boven de poort: ‘Arbeidsverbod voor vrouwen’. Minister Romme had namelijk op 7 december van dat jaar bij de Hoge Raad van de Arbeid een ‘Voor-ontwerp van een wet, houdende beperkende bepalingen inzake arbeid van gehuwde vrouwen’ ingediend.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De prent is kenmerkend voor de crisisjaren, toen de werkloosheid onder mannen zo hoog was dat christelijke politici hun kans zagen om onder het mom van werkloosheidsbestrijding vrouwen dáár te krijgen waar ze volgens hen hoorden: achter het aanrecht. En de prent past ook in het overheersende beeld van de geschiedenis van de vrouwenemancipatie in Nederland.

Tussen de Eerste Feministische Golf rond 1900 – met roemruchte voorvrouwen als Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker – en de Tweede Feministische Golf die men doorgaans laat beginnen met het Gids-artikel ‘Het onbehagen bij de vrouw’ van Joke Smit uit 1967, zou de vrouwenemancipatie in dood tij zijn beland. Er zou van feministische strijdlust weinig te merken zijn geweest en er zat geen noemenswaardige vooruitgang in de positie van vrouwen.


Vrouwen kregen werk waarvoor scholing noodzakelijk was. Rotterdam, 1934.

Vooral tijdens de crisis van de jaren dertig zou die positie alleen maar verder zijn verslechterd. En dit past weer helemaal in het beeld van het vooroorlogse Nederland, dat een door en door conservatieve samenleving zou zijn geweest, waarop de moderniteit nauwelijks greep leek te hebben. Maar dit beeld moet op tal van terreinen worden bijgesteld, en dat geldt ook als het gaat om de positie van vrouwen.

De vrouw achter het aanrecht

Hoewel het wetsontwerp van Romme de radicaalste poging was om de gehuwde vrouw van de arbeidsmarkt te verdringen, was het niet bepaald de eerste. Eind negentiende eeuw gingen steeds meer vrouwen in onderwijs en overheidsapparaat aan het werk, en na 1900 deden confessionele politici steeds voorstellen om te voorkomen dat getrouwde vrouwen als onderwijzeres of ambtenares zouden werken.

Doorgaans dwarsboomden liberalen hun plannen, maar in 1925 kreeg het kabinet van de katholieke premier Ruys de Beerenbrouck een wet aangenomen die het gemeenteraden mogelijk maakte in het huwelijk tredende onderwijzeressen jonger dan 45 jaar te ontslaan. Een jaar eerder was per Koninklijk Besluit een dergelijke maatregel van kracht geworden voor ambtenaressen. Pogingen om deze beperkingen ook toe te passen op het bedrijfsleven haalden het niet of bleken steken in halfslachtigheid.

In de jaren dertig kreeg het streven de vrouw terug te jagen naar het aanrecht een nieuwe impuls. Ook veel aanhangers van niet-confessionele partijen waren van mening dat het een schande was dat er vrouwen werkten terwijl veel mannen werkloos waren. Op basis van dit min of meer economische motief werden verschillende maatregelen genomen om het aantal werkende vrouwen terug te dringen.

Het was een schande dat er vrouwen werkten terwijl veel mannen werkloos waren

Het beruchte wetsontwerp van Romme had echter een veel principiëler achtergrond: ‘Naar natuurlijk bestel dient de man de kostwinner van het gezin te zijn en heeft de vrouw tot taak de verzorging van het gezin. Het is in het algemeen een misstand, wanneer de vrouw zich aan die taak onttrekt en zich een andere werkkring zoekt. Het gezin is een zo waardevol element in de maatschappij […] dat in het algemeen belang tegen ongezonde gezinsverhoudingen moet worden opgetreden.’

Dat dit voor Romme een uiterst belangrijk onderwerp was, blijkt uit het feit dat hij reeds twee dagen na zijn aantreden als minister een hoge ambtenaar opdracht gaf het wetsontwerp te schrijven. Op het departement vond men dit maar vreemd, maar niemand haalde het in zijn hoofd om de minister tegen te spreken.

Hooguit huishoudster

Overigens gold het verbod wat Romme betreft alleen voor arbeid in overheidsinstellingen en ‘ondernemingen’. Getrouwde vrouwen mochten dus niet aan de slag als telefoniste, secretaresse, fabrieksarbeidster of schoonmaakster van kantoren, maar ze konden wel werken in de huishoudens van degenen die zich dat konden veroorloven. Per slot van rekening kon mevrouw Romme niet zonder werkster.

Toen Rommes voorgangers met circulaires en Koninklijke Besluiten hadden getracht het aantal werkende vrouwen terug te dringen, had dit nauwelijks tot verzet geleid. Nu er een heuse wet dreigde te komen, die bovendien gebaseerd was op een opvatting over de vrouw die velen toen al ouderwets vonden, werd er veelvuldig en luidruchtig geprotesteerd.

Niet allen progressieve liberalen en sociaal-democraten liepen te hoop tegen dit voorstel, ook in vrijzinnig-protestantse kring ontstond verzet. Zelfs een groep (afgestudeerde) katholieke vrouwen die zich De Sleutelbos noemde, tekende bezwaar aan. Officiële vrouwenorganisaties, verenigd in het in 1935 opgerichte Comité tot Verdediging van de Vrijheid van Arbeid voor de Vrouw, protesteerden met een perscampagne en bijeenkomsten.

Want hoewel de indruk bestaat dat er tussen pakweg 1920 en 1965 in Nederland geen feministische beweging bestond, klopt dit niet. Toegegeven: in de jaren dertig was de vrouwenbeweging een zaak van hoogopgeleide dames uit de betere kringen. Maar dat was daarvoor niet anders, en ook rond 1970 waren feministes zelden eenvoudige huisvrouwen, fabrieksarbeidsters of kassameisjes.

Gelijke rechten. Wat nu?

Het grote probleem van de Eerste Feministische Golf was dat deze zich vrijwel volledig had gericht op het verwerven van gelijke politieke rechten. Toen dit doel bereikt was met de invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht in 1919, stond de vrouwenbeweging ineens met lege handen.

Niettemin waren er in de jaren twintig en dertig tal van vrouwenorganisaties actief, die streden voor beter onderwijs voor meisjes en jonge vrouwen, en voor gelijke rechten op andere terreinen. Daar viel nog veel te doen. Niet alleen werd van alles geprobeerd om vrouwen te weren van de arbeidsmarkt. Ze kregen ook veel minder betaald dan mannen. En in juridisch opzicht was er sprake van schrijnende ongelijkheid. Zodra een vrouw in het huwelijk trad, werd zij juridisch ‘handelingsonbekwaam’, wat betekende dat ze niet zelfstandig contracten kon sluiten. Aan deze misstand kwam pas in 1957 een einde.

Hoewel nog altijd het beeld bestaat dat Nederland in de jaren dertig was dichtgeplakt met oude kranten – een conservatieve samenleving die met argwaan en afkeer keek naar nieuwe vindingen en opvattingen – was ‘modern’ hét toverwoord van die jaren. Tijdschriften stonden vol advertenties die moderniteit moesten uitstralen. Het was het ultieme verkoopargument, want veel mensen wilden vóór alles ‘bij de tijd’ zijn.

Vrijwel iedereen wilde laten zien dat hij of zij openstond voor de moderne wereld, met zijn verlokkingen van vrijheid en ongekende mogelijkheden, en met zijn comfortabele en tijdbesparende uitvindingen. Onder jongeren waren jazz, nieuwe dansstijlen en films razend populair. In 1934 kwamen tienduizenden mensen naar Schiphol voor een heldenontvangst van de bemanning van KLM-vliegtuig De Uiver, die de luchtrace Londen-Melbourne had gewonnen.

Intussen knutselden talloze mannen en jongens zelf radio’s in elkaar. En de typografie van Piet Zwart en de meubels van W.H. Gispen betekenden een radicale breuk met de zwaar geornamenteerde vormgeving van voor de Eerste Wereldoorlog, die vaak teruggreep op oude stijlen.

De dynamiek van de moderne wereld sprak velen aan, zelfs een deel van de groep die doorgaans geassocieerd wordt met behoudzucht en antimodernisme: de gelovigen. Onder protestanten en katholieken was er grote belangstelling voor moderne communicatiemiddelen, nieuwe kunstvormen en de jongste vruchten van wetenschappelijk onderzoek.


Het bestuur van de Vereniging voor vrouwenbelangen en gelijk staatsburgerschap. Den Haag, 1933.

Dit alles voltrok zich niet buiten het vrouwelijk deel van de samenleving om. Ook veel vrouwen wilden vóór alles modern zijn. Bij velen beperkte zich dat tot bovengenoemde uitingen van het moderne leven – mode, vrijetijdsbesteding, technische vindingen en entertainment. Maar anderen ambieerden duidelijk een leven dat afweek van dat van hun moeders en grootmoeders. Zij wilden een goede opleiding, zodat ze op niveau met mannen konden praten én in staat waren een maatschappelijke rol te spelen – al betekende dat meestal niet dat ze na hun huwelijk betaald werk bleven doen.

Kinderen, kerk en keuken

In 1939 publiceerde ene Henriëtte Laboureur in De Groene Amsterdammer een artikel getiteld ‘De gespleten Eva. Het dubbelleven van de moderne vrouw’. Met zekere nostalgie keek zij hierin terug naar het leven van haar grootmoeder, dat nog zo ‘heerlijk-rustig simplistisch’ was en slechts draaide om ‘de drie K’s’: Kinderen, Kerk en Keuken. Volgens haar had de moderne vrouw het veel zwaarder. Deze streefde er immers niet alleen naar om een goede echtgenote, huisvrouw en moeder te zijn, maar had ook andere interesses en ambities.

Er waren nu tal van vrouwen die aan politiek deden, maatschappelijk betrokken waren of die zich artistiek wilden ontplooien. Vaak kwam daar echter weinig van terecht omdat de kinderen de aandacht opeisten of het dienstmeisje instructies kwam vragen. Deze gespletenheid leidde tot veel stress, maar gelukkig had mevrouw Laboureur een wijze werkster, die haar leerde dat ‘een mens zich toch niet in tweeën snijden kan’.

Dit betekende dat ze sommige zaken moest opgeven, hoe belangrijk of interessant die ook waren. En hoewel de schrijfster niet aangeeft welke dat zijn, is impliciet toch duidelijk wat anno 1939 volgens haar de kerntaken van de ‘moderne vrouw’ waren: zorgen voor de kinderen en het huishouden.

Anno 1939 waren de kerntaken van de ‘moderne vrouw’: zorgen voor de kinderen en het huishouden

Dit artikel geeft niet alleen een aardig inkijkje in de standensamenleving die Nederland toen nog in hoge mate was, waarin het voor de ‘betere’ standen nog volstrekt normaal was huispersoneel te hebben, maar zegt ook veel over de rolpatronen. Toch is het onzin om te ontkennen dat er inmiddels veel veranderd was, of lacherig te doen over het zelfbeeld van deze dame als ‘moderne vrouw’.

In een interessant artikel uit 1989 heeft Marjan Schwegman laten zien dat juist tijdens het Interbellum ‘de contouren zichtbaar werden van de moderne vrouw zoals wij die vandaag de dag kennen’. Dat gebeurde doordat het begrip ‘vrouwelijkheid’ – het complex van aan vrouwen toegeschreven eigenschappen – in deze jaren een andere invulling kreeg. Schwegman signaleerde een aantal ontwikkelingen die er samen toe leidden dat vrouwen rond 1940 in veel opzichten sterk verschilden van vrouwen rond 1900.


Het nieuwe, dienstbare beroep van stewardess werd geschikt geacht voor vrouwen. Schiphol, 1936-1939.

De moderne vrouw

Om te beginnen was kort na de Eerste Wereldoorlog het uiterlijk van vrouwen sterk veranderd. Kleding die het gehele lichaam bedekte en insnoerde maakte plaats voor veel vlottere, comfortabeler en ‘brutalere’ mode, die meer zicht bood op benen, armen en hals. Aanvankelijk was het modebeeld sterk ‘jongensachtig’, met korte kapsels, platte boezems en niet-geaccentueerde tailles, maar in de jaren dertig maakte dit plaats voor veel ‘vrouwelijker’ vormen en krullend haar.

Wat bleef, was dat de ‘moderne vrouw’ in advertenties en films werd afgebeeld als een zelfbewuste en nonchalante verschijning, die elegant een sigaret rookte of aan een cocktail nipte, danste op jazzmuziek, of achter het stuur van een auto zat. In ieder geval leek zij in niets meer op de matrone van rond 1900, die zich in haar stijve en hooggesloten jurken alleen in salons ophield en zich uitsluitend onder begeleiding in het openbare leven bewoog.

Belangrijker wellicht was dat zich in deze jaren in het huishouden een ‘stille revolutie’ voltrok, waarbij nieuwe inzichten met betrekking tot hygiëne en voedingsleer, een rationelere aanpak en de komst van allerlei nieuwe technische hulpmiddelen een rol speelden. Uit wetenschappelijk onderzoek bleek niet alleen hoe belangrijk hygiëne is, maar bijvoorbeeld ook dat bij nieuwe conserveringsmethodes als het ‘wecken’ veel meer voedingswaarde bewaard blijft dan bij het ouderwetse zouten.

En wie denkt dat huishoudelijke apparaten pas in de jaren zestig hun intrede deden, ziet over het hoofd dat al in 1938 de helft van de Nederlandse huishoudens over een stofzuiger beschikte. In allerlei publicaties werd de moderne huisvrouw steeds vaker op één lijn gesteld met de bedrijfsmanager die zijn onderneming op rationele, efficiënte wijze leidde. En ook dit was een belangrijke breuk met het verleden, aangezien ‘vrouwelijkheid’ en ‘rationaliteit’ heel lang waren gezien als volstrekt onverenigbare begrippen.

Het vrouwelijke verenigingsleven

Het Interbellum was tevens de bloeiperiode van vrouwelijke verenigingsleven. Ook daarover is later met veel dedain gesproken, omdat de talloze clubs waarin vrouwen actief waren vrijwel allemaal uitgingen van het bestaande rolpatroon. Bovendien waren ze vaak gelieerd aan kerkgenootschappen, die nog volstrekt door mannen werden gedomineerd.

Inderdaad keerden de Rooms-Katholieke Vrouwenbond, de Nederlandsche Christen Vrouwenbond, de Nederlandsche Vereeniging van Huisvrouwen en de Nederlansche Bond van Boerinnen en andere Plattelandsvrouwen zich tegen de politieke idealen van uitgesproken feministen. Maar dat wilde niet zeggen dat ze terug wilden naar de situatie van vóór de komst van het feminisme. Ook deze clubs waren van mening dat de moderne vrouw diende deel te nemen aan het maatschappelijk leven, dat ze niet in huis opgesloten hoorde te zijn, en dat het belangrijk was om uit te gaan van wat vrouwen zelf wilden.

Vooral in kerkelijke kringen betekende dit een ingrijpende verandering. Hoewel de katholieke Graalbeweging, geleid door de autoritaire jezuïetenpater Jacques van Ginneken, nu hooglijk ouderwets aandoet, leerden tienduizenden meisjes en jonge vrouwen hier organiseren, discussiëren en zich publiekelijk te manifesteren. Het doel mocht dan herkerstening van de samenleving zijn, de middelen waren modern. Deze jonge vrouwen namen duidelijk deel aan een snel veranderende samenleving, terwijl hun moeders zich uitsluitend op hun taak als echtgenote en huisvrouw hadden gericht.

Het percentage gehuwde vrouwen met een baan steeg in deze jaren nauwelijks en bleef schommelen rond de 8 procent. Rommes bewering dat zij mannelijke gezinshoofden het brood uit de mond stootten, was dus ordinaire demagogie. Toch veranderde tijdens het Interbellum de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt vrij ingrijpend.

Moederschap als ultieme ideaal

Vóór 1900 konden meisjes na afloop van hun schooltijd vrijwel uitsluitend aan het werk in de huishouding of in de fabriek. Doordat steeds meer meisjes voortgezet onderwijs kregen konden zij in toenemende mate werk doen waarvoor een zekere scholing noodzakelijk was. Er ontstonden allerlei zogenaamde ‘vrouwenberoepen’, zoals apothekersassistente, verpleegster, telefoniste, typiste en secretaresse. Vanaf de jaren twintig waren vooral kantoorbanen erg in trek, omdat dit werk minder zwaar en smerig was, en vooral als ‘modern’ maar toch ‘fatsoenlijk’ werd beschouwd.

In 1925 was Instituut Schoevers begonnen met de eerste secretaresseopleiding. Hoewel het vrouwbeeld dat hier nagestreefd was deels traditioneel was – net als in huis diende zij op kantoor als een goede fee in stilte op de achtergrond te opereren – was het tegelijkertijd ook modern. De secretaresse was een deskundige, ze beschikte over specifieke vaardigheden die gebaseerd waren op ‘harde’ en ‘onvrouwelijke’ zaken als rationaliteit en discipline.

Voor verreweg de meeste vrouwen bleef het huwelijk plus moederschap het ultieme ideaal – waarbij het als verworvenheid gold dat de man voldoende verdiende om het gezin te onderhouden. Toch was dit in de jaren dertig voor steeds meer vrouwen niet meer de enige levensvervulling was. Onderwijs volgen, een beroep leren, maatschappelijke activiteiten ontplooien en deelnemen aan het verenigingsleven werden gezien als modern én vrouwelijk. Hiermee werd de basis gelegd voor wat ook nu nog geldt als het beeld van de moderne vrouw, die een partner en kinderen heeft, zorgtaken verricht en daarnaast volop deelneemt aan de samenleving.

Tijdens de eerste en tweede feministische golf veranderde er veel, met groot rumoer. Maar ook in de periode daartussen was bepaald geen sprake van stilstand, laat staan van achteruitgang. Vrouwen beleefden dat ook zeker niet zo. En wat het wetsontwerp van Romme betreft: mede als gevolg van de vele protesten werd het door de Hoge Raad van Arbeid afgeschoten en werd het nooit ingediend bij de Tweede Kamer.

Meer lezen

  • Een omvattend onderzoek naar de veranderende positie van vrouwen in het Interbellum ontbreekt helaas nog. Het artikel van Marjan Schwegman, ‘Tussen traditie en moderniteit: de Nederlandse vrouw tijdens het Interbellum’ verscheen in A. Jespers (red.), Bericht uit 1929 (1989).
  • Voor het wetsontwerp van Romme, zie het artikel van Annet Schoot Uiterkamp in Jaarboek 1978 voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland (1978) en J. Bosmans, Romme. Biografie 1896-1946 (1991).
  • In Heilig moeten. Radicaal-katholiek en retro-modern in de jaren twintig en dertig (2007) laat Marjet Derks zien hoe in katholieke vrouwenbewegingen traditionele denkbeelden hand in hand gingen met tal van moderne opvattingen. Over de veranderingen in de rol van de huisvrouw is veel te vinden in Ruth Oldenziel en C. Bouw (red.) Schoon genoeg.
  • Huisvrouwen en huishoudingstechnologie in Nederland 1898-1998 (1998) en Els Kloek, Vrouw des huizes. Een cultuurgeschiedenis van de Hollandse huisvrouw (2009). Twee biografieën van belangrijke feministes uit de relatief ‘stille’ periode 1930-1965 zijn: Anneke Linders, ‘Frappez, frappez toujours!’ N.S. Corry Tendeloo (1897-1956) en het feminisme in haar tijd (2003) en Margit van der Steen, Drift en koers. De levens van Hilda Verwey-Jonker (1908-2004) (2011).