Voor mij liggen de eerste vruchten van het grootschalige project ‘Cultuur en migratie in Nederland’. De twee kloeke bundels Kunsten in beweging vormen de aftrap van wat een reeks van vijf delen moet worden, waarin ‘vanuit diverse invalshoeken’ wordt bezien ‘hoe de Nederlandse cultuur de laatste honderd jaar is veranderd door de komst van migranten’.
Het project is geïnitieerd door Maaike Meijer, hoogleraar-directeur van het Centrum voor Gender en Diversiteit van de Universiteit van Maastricht. Daar werd zij eerder al ‘Opzij-hoogleraar’, nadat ze in feministische kring bekendheid had verworven als hoofddocent van de Utrechtse vakgroep Vrouwenstudies Letteren en als schrijfster van de dissertatie De lust tot lezen. Bij het samenstellen werd zij bijgestaan door Rosemarie Buikema, werkzaam als hoofddocent cultuurwetenschap aan de Universiteit Utrecht.
De subsidie voor dit cultuurhistorische project is afkomstig van het Prins Bernhard Fonds, waarbij het natuurlijk handig was dat Meijer zelf deel uitmaakte van de Commissie Wetenschap van deze charitatieve instelling. In elk geval heeft een en ander geresulteerd in een uitgave waarbij – gezien de kleurkaternen, het bindwerk en de feestelijke presentaties met culturele kopstukken zoals Anil Ramdas, Donald Jones en Elsbeth Etty – niet op een dubbeltje werd gekeken.
In totaal bieden de twee delen 42 bijdragen, in beide boeken voorafgegaan door een identieke inleiding, (gevolgd door een eveneens identiek kort historisch overzicht van de twintigste-eeuwse immigratie in Nederland) door mederedacteur Leo Lucassen. Deze van oorsprong Leidse historicus geeft thans in Amsterdam leiding aan een Pionier-project over migratie, en is tevens coördinator aan het Instituut voor Migratie en Etnische Studies (IMES) van de Universiteit van Amsterdam. De bijdragen behandelen, min of meer per jaar, in chronologische volgorde een ‘opmerkelijk of beslissend moment in de transformatie van de Nederlandse cultuur in relatie tot de migrantenkunstenaars’. Aldus willen de auteurs ‘de beweeglijke veelheid van culturen op Nederlandse bodem’ in beeld brengen. Of, preciezer gezegd, trachten ‘de vernieuwing die migrant-kunstenaars teweegbrachten in de literatuur, beeldende kunst, film, muziek, theater en dans’ aan de hand van concrete voorbeelden te ‘vertellen’.
Die concrete voorbeelden lopen van de invloed van Javaanse batik tot de opkomst van de zigeunermuziek, van de Russische Sonia Gaskell (de moeder van de Nederlandse dans) tot Kid Dynamite en zijn maten (die succesvolle jazzmusici werden) van Albert Helmans ‘apenroman’ Mijn aap schreit tot de Duitse Exil-kunstenaars, van de opkomst van het buikdansen in Nederland tot het debuut van Hafid Bouazza, van een ‘Suriname-nummer’ van het Friese tijdschrift De Tsjerne tot de hitsingles van 2 Unlimited, en van de Zuid-Afrikaanse dichter Breyten Breytenbach, die korte tijd in ons land woonde, tot Milly Scott, die ons land als eerste zwarte zangeres vertegenwoordigde op het Eurovisie Songfestival.
Lichaamstaal
Ik zou niet durven te zeggen of het hier in alle gevallen een ‘opmerkelijk of beslissend moment in de transformatie van de Nederlandse cultuur’ betreft, maar het is zeker een bonte verzameling. Wellicht komt dit doordat de samenstellers het begrip cultuur gebruiken ‘in de meest brede en algemene zin’. Cultuur kan in deze bundels ‘betrekking hebben op museale kunst, films en literatuur, nieuwsmedia, kleding, groepstalen, sport, manieren van wonen, religie, liefde en relatievorming, leefstijlen, […] verder op klassieke muziek, op populaire liedjes, op dans en theater, op voedsel en op gewoonten die het bereiden van voedsel omringen’, en bovendien op ‘lichaamstaal, de omgang met geld, de inhoud en organisatie van arbeid, transport, de functie en inrichting van huizen, winkels en woonwijken’.
Het zou wellicht handiger zijn geweest om te melden wat níét onder het begrip ‘cultuur’ valt (waarschijnlijk voetbal, want de vele importspelers die Nederland sinds decennia telt, zijn opvallend afwezig). Helaas wordt ook al niet meer scherpte verkregen door de mededeling dat de redacteuren ‘het begrip Nederlandse cultuur’ geenszins conservatief maar juist ‘meer vooruitstrevend’ opvatten als ‘een cultuur die voortdurend verandert’. Dit doet de vraag rijzen of er ook culturen bestaan die voortdurend stilstaan. Maar het gaat de samenstellers niet alleen om de veranderingen van de cultuur zelf die door de komst van migranten zijn teweeggebracht, maar ook om de steeds wisselende wijze waarop mensen ‘betekenis’ geven aan die veranderingen.
Uiteraard raakt men vervolgens nieuwsgierig wie nu worden bedoeld met ‘migranten’. Ook hier is sprake van een tamelijk oeverloos palet, dat loopt van seizoensarbeiders die soms slechts enkele dagen of weken in ons land komen werken, tot joodse vluchtelingen voor de nazi’s, van Groningers die naar de Randstad trekken tot Marokkaanse gezinsherenigers, van rijksgenoten op zoek naar een beter leven tot prinses Máxima, en van asielzoekers tot Japanners die stage lopen bij Philips. Op die manier blijkt iedereen die wel eens is verhuisd een ‘migrant’.
Dit weerhoudt de samenstellers er niet van om enthousiast vast te stellen dat ‘uit de vele verhalen over culturele veranderingen een onverwacht dynamisch beeld oprijst van de Nederlandse cultuur’. Men dient zich daarbij niet af te vragen voor wie dit beeld nu ‘onverwacht’ is – hopelijk niet voor de redacteuren zelf. Interessanter is de opmerking dat bij dit project ‘de principiële verwevenheid van de Nederlandse kunsten met die van elders heeft gediend als zoeklicht’. Hier schijnt zich immers de paradox aan te dienen dat deze premisse van principiële verwevenheid nu precies datgene is wat de onderzoekers beoogden aan te tonen.
Witwassen
Ondertussen valt de conclusie op dat in de interactie tussen autochtone en migrantenkunst vijf patronen zijn te herkennen. In de eerste plaats is er het assimileren (de samenstellers spreken van ‘witwassen’). Ten tweede is er het ‘exotiseren’ van migrantenkunst (demoniseren of idealiseren). Een derde mogelijkheid is het uitsluiten. Lijnrecht daartegenover staat het vierde patroon: het insluiten of integreren van buitenlandse kunstenaars. En als laatste patroon zien de samenstellers ‘hoe de Nederlandse cultuur als begrip vervaagt en oplost in een transnationale cultuur’ in een proces van ‘culturele hybridisering’.
Het is misschien flauw om te denken dat deze ‘patronen’ zich voordoen bij elke cultuuruiting van elders (ze gaan evengoed op voor de Engelse popmuziek of de Franse filosofie, of Zweedse Ikea-meubels). Het is beter zich te richten op de mededeling dat bij dit werk ‘volop is geprofiteerd van de inspirerende golf postkoloniale theorie en kritiek, die voor een groot deel afkomstig is uit het Angelsaksisch taalgebied, en Australië’.
Nu ontbreekt hier de ruimte in te gaan op de kwestie wat ‘postkoloniale theorie’ is (of waarom Australië blijkbaar niet tot het Angelsaksisch taalgebied behoort). Laat ik volstaan met de mededeling dat ‘postkoloniale theorie’ een loot is aan de stam van de ‘Cultural Studies’, een tegenwoordig door velen beoefende en door minstens evenzovelen geridiculiseerde manier om sociale wetenschap te bedrijven door middel van ‘duiding van representaties’, ‘interpretatie van culturele vormen’ en ‘reflectie op’ dan wel het ‘problematiseren van de ontelbare geschiedenissen’ en ‘betekenisgevende systemen’ die tezamen de ‘grammatica’s van de werkelijkheid’ vormen.
Op zich gunt men ieder zijn eigen wereldbeeld, maar wat opvalt is dat vrijwel alle bijdragen in deze bundel een gelijkvormige toon en invalshoek hebben. Ze zijn wat men populair-wetenschappelijk zou kunnen noemen, waarbij meer impressionistisch dan analytisch te werk wordt gegaan. Vraagstelling (laat staan methodische verantwoording) ontbreekt veelal en de bronverwijzingen zijn spaarzaam (in tegenstelling tot gratis bijgeleverde politiek-culturele opinies). Uiteindelijk valt een aanzienlijk aantal bijdragen in de categorie ‘een leuk stukje’, maar meer ook niet. En op den duur zou men ook wel eens zo’n stukje willen lezen over een migrant-kunstenaar die géén ‘opmerkelijk of beslissend moment in de transformatie van de Nederlandse cultuur’ heeft teweeggebracht.
Na lezing van deze cultuurhistorische bundels blijft een enigszins verontrustende vraag hangen. Is dit alles meer dan louter zwaargesubsidieerde bezigheidstherapie voor blanke babyboomers?
Dit artikel is exclusief voor abonnees