De hogere klassen in Engeland kochten in de achttiende eeuw luxeproducten voor honden. En als de dieren ziek waren mochten ze naar een speciale dokter.
Hij kon elke ziekte genezen, beloofde een advertentie van Londenaar John Norborn in 1788 in de Morning Herald. Elke ziekte van honden, tenminste. ‘Voor de verrassende genezingen die hij heeft bewerkstelligd,’ zo vertelde de advertentie, ‘is hij geprezen door verschillende zeer vooraanstaande artsen en hij geniet de bescherming van veel leden van de adel en zelfs van de meest vooraanstaande takken van de koninklijke familie.’
Meer historisch nieuws lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Norborn was een succesvol geval, als we zijn advertentie moeten geloven, maar in achttiende-eeuws Engeland werkten nog veel meer ‘hondendokters’, schrijft Stephanie Howard-Smith in Social History of Medicine. Een speciale opleiding hadden ze niet en vaak ging het om een bijbaan, bijvoorbeeld naast een bestaan als schoenmaker. De hondendokters zetten gebroken poten, dienden medicijnen toe en probeerden hondsdolheid tegen te gaan. Daarvoor sneden ze vaak de tongriem door, want een oude misvatting wilde dat die ingreep de ziekte voorkwam.
De patiënten van deze ‘dokters’ waren werk- en jachthonden en ook de schoothonden van vooral de hogere klassen. In de bovenlaag raakten veel hondenbezitters in die tijd namelijk erg gehecht aan hun huisdier en spendeerden veel geld aan hun beesten. Ze kochten luxe halsbanden, kussens en hondenbedden, lieten de dieren portretteren en gaven ze dus zorg. En als de hondendokter niets meer kon doen, ging de hond naar een speciale begraafplaats.
Openingsafbeelding: Een witte poedel geportretteerd door George Stubbs, circa 1780.