Home Natúúrlijk hield de BVD een RAF-advocaat in de gaten

Natúúrlijk hield de BVD een RAF-advocaat in de gaten

  • Gepubliceerd op: 23 mei 2023
  • Laatste update 02 jun 2023
  • Auteur:
    Rob Hartmans
  • 16 minuten leestijd
Bakker verdedigde leden van de RAF

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot HN Actueel? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Was advocaat Bakker Schut, die leden van de Duitse terreurgroep RAF verdedigde, slechts een brave jurist? En vormde de BVD, die hem intensief observeerde, het echte gevaar voor de rechtsstaat? Dat beweert de 30-jarige historicus en journalist Teun Dominicus in het socialistische online-tijdschrift Jacobin Nederland. Maar hij gaat voorbij aan de tientallen slachtoffers die de RAF maakte, en aan het feit dat menige advocaat aan de terroristen meer dan alleen juridische bijstand verleende.

Onderaan dit bericht leest u de repliek van Teun Dominicus op dit artikel, en Rob Hartmans’ reactie daarop.

Een onmisbaar onderdeel van de rechtsstaat is dat elke verdachte recht heeft op juridische bijstand. Dat recht brengt met zich mee dat het contact tussen cliënt en advocaat strikt vertrouwelijk blijft — niemand leest of luistert mee. Maar wat nu als justitie begint te vermoeden dat een advocaat zich niet beperkt tot de verdediging van zijn of haar cliënt, maar ook – al dan niet vrijwillig – fungeert als boodschapper, of op andere manieren assisteert bij criminele activiteiten? Gezien de recente arrestatie van Inez Weski is dit een actuele kwestie, maar dat het probleem allesbehalve nieuw is blijkt duidelijk uit een artikel van historicus en journalist Teun Dominicus in het nieuwe, socialistische online-tijdschrift Jacobin Nederland.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Het stuk telt ruim 10.000 woorden en is één lange aanklacht tegen de BVD (Binnenlandse Veiligheidsdienst, de voorloper van AIVD). Het is gebaseerd op het ongeveer duizend pagina’s tellende BVD-dossier van de advocaat Pieter Herman Bakker Schut (1941-2007), die in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw leden van een Duitse terroristische bende verdedigde, de zogeheten Rote Armee Fraktion (RAF). Uit het dossier blijkt dat de BVD meermalen zijn boekje te buiten ging. Vrienden en oud-collega’s van Bakker Schut tuimelen in het artikel over elkaar heen om te roepen dat de veiligheidsdienst ‘methoden van een politiestaat’ hanteerde en zich net zo gedroeg als ‘de Stasi’, de geheime dienst van de DDR. De BVD zou zo aan de democratische rechtsstaat grote schade hebben toegebracht.

Bakker Schut in 1986.
Bakker Schut in 1986.

Het merkwaardige aan het stuk van Dominicus is echter dat hij een volstrekt vertekend beeld geeft van de context waarin de BVD opereerde. Als het gaat om het linkse terrorisme dat de verschillende veiligheidsdiensten probeerden te bestrijden, gebruikt hij eufemismen en verzwijgt hij alles wat niet in zijn kraam te pas komt. Zo gebruikt hij de woorden ‘terrorisme’ of ‘terroristisch’ alleen in al dan niet letterlijk aangehaalde uitlatingen van personen die destijds het terrorisme bestreden. Zelf hanteert hij liever de termen ‘emancipatoire politiek’ en ‘linkse actievoerders’. En als het gaat om gearresteerde RAF-terroristen, neemt hij klakkeloos de onder hun aanhangers gangbare term ‘politieke gevangenen’ over.

33 moorden

Een lezer die de geschiedenis van het terrorisme uit de jaren zeventig en tachtig niet paraat heeft, krijgt uit het artikel van Dominicus allicht de indruk dat het allemaal wel meeviel en dat de veiligheidsdiensten uit eigen belang het probleem enorm overdreven. In Europa hebben extreemlinkse en nationalistische terreurgroepen in die jaren echter meer slachtoffers gemaakt dan moslimextremisten in de eerste twee decennia van deze eeuw. De RAF alleen al heeft minstens 33 moorden gepleegd.

Niettemin valt in Dominicus’ zeer lange artikel het woord ‘slachtoffer’ slechts één keer, en dan heeft het betrekking op Bakker Schut en is de BVD de dader. In diezelfde geest schrijft hij over ‘de ontvoering van Hanns Martin Schleyer, de voormalige SS-Untersturmführer […] die het na de oorlog tot voorzitter van het Bundesverband der Deutschen Industrie (een van de grootste werkgeversorganisaties van Duitsland) had geschopt.’ Wat hij maar liever weglaat, is dat Schleyer niet alleen werd ontvoerd, maar een kleine anderhalve maand later ook werd vermoord. Evenmin vermeldt hij dat bij de ontvoering de chauffeur van Schleyer en drie politiemannen werden doodgeschoten.

Logo van de RAF
Logo van de RAF.

Dominicus maakt één keer melding van de dood van een politieman, namelijk bij de arrestatie van Knut Folkerts in Utrecht in september 1977. De RAF-terrorist schoot toen op anderhalve meter afstand brigadier Arie Kranenburg dood en schoot diens collega in de buik. Dominicus schrijft hierover: ‘Hierbij ontstaat een schietpartij, waarin een agent om het leven komt en een ander zwaargewond raakt.’ Een vage formulering, die de mogelijkheid openlaat dat Kranenburg door politiekogels is getroffen en die ervan uitgaat dat deze schietpartij ‘zomaar’ ontstond en niet begonnen was door Folkerts, die zich verzette tegen arrestatie.

Openlijke sympathie

Ernstiger is dat Dominicus niet serieus ingaat op de vraag waarom de Nederlandse en Duitse veiligheidsdiensten Bakker Schut eigenlijk in de gaten hielden. Hij stelt deze advocaat voor als een loepzuivere jurist, die louter het belang van zijn cliënten verdedigde en zo de rechtsstaat veel beter diende dan de BVD. Maar was de argwaan van de overheid jegens Bakker Schut nu werkelijk zo misplaatst? De Duitse justitie kreeg in deze jaren geregeld te maken met raadslieden van terrorismeverdachten die hun cliënten op wel zeer oneigenlijke manieren hielpen, of in sommige gevallen zelf terrorist werden.

Verontwaardigd schrijft Dominicus dat de BVD grote belangstelling had voor het bezoek dat de echtgenote van de ‘voortvluchtige RAF-advocaat Siegfried Haag’ in september 1975 aan Bakker Schut bracht. Wat Dominicus niet vertelt, is waarom deze confrater van Bakker Schut eigenlijk op de vlucht was. Siegfried Haag was aanvankelijk de advocaat geweest van Andreas Baader, een van de oprichters van de RAF. Niet alleen sympathiseerde hij sterk met deze extreemlinkse terroristen, hij rekruteerde ook nieuwe RAF-leden, onder anderen lieden die in 1975 een gijzelingsactie uitvoerden in de Duitse ambassade in Stockholm. Hij formeerde zelfs een terroristische groep die bankovervallen pleegde en gijzelingen en moordaanslagen plande. Een van zijn kameraden was de reeds genoemde Knut Folkerts. Haag zelf werd eind 1976 gearresteerd.

De bekendste RAF-advocaat was Klaus Croissant, die door Dominicus eveneens wordt voorgesteld als een brave jurist die gewoon zijn werk deed en volstrekt ten onrechte door de Duitse veiligheidsdienst werd gemaltraiteerd. In werkelijkheid werd Croissant veroordeeld tot tweeënhalf jaar gevangenisstraf wegens steun aan een terroristische organisatie. Na zijn vrijlating werd hij informant voor de Oost-Duitse Stasi. Een advocaat wiens naam Dominicus helemaal niet noemt, is Horst Mahler, die Andreas Baader en Gudrun Ennslin na hun eerste terroristische actie verdedigde en in 1970 samen met hen tot de oprichters van de RAF  behoorde (om in de jaren negentig neonazi te worden).

Ravage na een RAF-aanslag in Frankfurt.
Ravage na een RAF-aanslag in Frankfurt.

Dat de BVD er rekening mee hield dat Bakker Schut mogelijk ook verder ging dan het juridisch bijstaan van zijn cliënten, was dus niet zo heel vreemd. Wie wil weten hoe er in die jaren in Nederland werd gereageerd op de acties van de RAF, en welke rol advocaten als Bakker Schut daarbij speelden, doet er goed aan een boek hierover van Jacco Pekelder te lezen, Sympathie voor de RAF. De Rote Armee Fraktion in Nederland, 1970-1980. Dominicus haalt dat boek precies één keer aan, en wel om er de toenmalige premier Joop den Uyl uit te citeren, maar hij laat allerlei zeer relevante informatie uit deze uitstekende studie buiten beschouwing. Pekelder laat overtuigend zien dat Bakker Schut openlijk sympathiseerde met de extreemlinkse terroristen. Zo verklaarde hij herhaaldelijk dat het in zijn ogen soms ‘onmogelijk [is] om op vreedzame wijze een verandering van de samenleving te bereiken’.

Verder was hij van mening dat de RAF ‘nooit zo-maar-wat in de lucht [had] laten vliegen.’ Gerichte moorden op prominente Duitsers en de collateral damage  van omgekomen politieagenten waren blijkbaar minder erg. Tijdens het proces tegen Knut Folkerts stelde Bakker Schut dat de RAF zich ‘in oorlogstoestand’ met de Bondsrepubliek bevond en dat zijn cliënt daarom niet strafrechtelijk vervolgd mocht worden, omdat immers ‘verweer tegen gevangenname en wapenbezit in een oorlog geen strafbare handelingen zijn.’

Verlengstuk van de RAF

Uit het boek van Pekelder wordt heel duidelijk dat ‘links Nederland’ over het algemeen veel meer problemen had met de wijze waarop overheden het linkse terrorisme bestreden dan met dat terrorisme zelf. Weinigen propageerden echt het geweld van de RAF, maar men wees het vooral af op gronden van doelmatigheid – het zou in de toenmalige omstandigheden vooral ‘contraproductief’ zijn – en minder uit morele overwegingen. Het was een discours waarin ook schrijver dezes enkele jaren heeft geloofd, iets waarvoor hij zich nog altijd schaamt.

Om terug te keren naar Bakker Schut: hij behoorde tot de belangrijkste propagandisten van de mythe van de Isolationsfolter en Vernichtungshaft: het verhaal dat de Duitse staat door middel van ‘marteling door volledige afzondering’ en ‘vernietiging door gevangenschap’ probeerde de zelfbenoemde ‘politieke gevangenen’ te breken en zelfs te doden. Een van de vakbroeders van Bakker Schut die zich in het artikel van Dominicus zo verontwaardigd tonen over de methoden van de BVD, Willem van Bennekom, liet zich in 2007 tegenover Pekelder veel kritischer uit over zijn collega.

Hij had gezien hoe in Duitsland veel advocaten zich ‘hadden laten instrumentaliseren’ door hun cliënten en ‘eigenlijk niet veel meer geworden [waren] dan een verlengstuk van de RAF’. Al in 1974 had Van Bennekom kritiek op RAF-advocaten die vooral bezig waren met ‘de ideologische kant van de zaak’ en de belangenbehartiging van hun cliënten verwaarloosden. Zo wees hij erop dat de Nederlandse RAF-gevangene Ronald Augustin vier maanden lang geen bezoek had gehad van zijn advocaten, onder wie Bakker Schut. O ja, nog een feitje dat Dominicus maar liever niet noemt: de levenspartner van Bakker Schut, Joke Sacksioni, voorzag voortvluchtige RAF-leden van valse identiteitspapieren.

Uiteraard diende de BVD zich aan de haar wettelijk opgelegde regels te houden, en zeker is het betreurenswaardig dat de dienst indertijd niet voldoende op de vingers is gekeken. Niettemin: als de veiligheidsdienst geen interesse had getoond in de handel en wandel van Bakker Schut en collega’s met een overeenkomstige mentaliteit, was ze geen knip voor de neus waard geweest. Dominicus zeurt eindeloos over het ernstige onrecht dat deze jurist zou zijn aangedaan, maar heeft geen enkel oog voor de context waarin dit alles zich afspeelde. Door de RAF en haar sympathisanten voor te stellen als louter ‘linkse actievoerders’ die een ‘emancipatoire politiek’ voorstonden, maakt hij zich schuldig aan even primitieve als brutale geschiedvervalsing.

***

Repliek op Rob Hartmans

Als Rob Hartmans iets verder had gelezen voordat hij driftig in de pen was geklommen, dan had hij kunnen zien dat in de tijdlijn van mijn artikel staat dat de RAF Schleyer op 18 oktober 1977 doodt. Het bijhouden van seksuele geaardheid door de BVD werd door voormalig bijzonder hoogleraar advocatuur Diana de Wolff vergeleken met de Stasi. Zij was vriend noch directe collega van Bakker Schut. In haar carrière was ze wel fractievoorzitter van GroenLinks in de Eerste Kamer en lid van de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten. Met de suggestie dat een van de straat geraapte kongsi vrienden van Bakker Schut de man de hand boven het hoofd houden, gaat Hartmans voorbij aan het feit wíedie voormalige collega’s zijn: als advocaten, hoogleraren strafrecht en rechter de crème de la crème van juridisch Nederland.

De Koude Oorlog wordt door Hartmans opgevoerd als verklaring waarom de BVD jarenlang en structureel mensenrechten schond. Alsof discussies over mensenrechten toen niet op de agenda stonden: in de Helsinki-akkoorden van 1975 wordt expliciet gesproken over het belang van burgerlijke en politieke rechten, zoals het recht op privacy en het recht op een eerlijk proces. Een inlichtingendienst die op basis van ‘vermoeden’ snuffelt onder de toga van een advocaat (en wiens agenten kantoren doorzoeken, als een Hollandse Watergate) was en is een bedreiging van deze mensenrechten.

Hartmans gaat ook voorbij aan het simpele feit dat deze fundamentele rechten juist onder maatschappelijke spanning overeind moeten staan. Het dossier-Bakker Schut is een goede rechtsstatelijke toets: als de bruine maatschappelijke onderbuik van Telegraaf-lezers roept om het afschaffen van mensenrechten, is de essentiële vraag hoe de overheid hiermee omgaat. Verlaagt ze zich tot de meute of blijft ze geloven in het feit dat iedere burger onschuldig is totdat het tegendeel bewezen is?

Hartmans luistert liever naar het gesundes Volksempfinden en scheert alle advocaten van de RAF over één kam: ze hebben immers ‘sympathie’ voor hun cliënten. Hij veinst daarbij nuchter, gezond verstand, net als de door hem aangehaalde Jacco Pekelder. Diens Sympathie voor de RAF uit 2007 is rijkelijk gedetailleerd over het handelen van de in Nederland gevangen RAF-leden en de kring van artsen en advocaten die hen bijstonden. Zo schijft Pekelder dat Ronald Augustin in de Bondsrepubliek ‘enige keren dwangvoeding [had] ondergaan. Dit was een pijnlijke aangelegenheid geweest en had volgens sommige artsen risico’s voor zijn gezondheid met zich meegebracht.’

Blijken die mythes over slechte behandelingen van gevangenen – sommigen zouden dit ‘martelen’ noemen – toch gebaseerd te zijn op feitelijke gebeurtenissen. Helaas ontsnapt ook Pekelder in Sympathie voor de RAF niet aan zijn eigen vooringenomenheid, want vijf jaar voor publicatie had hij zijn conclusie al getrokken. In een ingezonden brief op 22 oktober 2002 in NRC stelde Pekelder voor dat Bakker Schut en anderen zich aan een publieke zelfkritieksessie moesten onderwerpen, want zij kwamen op voor mensenrechten van ‘staatsvijanden’.

In zijn recensie van Sympathie voor de RAF in De Groene vroeg Hartmans zich af of hij nou gek was: had hij ze ingebeeld, al die linkse lieden die in de jaren zeventig wantrouwend naar de oosterburen hadden gekeken, alsof ze een kwart eeuw ervoor zes miljoen Joden naar de gaskamer hadden gestuurd? Simpel gezegd: nee. Bladen als Vrij Nederland en De Nieuwe Linie stonden vol met waarschuwende, vileine en soms overtrokken artikelen over de ontwikkelingen in West-Duitsland, maar maakt dat van iedere auteur een schrijftafelterrorist?

Gek was Hartmans niet, maar helaas wel kortzichtig: hij concludeert dat, door het gedrag van Croissant, Sacksioni en wie nog meer, óók Bakker Schut zich schuldig heeft gemaakt aan strafbaar gedrag dat een advocaat niet siert. Dat is een opzichtige schwalbe, want kan Bakker Schut worden aangerekend wat anderen doen? De vragen die hierover op tafel liggen zijn echter simpel. Wanneer is Bakker Schut veroordeeld voor ondersteuning van een criminele organisatie? Op welk moment zijn politie en justitie zijn kantoor binnengevallen – à la Weski – om zijn dossiers in beslag te nemen? Hoe lang is het strafblad van Bakker Schut? Hartmans kan wel concluderen dat de advocaat welhaast een ‘terrorist in toga’ was, maar een rechtbank is daarvan nooit overtuigd geraakt. Van de bijzondere positie van advocaten binnen het rechtssysteem heeft hij niet zo veel kaas gegeten, blijkt uit zijn stuk. Maar ik denk dat hij het basale principe ‘onschuldig tot het tegendeel bewezen is’ wel moet kunnen begrijpen.

Uit mijn onderzoek, maar ook uit dat van Joep Dohmen en Bart Funnekotter van NRC, blijkt dat de BVD decennialang mensenrechten heeft geschonden. Wat nog het meest schokt is dat in het dossier-Bakker Schut de BVD zélf tot de conclusie kwam dat ze illegaal bezig waren en daar geen reden in zagen om operaties af te bouwen of te stoppen. De AIVD weigert antwoorden te geven op mijn vragen hierover. Tweede Kamerleden Renske Leijten en Michiel van Nispen hebben naar aanleiding van het artikel vragen gesteld aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie: zij zijn verontrust door de handel en wandel van de BVD en eisen opheldering. Het zou drs. Hartmans sieren als hij zich ook druk zou maken over het schenden van mensenrechten door dienaren van de staat.

Teun Dominicus

Repliek op Teun Dominicus

Het is vrij grappig dat Teun Dominicus mij slecht lezen verwijt, aangezien zijn reactie daar ook van getuigt. Al is het de vraag of het bij hem een kwestie is van dyslexie of van kwade wil.

Zo schrijft hij dat ik, door te wijzen op criminele handelingen van andere advocaten, ‘concludeer […] dat óók Bakker Schut zich schuldig heeft gemaakt aan strafbaar gedrag.’ Dat schrijf ik nergens. Ook gebruik ik in dit artikel nergens de term ‘terrorist in toga’, net zomin als ik heb beweerd dat iedere journalist die heel alarmistisch over de situatie in de Bondsrepubliek schreef een ‘schrijftafelterrorist’ was.

Ook zijn insinuatie dat ik zijn zegslieden beschouw als ‘een van de straat geraapte kongsi vrienden van Bakker Schut’ is geheel voor zijn rekening. Wat tevens geldt voor zijn bewering dat ik ‘alle advocaten van de RAF over één kam scheer’. Ik noemde drie advocaten die over de schreef gingen – waarvan twee zelfs terrorist werden – om aan te geven dat het niet zo vreemd was dat de autoriteiten met een zeker wantrouwen keken naar raadslieden die duidelijk blijk gaven van sympathie voor de doelstellingen van hun gewelddadige cliënten. Er waren wel degelijk advocaten die van mening waren dat het niet hun taak was de politieke boodschap van de terroristen uit de dragen. De jonge Gerard Spong  was daar een voorbeeld van, en hij kwam hierdoor dan ook in conflict met Bakker Schut.

Dat Dominicus mij allerlei kwalijke dingen in de schoenen schuift verbaast me niet en raakt me nog minder. Kwalijker vind ik dat hij historicus Jacco Pekelder beschuldigt van ‘vooringenomenheid’, louter op basis van het feit dat hij vijf jaar voor publicatie van zijn uitstekende boek Sympathie voor de RAF al wist dat Bakker Schut en andere ‘politieke advocaten’ niet deugden. Dat is een grotesk verwijt.

Dominicus schrijft dat het mij ‘zou sieren als [ik me] ook druk zou maken over het schenden van mensenrechten door dienaren van de staat.’ In zijn drift om mij te beschuldigen van het goedpraten van het optreden van de BVD heeft hij blijkbaar de volgende zin over het hoofd gezien: ‘Uiteraard diende de BVD zich aan de haar wettelijk opgelegde regels te houden, en zeker is het betreurenswaardig dat de dienst indertijd niet voldoende op de vingers is gekeken.’

Blijkbaar heeft hij niet begrepen dat mijn 1500 woorden tellende artikel vooral bedoeld was om enig tegenwicht te bieden aan zijn 10.000 woorden tellende requisitoir tegen de BVD. Waar hij alle nadruk legde op de schanddaden van de veiligheidsdienst en het –  door Bakker Schut ideologisch ondersteunde – linkse terrorisme volstrekt bagatelliseerde, leek het mij zinnig om de historische context te schetsen.

Hij heeft gelijk dat ik niet heb gekeken naar de ‘tijdlijn’ bij zijn artikel – ik ken die data vrij goed – en dat ik dus over het hoofd heb gezien dat daar vermeld staat dat Schleyer door de RAF werd ‘gedood’ (al lijkt ‘vermoord’ me een adequater begrip). Maar ook nu zwijgt hij over het feit dat bij Schleyers ontvoering diens chauffeur en drie bewakers omkwamen, net zoals hij aan de 29 andere slachtoffers van de ‘linkse activisten’ van de RAF geen woorden vuil maakt. Wanneer Dominicus mij selectieve verontwaardiging verwijt, komt die beschuldiging als een boemerang bij hem terug.

Rob Hartmans