Door het grote aantal partijen dat mee wil doen aan de Tweede Kamerverkiezingen gaan er stemmen op om een kiesdrempel in te voeren. Volgens politiek historica Carla Hoetink steekt die discussie sinds 1918 om de zoveel tijd de kop op. ‘Maar die stuit altijd op het onaantastbare principe van grote toegankelijkheid van onze politiek.’
De discussie over een kiesdrempel is de ‘Heintje Davids’ van Nederlandse debatten over kiesrecht, zegt Hoetink. ‘In 1935 lag er al een kiesdrempel van 3 procent op tafel, die er uiteindelijk niet kwam. In de jaren zeventig werd er uitvoerig over gedebatteerd, en in de jaren negentig keerde het onderwerp ook weer terug.’
Veel mensen weten niet dat Nederland geen officiële, maar wel een officieuze kiesdrempel heeft. Bij de invoering van de evenredige vertegenwoordiging in 1918 werd al afgesproken dat er een grens moest zijn om een zetel te krijgen. ‘Een partij moest vijftig procent van de kiesdeler halen om in aanmerking te komen voor een restzetel. Maar bij de allereerste Tweede Kamerverkiezingen schrokken de initiatiefnemers: maar liefst 31 partijen stelden zich verkiesbaar en 17 daarvan behaalden zetels.’
Zeven van die partijen dankten hun zetel aan de lage instapgrens, die om die reden al snel werd opgehoogd naar vijfenzeventig en vervolgens honderd procent van de kiesdeler. Om kans te maken op een restzetel moest een partij voortaan eerst minstens één volledige zetel halen. Dat systeem hanteert Nederland nog steeds. ‘Destijds betekende dat een officieuze kiesdrempel van één procent, omdat er maar 100 Kamerleden waren’, legt Hoetink uit. ‘Sinds 1956 zijn er 150 zetels en is de drempel als onbedoeld bijeffect lager geworden: 0,67 procent.’
Gevolgen voor christelijke partijen
Sindsdien kwamen initiatieven voor een kiesdrempel steeds van grote partijen. ‘Begin jaren zeventig stelden de KVP en PvdA een officiële kiesdrempel voor. Het probleem dat ze wilden aanpakken was het inefficiënte functioneren van de Tweede Kamer. De Kamer kampte in die dagen met een bijna onbeheersbare agenda, mede door het grote aantal fracties en sprekers, die ook nog eens veelvuldig vragen stelden en moties indienden.’
De discussie spitste zich toe op de gevolgen voor kleine christelijke partijen: SGP en GPV. ‘Voor die laatste partij zat Piet Jongeling in de Kamer. Hij was een gerespecteerd Kamerlid, een soort Kees van der Staaij van zijn tijd. Het debat draaide uit op de vraag of deze vriendelijke, beminnelijke man straks de Tweede Kamer uit moest vanwege een kiesdrempel. En wat de Kamer daarmee opschoot.’

In 1976 sneuvelde het plan. ‘Hier was goed zichtbaar waarom de Tweede Kamer nooit heeft ingestemd met een kiesdrempel’, zegt Hoetink. ‘Zeker sinds 1945 leeft heel sterk het idee dat we zoveel mogelijk stemmen uit de samenleving in het parlement willen hebben. De politiek was te gehecht aan het beginsel van evenredigheid, dat in extreme mate recht doet aan minderheden en eenvoudig toegang biedt tot de politiek.’
Parlementair gedrag veranderen
Zo bleef Nederland internationaal een afwijking. De meeste andere Europese landen hebben wel een kiesdrempel, vaak variërend tussen de twee en vijf procent. ‘Maar die landen kampen juist weer met discussies over representativiteit,’ aldus Hoetink. ‘Bovendien kanaliseert onze toegankelijke politiek veel maatschappelijke onrust. Ontevreden groepen vinden snel hun weg naar de politiek, terwijl sociale bewegingen in landen waar de kiesdrempel hoog is minder snel politieke voet aan de grond krijgen en eerder ondergronds gaan.’
Hoetink wijst erop dat het besluitvormingsproces ook efficiënter kan door aan andere ‘radartjes’ te draaien. ‘Je kunt het parlementair gedrag veranderen. Denk aan een plafond voor het indienen van moties. Bovendien is een kiesdrempel niet per se nodig om de stap naar de Tweede Kamer lastiger te maken. Je kunt hogere administratieve eisen stellen, zoals een verhoging van de waarborgsom die je bij de Kiesraad moet neerleggen, of het verhogen van het aantal ondersteuningsverklaringen dat je nodig hebt. Maar ook dan stuit je op het bijna onaantastbare principe van de grote toegankelijkheid van onze politiek. Zo zal deze discussie steeds blijven terugkomen en weer uitdoven.’
