Hij was een zwarte. Over oorlog en collaboratie door L.P. Boon. 156 p. Meulenhoff/Manteau, euro 12,50
Tussen 22 juni en 6 juli 1946 verschenen in De roode vaan, de partijkrant van de Belgische communistische partij, acht korte artikelen van de hand van L.P. Boon (1912-’76). De auteur was toentertijd een jonge, gedreven redacteur, die de wekelijkse rubriek ‘Kunst en Letteren’ van het communistische tijdschrift verzorgde. In de artikelen rapporteerde Boon, die later roem zou verwerven als schrijver van onder meer De Kapellekensbaan (1953), over een korte reis door de Ardennen in mei 1946. Hij was van plan een reportage te maken over de wederopbouw en over de smokkelhandel bij de Duitse grens. Hij kwam daar echter niet aan toe.
Boon ontmoette namelijk een Vlaamse jongen, die hem, door zijn blonde haren die ‘wiegen bij elken stap lijk koren op de molen’, deed denken aan Quex, de jonge nazi uit een Duitse propagandafilm van 1933. De Vlaamse Quex vertelde Boon het verhaal over zijn harde werk als houtzager voor de wederopbouw, maar ook over zijn zwarte verleden als collaborateur. ‘Quex’ was lid geweest van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen, werkte tijdens de oorlog als arbeider in Duitsland en was na de oorlog slachtoffer van de repressie.
Aan de hand van Quexs verhaal schetste Boon in zijn stukken beknopt, maar zeer treffend, een beeld van het naoorlogse België. Het is overigens onzeker of Boon op 20 mei 1946 echt de trein heeft genomen naar de Ardennen. Zijn reportage is hoogstwaarschijnlijk uit de duim gezogen. Boon wilde met zijn stukken in de eerste plaats de wanorde aanklagen waarmee de Belgische regering, zonder veel oog voor de toekomst van het land, het repressiedossier en de wederopbouw aanpakte.
Boon deed dit niet als communistisch propagandist, maar als democraat die getroffen werd door de misère van de kleine man – collaborateur of niet. Hij vond dat de onwetende kleine man zich door de pastoor of leraar in een strenge katholieke school al te gemakkelijk liet overtuigen om mee te vechten tegen het goddeloze communisme. Die kleine collaborateur was voor Boon eerder slachtoffer dan dader. Iemand die als ‘democraat’ moest worden heropgevoed, en niet zonder meer bestraft mocht worden door de willekeur van de naoorlogse rechtspraak.
Met de heruitgave van deze ‘reportage’ van Boon opent uitgever Meulenhoff/Manteau een reeks waarin, zoals het voorwoord vermeldt, ‘heikele onderwerpen uit het Vlaamse verleden uit de doeken worden gedaan aan de hand van een relevante literaire tekst’. De Tweede Wereldoorlog is zeker een heikel thema, dat de Vlaamse gemoederen nog altijd weet te beroeren. De tekst van Boon is, hoewel niet echt zijn beste literaire werk, goed gekozen.
Helaas kunnen de begeleidende artikelen in het boek niet overtuigen. Slechts het artikel van Boon-biograaf K. Humbeeck, die Boons tekst in een historisch kader plaatst, is sterk. Chris van der Heijden daarentegen heeft de oorlogsverwerking in België, en bovenal het werk van Boon zelf, te snel bestudeerd. Hij slaat de plank geheel mis en had vooraf moeten weten dat zijn boek Grijs verleden niet zonder meer over te zetten is naar de Belgische oorlogs- en collaboratiegeschiedenis. Het is mij daarom een raadsel waarom nu net Van der Heijden en niet een meer bevoegd vorser een stuk mocht schrijven. Het artikel van schrijver D. Verhulst, die in een flets aftreksel van de reportage van Boon verhaalt hoe hij ‘een zwarte’ ontmoet aan de rand van een zwembad, roept irritatie op en is volkomen overbodig. Dit laatste geldt ook voor het nawoord van de voorzitter van het Vlaams Parlement N. de Batselier.
‘Schop de mensen tot ze een geweten krijgen’ is een bekende uitspraak van Boon. Het heeft de uitgever ongetwijfeld geïnspireerd bij het opzetten van deze veelbelovende reeks. Het is echter de vraag of een dergelijk doel bereikt zal worden met dit wat teleurstellende eerste deel.
Bart De Prins is verbonden aan de afdeling Geschiedenis van de Nieuwe Tijd van de Katholieke Universiteit Leuven.
Dit artikel is exclusief voor abonnees