Home Een Stasi-spion in Nederland

Een Stasi-spion in Nederland

  • Gepubliceerd op: 27 maart 2012
  • Laatste update 19 mei 2023
  • Auteur:
    Beatrice de Graaf
  • 16 minuten leestijd
Een Stasi-spion in Nederland

Tijdens de Koude Oorlog spioneerde de Oost-Duitse Stasi in Nederland. Maar erg soepel ging dat niet. Goede informanten waren moeilijk te vinden – en te houden. En de Binnenlandse Veiligheidsdienst hield Oost-Duitsers scherp in de gaten.

Generaties lang gingen Rotterdamse jonge paren op zoek naar servies en tafellinnen naar warenhuis Jungerhans aan de Binnenweg, een landmark in de stad. Uitgerekend deze degelijke zaak vol Wedgwood was van begin 1983 tot februari 1986 de geheime ontmoetingsplek van een officier van het Ministerium für Staatssicherheit en zijn informant, een 27-jarige Nederlandse student.

Meer lezen over de Koude Oorlog en spionage? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De student, Joeri, kwam uit een klassiek rood nest uit Hoek van Holland. Zijn vader was havenarbeider en lid van de Communistische Partij Nederland (CPN). Joeri was begonnen met een studie filosofie, maar zette zich liever in binnen de partij. Hij werd lid van het Horizontaal Overleg Communisten, een groep orthodoxen die zich verzetten tegen vernieuwende impulsen binnen de partij, zoals het feminisme.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In juli 1982 nam Joeri als lid van het Algemeen Nederlands Jeugd Verbond (ANJV), de jongerenbeweging van de CPN, deel aan een zomercursus van de Freie Deutsche Jugend in de DDR. Daar werd nog de ouderwetse, echte ideologie onderwezen waar hij voor stond. Tijdens die cursus leerde hij een student Nederlands uit Oost-Berlijn kennen, met wie hij een briefwisseling begon. Joeri bezocht zijn nieuwe vriend twee keer in de DDR: met Oud en Nieuw in 1982 en in de zomer van 1983.

Achteraf gezien waren deze ontmoetingen reeds pogingen van het Ministerium für Staatssicherheit (de Stasi) om westerse spionnen te rekruteren. Deze methode was echter wat omslachtig. Al spoedig bood Joeri de Stasi een veel veiligere vorm van samenwerking.

Op 5 november 1983 belegde het Horizontaal Overleg Communisten een vergadering in Amsterdam. Daar was ook een vertegenwoordiger van de Oost-Duitse ambassade aanwezig. Deze diplomaat, in de dossiers aangeduid met de codenaam ‘Hilmar’, was een ‘legalist’. Dat betekende dat hij onder de dekmantel van zijn diplomatieke pas en vanuit de ambassade informatie voor de Stasi verzamelde en ook de opdracht had Nederlandse informanten te rekruteren. Dit was een heikele aangelegenheid, want de Binnenlandse Veiligheidsdienst hield de Oost-Duitse ambassade, consulaten en vertegenwoordigers uiterst scherp in de gaten.

Hilmar opereerde keurig volgens het spionnenhandboek: na de ‘benadering’ volgde de ‘cultivering van het contact’

Voorlopig kon runner ‘Hilmar’ nog even zijn gang gaan. Hij raakte met Joeri in gesprek en ontdekte dat de jongen een enorme afkeer had van alle modieuze trends binnen het communisme. Joeri had duidelijke politieke motieven, aldus Hilmar, een perfect klassenbewustzijn en was als student in een positie om vrijuit informatie te kunnen verzamelen voor de dienst. Op zich wist Hilmar dat de Stasi liever ook spionnen uit de niet-linkse hoek had, want die hadden vaak een betere positie om informatie te leveren, maar het was al gevaarlijk genoeg om een rekruteringspoging te wagen. Hij was blij dat hij beethad.

Hilmar opereerde vervolgens keurig volgens het spionnenhandboek: na de fase van de ‘benadering’ volgde de ‘cultivering van het contact’, uiteindelijk uitlopend in het moment suprême, het ‘laten zakken van de broek’, zoals dat in jargon heette. In mei 1984 zette Joeri zijn handtekening. Hij verklaarde zich bereid om ‘ons in de strijd tegen de imperialistische wapenwedloop en het daaruit voortvloeiende oorlogsgevaar te ondersteunen’, aldus Hilmar in het Stasi-dossier over Joeri.

Zoals Joeri waren er meer Inoffizielle Mitarbeiter (IM’s) in Nederland. Hoeveel is moeilijk te zeggen – waarschijnlijk nooit meer dan twee tot vijf tegelijkertijd. Voormalige Stasi-medewerkers hebben in interviews de betekenis van Nederland altijd badinerend afgedaan. ‘Holland?’ ‘Nein, das war für uns kein interessantes Operationsgebiet…’ zei bijvoorbeeld generaal Werner Grossmann in een interview met de auteur.

Maar dat soort uitingen lijken vaak afleidingsmanoeuvres. Voormalige Stasi-medewerkers, zeker de hogergeplaatsten, passen de salamitactiek toe: ze erkennen alleen dat schijfje historische waarheid dat de onderzoeker zelf al uit de archieven hebben opgedoken. Meer zullen ze nooit loslaten; dat is hun Stasi-eer te na.

Vanaf 1990 zijn er dossiers beschikbaar over de binnenlandse afdelingen van het ministerie voor Staatsveiligheid, maar de buitenlandse inlichtingenpoot, de Hauptverwaltung Aufklärung (HVA) van Markus Wolf en vanaf 1986 Grossmann, had zijn archief tijdig laten ‘verdwijnen’. Dat maakte onderzoek naar westerse Stasi-IM’s en het werk van de buitenlandse inlichtingendienst van de Stasi tot voor kort erg lastig.

Dossiernijd

Recent is daar verbetering in gekomen. Veel Stasi-dossiers die rond het einde van de DDR aan stukken waren gescheurd, zijn de afgelopen jaren met behulp van computers hersteld. Ook uit de zogenoemde Rosenholz-dossiers, lijsten met agenten van de HVA die in handen waren gekomen van de CIA, zijn sinds 2003 gegevens over buitenlandse operaties boven water gekomen. En de SIRA-lijsten, elektronische lijsten van alle berichten en rapporten die de Stasi binnenkreeg, zijn inmiddels volledig beschikbaar.

Deze nieuwe gegevens kunnen worden gecombineerd met informatie over de Hauptabteilung XX (de afdeling die onder meer culturele en kerkelijke kringen in de gaten hield die veel contact met Nederland hadden) en het Bereich Aufklärung (de inlichtingendienst van het Oost-Duitse ministerie van Defensie, dat ook liaisons op de ambassade in Nederland had). Zo kan de Stasi-spionage in Nederland met een redelijk vermoeden van accuraatheid worden opgetekend.

Sommige Nederlanders die weleens in de DDR zijn geweest, of zichzelf een relevante politieke of bestuurlijke rol toedichten, denken dat de Stasi wellicht een dossier over hen heeft aangelegd. In Duitsland speelde dat idee ook. Daar is zelfs sprake geweest van ‘dossiernijd’: iemands belang werd afgemeten aan de omvang van de documentenstapel die de Stasi over die persoon had aangelegd.

Erg realistisch was dat niet. De Stasi had een taakstelling, die in 1969 in het statuut van het Ministerium was neergelegd. De dienst was ‘het zwaard en schild van de partij’, de eerste en laatste verdedigingslijn tegen alle echte of vermeende aanvallen op de ideologische consistentie, en had als taak ‘de tegenstander op alle mogelijke manieren tegen te werken en diep door te dringen tot in de politieke, militaire, economische en wetenschappelijke centrales van die vijand’.

‘Tegenstanders’ of zelfs ‘vijanden’ waren in de eerste plaats diegenen die de DDR van binnenuit trachtten te ondermijnen en saboteren. In de tweede plaats waren het (vermeende) inspiratoren en aanjagers van die binnenlandse vijanden: de imperialistische staten van het Westen, in het bijzonder West-Duitsland, de Verenigde Staten en andere NAVO-landen.

Dit agressieve vijandbeeld doortrok het hele handelen van de Stasi, ook toen de communistische partij van de DDR, de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED) vanaf de vroege jaren zeventig de teugels wat liet vieren en zich opener opstelde naar het Westen. De detente was zelfs de opmaat voor een opschaling van de spionage. Het werd in die tijd voor Oost-Duitsers makkelijker om als handelsattachés of diplomaten of andere hoedanigheden vrij in het Westen rond te reizen, en dat wilde de dienst controleren.

Met een fototoestel ondernam spion Joeri uitstapjes naar de Rotterdamse haven, een militair depot in Vriezenveen en de omgeving van Woensdrecht

Op een lijstje uit 1979 inventariseerde de Stasi onder het kopje ‘West-Arbeit’ wat er in Nederland allemaal te doen was:

  • – onschadelijk maken van politiek-ideologische diversie (Stasi-speak voor dissidenten in de DDR), geïnspireerd of aangemoedigd door contacten met Nederlandse vredesactivisten en kerkelijke groepen
  • – bemachtigen van informatie over de Nederlandse krijgsmacht en over NAVO-sites in Nederland
  • – verzamelen van informatie over Philips en andere micro-elektronicaconcerns
  • – beveiligen van Oost-Duitse belangen in Nederland: ambassades, handelsvertegenwoordigingen, en bezoekende delegaties.

Daarnaast was de Stasi altijd geïnteresseerd in informatie over ‘vijandige activiteiten’, ‘voorwaarden die de implementatie van partijbesluiten en staatsbeleid hinderen’ en over ‘publieke reacties, gevoelens en opinies’ ten aanzien van de DDR. Aan dat soort informatie gaf de partijleiding zelfs prioriteit boven economische spionage.

Op basis van bovengenoemde archieven kan worden vermoed dat het Ministerium für Staatssicherheit vanaf 1973 waarschijnlijk zo’n twee tot vijf operaties per jaar onderhield in Nederland, gericht op het rekruteren en runnen van buitenlandse Inoffizielle Mitarbeiter en/of het verkrijgen van inlichtingen. Dat lijkt niet veel, vooral ook omdat niet alle pogingen iets opleverden. Maar het sluiten van een spionageovereenkomst was gecompliceerd.

De agent in spe moest zijn medewerking bezegelen met een officiële toezegging: mondeling (vastgelegd op band) of schriftelijk. Bovendien waren er vanaf de jaren zeventig steeds meer mogelijkheden voor de Stasi om op basis van open bronnen informatie te verzamelen. Het risico daarvan voor de Stasi-officier was veel geringer. Ook was het in die periode steeds eenvoudiger om met Nederlanders in contact te komen die kritisch stonden ten opzichte van de NAVO en de Nederlandse regering en wel bereid waren ‘samen te werken’ of informatie te verstrekken aan een Oost-Duitse diplomaat of handelsreiziger – die natuurlijk niet onthulde dat hij voor de Stasi werkte.

De nieuwe data uit de Rosenholz-archieven bevestigen onderzoeksbevindingen uit 2004-2005. Agenten die in Nederland actief waren, waren in hoofdzaak West- of Oost-Duitsers. Een van hen was ‘Kai’, een spion van wie de auteur eerder aantoonde dat hij verantwoordelijk was voor een groot deel van de Stasi-rapporten uit Nederland. Begin november 2011 onthulde Margriet Brandsma wie hij was: een Oost-Duitse diplomaat, die opereerde vanuit de Haagse ambassade – de minst spectaculaire en veiligste vorm van spionage.

Andere codenamen waren Aorta, Arthur, Ozon, Nonne en Fiets. ‘Aorta’, ‘Arthur’ en ‘Ozon’ waren wel Nederlandse IM’s, afkomstig uit de Vereniging Nederland-DDR. Helaas kan hun identiteit niet achterhaald worden. Hun namen zaten wel in het Rosenholz-archief, maar het niet-Duitse gedeelte is door de Amerikanen aan de desbetreffende landen teruggegeven. Nederland kreeg in 2002 van de CIA de stukken terug over Nederlandse IM’s. Die liggen dus niet in het Stasi-archief in Berlijn, maar bij de AIVD, in Zoetermeer. En de AIVD wil niets vrijgeven.

Hoe stabieler, hoe betrouwbaarder

De dienst schreef alleen in het jaarverslag van 2003 dat er geen namen van prominente Nederlanders bekend zijn die voor de Oost-Duitse dienst zouden hebben gespioneerd. Over onbekende Nederlanders wordt gezwegen. Daarom is het verhaal van filosofiestudent Joeri zo interessant.

Heel slim pakte Joeri’s contactpersoon Hilmar de afspraken met zijn nieuwe agent niet aan. Hij stuurde hem aanvankelijk briefkaarten zonder afzender met daarin in codetaal de datum en plaats van hun ontmoeting, maar deed dat vanuit de ambassade. Later zou blijken dat de BVD de postverbindingen van de ambassade goed in de gaten hield, en de kaarten al wel had opgemerkt, maar nog niet meteen lont had geroken.

Na de eerste briefwisselingen spraken Hilmar en Joeri met elkaar af. Joeri had inmiddels een codenaam gekregen: ‘Abruf’, wat zoiets betekent als ‘op bestelling’, of ‘op oproepbasis’. Meestal bestond er een verband tussen iemands codenaam en zijn biografie of functie. Dat gold ook voor Abruf: hij werd opgeroepen voor iedere nieuwe afspraak. Meestal was dat in warenhuis Jungerhans.

In mei 1984 nam Joeri ineens zijn vriendin mee naar zijn ontmoeting met Hilmar. Daar was de Stasi-man niet echt blij mee, al helemaal niet omdat Joeri haar op eigen gelegenheid had ingelicht over zijn spionageactiviteiten. Hilmar liet haar dan ook meteen controleren door de centrale in Berlijn. Volgens de Stasi werd ze ‘volgens het F-10-systeem gecontroleerd en als betrouwbaar ingeschat’. Joeri en zij ‘hadden een stabiele relatie’. Ze waren alleen nog niet getrouwd, wat vanuit inlichtingenoverwegingen beter was geweest dan een informele relatie – hoe stabieler, hoe betrouwbaarder, gold voor de informant. Vanwege de druk besloot het stel uiteindelijk zich te verloven.

Uiteindelijk mocht Joeri’s vriendin meedoen en overwoog de Stasi haar op termijn officieel als informant te rekruteren. Voorlopig was ze een goede hulp om Joeri’s dekmantel naar de buitenwereld te ondersteunen. Een man alleen liep sneller in de gaten dan een onschuldig fotograferend paartje.

Met een fototoestel van Hilmar ondernamen Joeri en zijn vriendin uitstapjes naar de Rotterdamse haven. Ze fotografeerden een militair depot in Vriezenveen en in de omgeving rond Woensdrecht, waar nieuwe NAVO-kruisraketten gestationeerd zouden worden. De Stasi was dankbaar. Joeri was een ‘eerlijke, hardwerkende en betrouwbare’ kracht. Een beetje eigenzinnig af en toe naar de smaak van Hilmar, maar die eigenzinnigheid ‘kon in het proces van de samenwerking teruggedrongen en volledig worden opgelost’.

Joeri werd voortdurend op gedragsveranderingen of andere ‘veiligheidsrelevante’ indicaties onderzocht

De Stasi had echter gerekend buiten de BVD, die de medewerkers van de communistische ambassades goed in de gaten hield. In februari 1984 liep Hilmar in de kijker van de Nederlandse dienst, die ontdekte dat hij geen doorsneediplomaat was. In juli 1984 werd hij met Joeri in een park gefotografeerd. Hilmar merkte dit en meldde het direct aan zijn chefs in Oost-Berlijn. Die concludeerden dat Hilmar was ‘aangebrand’, maar dat Joeri nog niet was ontdekt. En dus lieten ze Joeri nog een tijdje doorgaan met zijn werkzaamheden, terwijl Hilmar werd teruggehaald naar Berlijn.

Joeri kreeg een nieuwe runner, de legalist ‘Haupt’, die het beter aanpakte. Joeri kreeg een lijstje met dead letter boxes: plaatsen waar hij foto’s, aantekeningen en kopieën voor zijn contactpersoon kon achterlaten. Hij werd voortdurend op gedragsveranderingen of andere ‘veiligheidsrelevante’ indicaties onderzocht. Haupt verzocht hem bovendien met klem zijn activiteiten te staken voor het Verbond van Communisten in Nederland, de afsplitsing van de CPN waar hij inmiddels lid van was. Ook moest Joeri een baan vinden die nuttig was voor zijn spionageactiviteiten. Dat was zelfs een voorwaarde, dus ging hij op zoek.

Joeri ontmoette zijn runner één keer per maand tot één keer per week en kreeg steeds rond de 150 gulden. Maar op 27 februari 1986 viel het doek. Om halftwee die dag stond Haupt tussen het serviesgoed in warenhuis Jungerhans op Joeri te wachten. Hij was met zijn eigen auto van Den Haag naar Rotterdam gereden, en had naar eigen zeggen geen ‘vijandige controles’ opgemerkt.

Joeri kwam, tegen alle regels en gewoontes in, echter tien minuten te laat. Hij was alleen, en gedroeg zich buitengewoon nerveus en angstig. Hij passeerde Haupt en fluisterde dat die hem achterna moest lopen. Joeri dook de metro aan de Coolsingel in en daar pas durfde hij Haupt te begroeten. Hij had een schokkende mededeling.

Twee dagen eerder, op 25 februari, kwam hij om elf uur ’s ochtends thuis nadat hij boodschappen had gedaan. Voor zijn deur verzochten twee net geklede mannen hem in een bruine Alfa Romeo te stappen. Na een stukje rijden vertelden ze dat ze van de BVD waren en vroegen ze Joeri naar zijn contacten met Hilmar.

Voor dergelijke gevallen had Joeri een verhaal paraat dat hij Hilmar kende van zijn tijd bij de jongerenbeweging van de CPN en bij het Verbond van Communisten in Nederland. Maar het contact was inmiddels verbroken, zei hij.

De BVD’ers antwoordden dat Hilmar een KGB-spion was en confronteerden Joeri met zijn verblijf in Vriezenveen, bij het militair depot. Daar schrok Joeri van, maar ook hiervoor had hij een verklaring voorbereid. Hij was een weekendje weg geweest met zijn vriendin, meer niet. Daarop brachten de BVD’ers hem naar huis.

Joeri was in alle staten, maar handelde doortastend. Hij vernietigde al het materiaal dat hem verdacht kon maken of dat naar zijn werk voor de Stasi verwees. Hij vermoedde dat hij vanaf dat moment werd geschaduwd en daarom was hij de ochtend van 27 februari vroeg van huis gegaan, samen met zijn vriendin. Ze hadden afgesproken dat ze in het winkelcentrum uit elkaar zouden gaan, en dat zijn vriendin in de gaten zou houden of iemand hem volgde. Daarna was hij verschillende keren overgestapt, op weg naar Jungerhans.

Doelbewuste hetze

Haupt prees Joeri voor zijn koelbloedigheid en zijn kordate optreden, maar sprak af dat hij nu even niets meer zou doen, en alleen zou afwachten. Als voorzorgsmaatregel regelden ze nog wel een nieuwe ontmoeting, begin april bij een molen in Hoek van Holland. Haupt zou de datum en het tijdstip nog laten weten via een geheim postadres. Tot slot stak Haupt Joeri de gebruikelijke envelop met 150 gulden toe.

Bij terugkeer in de ambassade stelde Haupt alle veiligheidsmaatregelen in werking. Hij informeerde zijn ‘resident’, het hoofd van de inlichtingenofficieren op de ambassade, over het voorval en stuurde een uitvoerig bericht naar Berlijn.
In maart 1986 concludeerde de resident dat de BVD hun dicht op de hielen zat en hun contacten systematisch in de gaten hield. Het reisbureau Kontakt (een Oost-Duitse mantelorganisatie) was binnengevallen en er was ingebroken in het secretariaat van de Vriendschapsvereniging Nederland-DDR. Er was sprake van een regelrechte en ‘doelbewuste hetze’ tegen Oost-Duitsers.

Op 5 maart 1986 meldden de chefs in Oost-Berlijn dat het ‘operationele contact’ met Abruf voorgoed moest worden afgebroken. Verder was het wenselijk informanten in de toekomst niet meer vanuit de ambassade, maar vanuit Oost-Berlijn te ‘runnen’.

De Stasi had moeite goede informanten te vinden en te houden. Vanuit Berlijn werd voortdurend geklaagd over het gebrek aan goede informanten in industrie en bedrijfsleven. Spionnen waren te vaak afkomstig uit linkse politieke kringen. Linkse studenten, communisten en vredesactivisten waren nu eenmaal het gemakkelijkst te verleiden. Ze liepen de ambassade plat, boden voortdurend hun diensten aan en waren vanwege hun bestaan als student of werkloze vaak goed in staat opdrachten uit te voeren. Maar zij liepen ook grote kans in de kijker van de BVD te lopen.

Toch boekte Haupts resident wat successen. De Stasi-medewerkers op de ambassade verzamelden interne telefoonlijsten van de BVD en organogrammen en structuurschema’s van de inlichtingendiensten van krijgsmachtonderdelen. Ze wisten de hand te leggen op onder meer plattegronden van de mobilisatiedepots van Defensie, nota’s van de krijgsmacht en defensienota’s van de PvdA. Een deel daarvan kwam van Joeri.

Maar veel andere stukken waren bij nader inzien vertalingen van openbare of zogenoemde ‘grijze bronnen’. Zo profiteerde de Stasi uitgebreid van brochures van de Pacifistisch Socialistische Partij over de BVD en de inlichtingendiensten, en van publicaties van actiegroep Onkruit, die bij inbraken in een kazerne veel militaire documenten had buitgemaakt.

En hoe liep het af met Joeri? Hij bleef in Rotterdam en was nog een tijd actief in het Verbond van Communisten in Nederland. De val van de Muur was een enorme schok voor hem. Hij verbrak zijn relatie en verliet Nederland. Het laatste wat we van hem weten, is dat hij boeddhist is geworden en in 1999 naar Thailand is vertrokken.

Volgens zijn moeder was hij in 2005 nog steeds communist, maar geloofde hij dat er eerst een spirituele revolutie nodig was om de wereld klaar te maken voor de omarming van het marxisme-leninisme.

In Nederland werd Joeri in 2005 gezocht. Niet door de BVD, maar door de Sociale Dienst. Joeri had naast zijn uitkering een stichting opgericht, Kaloena, om geld te werven voor zijn reisplannen. Zo zou hij ten onrechte 11.000 gulden hebben bijverdiend. Volgens Joeri was dat een ‘misverstand’. Waar hij zich nu ophoudt, is niet bekend.

Meer weten:

  • De reconstructie van de zaak-Joeri is vooral gebaseerd op de Rosenholz-archieven, de SIRA-lijsten, de F16-Karteien en de akte met het nummer MfS HA I, NR. 1682. Die zijn aangevuld met bronnen gebruikt voor het proefschrift van de auteur: Over de Muur. De DDR, De Nederlandse kerken en de vredesbeweging (2004). Ook sprak zij over Joeri met Werner Grossmann, met Joeri’s moeder, BVD-agent Frits Hoekstra en enkele leden van de VCN.
  • Wie meer wil weten over de activiteiten over de Stasi of zelf op zoek wil naar dossiers kan terecht bij de website van de Bundesbeauftragten für die Unterlagen des Staatssicherheitsdiensts der ehemaligen DDR: www.bstu.de. Het digitale archief is zeer de moeite waard. Via de site kan men ook een aanvraagformulier downloaden voor toegang tot het archief, of een rondleiding aanvragen.
  • Jens Gieseke schreef Der Mielke-Konzern. Die Geschichte der Stasi 1945-1990 (München 2001) een handzaam overzichtswerk over de geschiedenis van de Stasi.