Een mens voelt zich betrekkelijk veilig en comfortabel in een kudde van niet veel meer dan zo’n 150 andere mensendieren. Die kan hij kennen, die kunnen hem kennen. Buiten de beslotenheid van die kudde waait de straffe wind van het vreemde en bedreigende. Heel veel verder dan de indianenstammen die hun pijlen richten op een overvliegende ijzeren vogel in het dichte oerwoud van de Amazone, zijn we biologisch niet.
Grotere eenheden als dorpen, steden, regio’s, landen en continenten zijn constructies, gemaakt om de angst voor het andere te bezweren. Ze zijn als verhalen die we vertellen om de chaotische werkelijkheid te temmen. Causaliteit geeft troost. Het verhaal van het verleden van Nederland is zo’n troostverhaal. Het is een grote, lekkere fopspeen.
Het enige verhaal dat een mens echt kan overzien is het verhaal van zijn eigen leven, en hij weet ook nog het een en ander over de kudde waarvan hij deel uitmaakt. In mijn diepste biologische wezen ben ik niet verder gekomen dan de groep en het territorium waarbinnen ik ben geboren: een straat in Rotterdam-Crooswijk en wat familieleden, uitgebreid met het handjevol goede vrienden die ik sindsdien heb gemaakt en die samen met mij door het leven stappen.
Hoewel we in de loop der eeuwen een stuk mobieler zijn geworden en niet meer ons hele leven per se op een vaste plek en binnen een kleine sociale structuur doorbrengen, is er toch een behoefte aan worteling. Zo’n kudde is wel lekker warm. Wie veel is verhuisd en zich regelmatig heeft moeten aanpassen aan een andere omgeving en andere omstandigheden, zal misschien niet makkelijk het gevoel herkennen ergens werkelijk thuis te zijn.
De zekerheid ergens bij te horen is overigens niet per definitie een aangename zekerheid. Je kunt best een bloedhekel hebben aan je geboortedorp en aan je familie, en ze nooit meer willen zien. Maar het blijft jouw kudde, de grond onder je voeten. Psychologie van de koude grond? Het zal wel. Toch moet ik er vaak aan denken als ik jonge mensen hoor vertellen over hun dubbele loyaliteit: die aan het land van herkomst en die aan het land van aankomst. Die niet weten welk verhaal, welke constructie de hunne is.
Het verhaal van het verleden van Nederland is een tamelijk abstract staketsel waaraan veel verschillende verhalen kunnen worden opgehangen: het verhaal van de steden en het platteland, van het veen, de klei en het zand, van het water, van de godsdiensten, van ‘wat het geval was’. En ook het kleine verhaal van de eigen kudde. Je kunt het raamwerk van verschillende kanten binnengaan en elk verhaal met verschillende accenten vertellen en tegenover elk verhaal een ander verhaal stellen.
Dat klinkt als een postmoderne constatering. Maar ik heb weinig op met die goddank voorbije mode die koketteerde met de toelaatbaarheid van vele waarheden. Daarom stel ik mij teweer tegen de neiging het Verleden van Nederland tussen aanhalings- en ironietekens te zetten. Het verleden van Nederland is gewoon een mooi opgetuigde kerstboom. Symbool van licht en warmte. Samen liedjes zingen in het holst van de donkere winter.
Dat we juist op dit moment in de geschiedenis van ons grondgebied behoefte hebben aan een overkoepelend verhaal is begrijpelijk. Het verhaal dat we vertellen zal door dat verlangen worden gekleurd. Zo gaat dat. Zo was er in de zeventiende eeuw de behoefte aan een gezamenlijk verhaal, en in de negentiende eeuw opnieuw. Zo zal er over honderd of tweehonderd jaar behoefte zijn aan weer een ander verhaal over dit grondgebied, als het dan nog onder de naam Nederland een zekere entiteit zal hebben.
Stel, dat er een herschikking heeft plaatsgevonden, dat alle bestaande nationale grenzen zijn verdwenen en Europa verdeeld is in honderden kleine regio’s. Welk verhaal zullen onze nazaten dan vertellen over hun Verleden? Het jammere van doodgaan is dat je dat nooit zult weten.
Nelleke Noordervliet
Dit artikel is exclusief voor abonnees