Home Geheime dossiers in de achtertuin

Geheime dossiers in de achtertuin

  • Gepubliceerd op: 14 mei 2024
  • Laatste update 19 mei 2024
  • Auteur:
    Maud Zonneveld
  • 7 minuten leestijd
Geheime dossiers in de achtertuin

De AIVD gaf onlangs een intern rapport vrij over de Nederlandse geheime dienst tussen 1912 en 1947. Het rapport werd in 1968 opgesteld door insider Marinus de Meijer, die documenten van de geheime dienst tijdens de Tweede Wereldoorlog in zijn achtertuin begroef om ze uit handen van de bezetter te houden.

In het nieuwe boek Uiterst Vertrouwelijk beschrijven onderzoekers wat het ‘De Meijer-rapport’ leert over de beginjaren van de geheime dienst.Tijdens de Duitse invasie vernietigde de Centrale Inlichtingendienst veel dossiers om te voorkomen dat ze in handen van de bezetter kwamen. Maar De Meijer wist een stapeltje documenten te redden: hij begroef ze in een ijzeren kist in zijn achtertuin en groef ze na de bevrijding weer op. Toen hij na de oorlog terugkeerde bij het Bureau Nationale Veiligheid (opvolger van de Centrale Inlichtingendienst), werd hem gevraagd op basis van de bewaarde dossiers een rapport te schrijven over het functioneren van de veiligheidsdiensten vóór de Tweede Wereldoorlog.

Meer interviews lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Het was al langer bekend dat het rapport van Marinus de Meijer in het archief van de AIVD lag, maar de onderzoekers van Uiterst Vertrouwelijk kregen het pas recentelijk in een zo compleet mogelijke vorm in handen. Het rapport werpt licht op welke groepen tijdens het interbellum in de gaten werden gehouden en welke methodes de inlichtingendiensten daarvoor gebruikten. Zo werd er gebruik gemaakt van ‘human intelligence’ – het verzamelen van informatie met behulp van menselijke bronnen – en werden gesprekken afgeluisterd via heimelijk geplaatste microfoons. Maar het meeste inlichtingenwerk werd gedaan met open bronnenwerk.

Marinus de Meijers leven stond in het teken van het bestrijden van communisten

Naast een institutionele geschiedschrijving bevat het rapport ook allerlei historische bronnen. Zo bevat het notulen van vergaderingen van de Centrale Inlichtingendienst, pamfletten, illustraties en foto’s van personen. Er staan ook persoonlijke noties van De Meijer in. Zo verwijt hij de Centrale Inlichtingendienst van te weinig betrokkenheid bij de strijd tegen het communisme. Tijdens het schrijven van het rapport stond De Meijers leven in het teken van het bestrijden van de communistische tegenstander, en dat zag hij te weinig terug bij de lui die dat vóór de oorlog deden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Socialistische dreiging

De Centrale Inlichtingendienst was in 1919 opgericht vanwege socialistische dreigingen. Na de Russische Revolutie leek ook in Nederland een arbeidersopstand dichtbij: op 12 november 1918 riep SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra op tot een socialistische revolutie in Nederland. ‘Het idee dat georganiseerde arbeiders het wettelijke gezag omver wilden werpen voor een socialistische heilstaat nestelde zich in en er werden allerlei maatregelen genomen om dit voorkomen,’ vertelt Constant Hijzen, een van de auteurs van Uiterst Vertrouwelijk. ‘Een daarvan was de oprichting van een binnenlandse dienst die structureel over deze revolutiedrang moest informeren.’

Troelstra in 1912
Troelstra in 1912.

In steden met sterk georganiseerde arbeidersbewegingen ontstonden politie-inlichtingendiensten die demonstraties in de gaten hielden en rapporten over de dreiging naar de Centrale Inlichtingendienst in Den Haag stuurden. Marinus de Meijer was tot 1941 werkzaam bij de Rotterdamse politie-inlichtingendienst en vertrok toen deze onder invloed van de NSB kwam te staan. Na de bevrijding was De Meijer werkzaam bij het Bureau Nationale Veiligheid. Daar was bekend dat De Meijer in bezit was van vooroorlogse inlichtingendocumenten en werd hij gevraagd om een rapport te schrijven. Volgens Hijzen was de nieuwe communistische dreiging na de Tweede Wereldoorlog een logische aanleiding voor dat rapport. ‘Als je het revolutionaire gevaar tijdens de Koude Oorlog wilde kennen, moest je ook weten hoe het eruitzag vóór de Tweede Wereldoorlog.’

Ook vóór de oprichting van de Centrale Inlichtingendienst was er sprake van inlichtingenwerk. Zo was in 1912 ‘de Derde Sectie van de Generale Staf’ (GS III) opgericht: de eerste geïnstitutionaliseerde militaire inlichtingendienst van Nederland. Deze richtte zich op inlichtingen in het buitenland: door wijdverspreid nationalisme en westers imperialisme waren er veel internationale spanningen. De Nederlandse overheid maakte zich zorgen of Nederland wel neutraal zou kunnen blijven als de oorlogsretoriek van de Britten, Fransen en Duitsers tot werkelijke oorlogshandelingen leidde. Daarom bracht GS III de internationale situatie in kaart: ze onderzochten hoe sterk de legers van de Europese mogendheden waren en wat hun plannen waren. Inlichtingenwerk was dus gericht op buurlanden, niet op de eigen bevolking. Maar vanwege het revolutiegevaar tijdens het Interbellum werd de Centrale Inlichtingendienst ondergebracht bij GS III om dreigingen binnen de Nederlandse samenleving in de gaten te houden.

Links gevaarlijker dan rechts

Volgens Hijzen was er van 1919 tot 1989 grote continuïteit in wie de geheime dienst als de ‘echte’ vijand zag: communisten. ‘Het communisme belichaamde het tegenovergestelde van het Nederlandse burgerlijke gezag; het was een religie die bereid was om alles wat de Nederlandse staat waard is, zoals vrijheid, democratie en individualiteit, op te offeren voor een totalitair systeem.’ De bezetting door de nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog versterkte daarna de dreiging van het communisme. ‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog had Nederland aan den lijve ondervonden hoe het was als de democratie en rechtsstaat werden afgeschaft,’ vertelt Hijzen. ‘De angst voor een omverwerping van het gezag en de installering van een dictatoriaal systeem werd groter en veel mensen wilden dit koste wat het kost voorkomen.’

Omslag van het rapport van Marinus de Meijer
De omslag van het rapport van Marinus de Meijer.

Niet alleen extreem-links werd door de geheime dienst in de gaten gehouden. Vanaf 1933 werden er ook systematisch gegevens verzameld over extreem-rechtse groepen, zoals de NSB. Ook na de Tweede Wereldoorlog kregen neonazistische groeperingen en andere rechtse clubs aandacht van de diensten. Toch vonden Nederlandse inlichtingendiensten extreem-rechts minder bedreigend dan extreem-links. ‘Rechts-extremisme werd als een minder grote vijand gezien omdat nationaalsocialisten andere dingen belichaamden dan de communisten. Nationaalsocialisten spraken vooral over het eigen volk en de eigen cultuur, zoals het idee van een volksgeest en het verlangen naar een sterke identiteit. Dit waren dingen waar burgerlijk Nederland zich in kleinere vorm enigszins in kon vinden,’ vertelt Hijzen. ‘Op rechts was er dus meer sprake van uitvergrotingen van het eigene, waardoor dit vijandbeeld zich niet echt nestelde.’

Het ‘Marinus De Meijer-rapport’

Volgens Hijzen beschouwt de AIVD de methodes die in het De Meijer-rapport beschreven worden niet als een weerspiegeling van de methodes die de inlichtingendiensten tegenwoordig gebruiken. Anders zouden ze de publicatie van het rapport niet hebben toegestaan. ‘Maar het interessante is juist wat dat rapport zegt over de dienst zoals we het nu kennen. De logica achter het inlichtingenwerk is namelijk niet fundamenteel veranderd. Er is nog steeds een vijand die informatie afschermt waardoor we allerlei gekke manieren gaan verzinnen om die informatie te achterhalen. De logica is dus niet gewijzigd, het specialisme wel.’

‘De logica achter het inlichtingenwerk is niet fundamenteel veranderd’

Ondanks de ‘geheimhoudingsreflex’ van geheime diensten ziet Hijzen wel dat er inspanningen worden gedaan om transparanter te zijn. Zo worden onder meer specifieke persoonsdossiers aan het Nationaal Archief overgedragen en kunnen dossiers worden ingezien. Maar het blijft een lastig punt voor de inlichtingendienst: ‘Het kan een operationeel gevaar vormen om bepaalde stukken te publiceren, zoals stukken waarin de identiteit van bronnen wordt weggegeven. De inlichtingendiensten zijn dus altijd aan het schermen met een hand op de rug. In die openbaarheid is en blijft het worstelen.’

Uiterst vertrouwelijk

Uiterst vertrouwelijk. Achter de schermen van de Nederlandse geheime diensten
Constant Hijzen, Bart Jacobs, Rowin Jansen & Florentijn van Kampen
288 p. Querido Facto, €23,50