Home Dick Mohrs desillusie over de Russische revolutie

Dick Mohrs desillusie over de Russische revolutie

  • Gepubliceerd op: 2 juni 2014
  • Laatste update 17 apr 2023
  • Auteur:
    Annemarie Lavèn
  • 16 minuten leestijd
Dick Mohrs desillusie over de Russische revolutie

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De Nederlandse ingenieur Moritz E.A. Mohr vertrekt in 1898 naar Rusland om daar een bestaan op te bouwen. Net als zijn Russische echtgenote sympathiseert hij met de revolutie. Maar in de loop van 1917 raken beiden  ontgoocheld, zo blijkt uit de vele brieven die zij naar zijn moeder en zusters in Den Haag sturen. Mohr zou de socialisten in het Westen  willen laten zien hoeveel ‘ellende hun idiote theorieen en fantazieen over de menschheid brengen’.

‘’k Moest om éen uur ’s nachts terug wezen, omdat ik aan de beurt was op schildwacht te staan voor ons huis. Daar elk spoor van politie door de revolutie in éen dag van de oppervlakte der aarde is weggevaagd en de geprojecteerde stedelijke militie nog niet geformeerd is, moeten de burgers vooreerst zelf vrijwillig voor orde en veiligheid zorgen en terwijl aan den overkant van de rivier de klokken nog doorluidden, bungelde ik in dien heerlijke voorjaarsnacht een paar uur op den Alexanderprospect heen en weer. Mijn heele uitrusting bestaat uit een witten band om mijn arm met een rood nummer en een tweeloopsjachtgeweer, waarmee ik een eventuelen inbreker een partijtje hagel in zijn achterwerk zou kunnen jagen. Dit bedrijf is de eenigste militaire prestatie in mijn leven; als ’t vaderland mij dan niet oproept om het te koomen verdedigen, dan zal ik er mij maar toe beperken mijn eigen huis te bewaken.’

Op 5 april 1917 beschrijft Dick Mohr in een brief aan zijn moeder hoe hij, net als andere burgers, ’s nachts moet wachtlopen in zijn woonwijk in Sint Petersburg. Het is enkele weken na de revolutiedagen van begin maart, toen stakingen en volksprotesten het begin vormden van de revolutie die het hele land op zijn kop zou zetten. Tsaar Nicolaas is teruggetreden, een tijdelijke regering is benoemd en soldaten spelen op straat de Marseillaise. Ondanks de onrustige en gevaarlijke situatie in de stad zijn Dick, en vooral zijn Russische vrouw Bertha, uitgelaten. Heel Sint Petersburg is in een feeststemming, want iedereen voelt dat nu alles anders wordt. Dick schrijft verder:

 

‘De tegenwoordige tijdelijke regering, een uitstekend stel van mannetjes-kerels, die ook verantwoordelijkheid op hun schouders durven te laden, heeft al heel wat werk gedaan van geschiedkundige waarde, – een paar pennestreken, en de doodstraf is afgeschaft, – éen besluit en Finland heeft de volle vrijheid, mag geheel naar eigen goeddunken zijn regeringsvorm kiezen, – Polen, als ’t niet plat lag onder de ijzeren vuist, zou als een vrije staat over zijn lot kunnen beschikken, wat met het voorbeeld van Finland voor ons, nu geen holle klank meer beteekent. – Éen pennenstreek en de geloofskwestie is opgelost, de jodenkwestie uit de wereld geruimd, – ’t veroordelen zonder gerechtelijk onderzoek is onmogelijk geworden en wat niet al. […]

Wij ontveinzen ’t ons niet dat wij nog wel heel moeilijke tijden voor ons zullen hebben, maar wat er gebeurd is, was onvermijdelijk, noodig en goed en over ’t algemeen is het geschied met een minimum van baldadigheid en met heel weinig bloedvergieten. De behandeling van Nikolaas was waardig, hij is keurig gevangen genomen en heeft een fatsoenlijk bestaan in een van zijn paleizen. Zelfs zijn vrouw die zich door haar walgingwekkend gedrag met den viezen vermoorden Raspoetin volkomen onmogelijk had gemaakt, wordt uitstekend behandeld, misschien beter dan zij verdiende. ’t Wachtwoord is nu maar orde, orde en orde, dan heeft het land een geweldige toekomst voor zich.’

 

Beginjaren in Rusland 

Op het moment dat hij dit schrijft, is Dick Mohr (1877-1956) volledig ingeburgerd in de Russische samenleving. Sinds 1898 woont de ingenieur in Rusland, en mede door zijn huwelijk met de Russische studente Bertha (Beby) raakt hij gehecht aan zijn nieuwe land. Lange tijd wonen ze in het slaperige stadje Kondrovo, niet ver van Moskou. Hoewel het nieuws daar nauwelijks doordringt, merkt het paar steeds meer van de revolutionaire wind die door Rusland gaat waaien. Bertha is sterk met de revolutionairen begaan en ook Dick voelt steeds meer sympathie voor hen en veroordeelt de rigide opstelling van de regering tegen elke roep om democratische veranderingen.

Begin 1906 verhuist het gezin Mohr naar Sint Petersburg, het kloppend hart van de revolutionaire beweging. Vanaf 1910 bewonen ze een mooi huis aan de centraal gelegen Alexandrovski Prospekt, niet ver van de plek waar Lenin in 1917 urenlange redevoeringen houdt.

In een lezing enkele jaren later beschrijft Dick hoe dat ging:

 

’t Wachtwoord is nu maar orde, orde en orde, dan heeft het land een geweldige toekomst voor zich.’

 

‘Eerst kwamen er enkelingen luisteren; het volk stond er nog wat vreemd tegenover, wist niet goed of dat wel alles geoorloofd was en wel goed zou aflopen; twijfelde of het werkelijk wel zou mogen handelen volgens de zo dikwijls door die redenaars herhaalde leus: “Steelt toch het gestolene terug”, maar allengs werd het voller op het plein, waar die verleidelijke leuzen dag in dag uit weer-klonken. Ik herinner mij er eens om twee uur ’s nachts langs gekomen te zijn, dat er een mensenmassa van duizenden koppen doodstil stond te luisteren.’

 

Een maand na de het begin van de revolutie is de feeststemming in Sint Petersburg omgeslagen. Bolsjewieken onder leiding van Lenin proberen de voorlopige regering ten val te brengen. Op 30 mei 1917 schrijft Bertha in het Nederlands aan haar schoonmoeder:

‘Wij zijn niet meer de optimisten van voor een of twee maanden, veel is in die tijd veranderd en mijn hart bloedt voor mijn arm land, dat te jong is voor de absolute vrijheid en waar misschien de zwarte macht toch nog te sterk is. Wij leven in eene verbazend interessante tijd, dagen rekenen soms als weken en maanden, zoo veel gebeurt er wel in enkele uren.’

 

In juli 1917 mislukt de machtsovername van Lenin en vlucht hij naar Finland. Kerenski, een jaargenoot van Bertha, wordt minister van Oorlog en vervolgens minister-president. Dick schrijft over deze roerige tijd:

‘’k Heb in Wammeliski 2 weken doorgebracht en van de rust, de zee, roeien en baden en fietsen genoten, – Beby voelde zich ook wel goed en je vergat al wat er rondom gebeurt. Direct na mijn terugkomst in de stad hadden de walgelijke gebeurtenissen van 3 tot 7 Juli plaats, waarover de kranten U wel gemeld hebben. ’t Lijkt heusch wel, of de historie slechts volgens éen recept kan werken en of wij door alle phases van de groote Fransche revolutie heen moeten. Détails zijn zoo moeilijk te schrijven, omdat je zoo heelemaal niet weet, wat de tegenwoordige censuur wel en wat niet toestaat; in sommige opzichten is de vrijheid onbeperkt geworden; in andere erg besnoeid. […]

Merkwaardig is het anders wel, al wat je te zien krijgt. Dat er hier algemeen kiesrecht is, ook voor vrouwen, heeft U wel gelezen, maar dat er al in alle gemeenteraden, ook van Petersburg, vrouwen zitting hebben, zonder dat er ook maar iemand daar iets vreemds aan vindt, weet u wellicht nog niet. Iets meer opzien, maar toch ook niet al te veel, baarde dezer dagen het vertrek naar ’t front van een paar batallions vrouwen in gewone uniformen, met geweren en al wat erbij hoort. Alles wordt zoo volkomen op zijn kop gezet, dat zelfs niet-oude menschen als wij, het niet meer kunnen verwerken, wat vroeger boven was, is nu beneden en omgekeerd.

Vandaag o.a. annonceert een vereeniging van uit de gevangenis ontsnapten (niet politieke gevangenen, maar uitsluitend zij die gevangen zaten wegens vergrijpen tegen de strafwetten, diefstal, inbraak, doodslag), dat zij eene vergadering zullen houden, daar en daar, zoo en zoo laat om hunne gemeenschappelijke belangen te bespreeken, – en niemand doet daar wat tegen.’

 

‘Wij zakken weg in een moeras’

Aan het eind van het jaar klinkt voor het eerst vertwijfeling door in de doorgaans opgeruimde brieven van Dick. Op 10 december 1917 schrijft hij:

 

‘Lieve moeder, Wat er sindsdien wij het laatst schreven, in de groote wereld buiten gebeurd is, is te grotesk en te onmogelijk als dat een West-Europeesch hoofd het zou kunnen bevatten. Wij zakken weg in een moeras van onzin, waar wij in den loop van het leven van ons geslacht wel niet meer uit zullen komen, en dat alles wordt aangevuurd en gaarne gezien door den overwinnaar, die er zijn slag mee slaat en zijn winst uit haalt. Ik zou wel alle socialisten van het Westen hier willen inviteeren, dan konden ze zien, welke nameloozen ellende hun idiote theorieen en fantazieen over de menschheid brengen.

Je kunt het zoo dwaas niet denken of het gebeurt: een matroos is minister van marine, de loopers en portiers van den senaat zijn senatoren geworden, de universiteiten worden afgeschaft, boven de fabrieksdirecteur staan gekozenen uit het werkvolk, die zonder eenig benul van het bedrijf commandeeren en vernielen. […]

Al wat een schoon boordje draagt, is verklaard tot vijand des volks, en de bloem van de Russische beschaving verhuist naar de gevangenissen en vestingen, de rechtbanken, advocaten enz enz zijn afgeschaft, en rechtspreken doen menschen, die soms lezen noch schrijven kunnen, volgens eigen opgestelde wetten, – de prefect van de stad is een apothekersleerling, – gaat U nu zelf maar door, – het is het laatste hoofdstuk van de groote Fransche revolutie, maar bekeken in een kromme spiegel. Wel zijn er ongeloofelijke krachten noodig, om dien waanzin weer in orde te krijgen, optimisten denken, dat er in ’t Russische volk zulke krachten nog wel sluimeren.’

Ook in een brief van 13 januari 1918 veroordeelt Dick de bolsjewistische regering in sterke bewoordingen:

 

‘Persoonlijk eigendom wordt hier gaandeweg geheel afgeschaft. Meer dan 1000 mag niemand hebben, aan effecten niet meer dan 25000. Alle leeningen, waarvan er Holland wel over een milliard heeft, zijn geannuleerd. De zuiver socialistische regeering van de zoogenaamde bolsjewiki toont eens aan de heele wereld, wat een namelooze onzin en wat een onnoemelijke ellende er over de aarde zou komen, als de socialistische heilstaat werkelijk over ons zou uitbreken, dat is bijna erger dan oorlog en cholera bij elkaar; als nu West Europa maar goed wou waarnemen wat er hier gebeurt, waartoe de klassenstrijd waar Troelstra ’t ook altijd over heeft, voert, dan zouden zij er voor altijd genezen zijn van die kwaal, die sociaal-democratie heet.

Burgeroorlog met al zijn gruwelen in ’t heele land, absolute willekeur en algeheele rechteloosheid voor allen die niet tot den partij van de proleten hooren, volkomen vernietiging van de industrie in 2 maanden tijds, en op elk gebied, onderwijs, handel, spoorwegen en wat het ook zij, een zoo waanzinnige fantastische onzin, die alleen in een sprookje van een krankzinnige kan bedacht worden, dat een gewoon mensch er niet meer bij kan. […]

Wat een onnoemelijke ellende er over de aarde zou komen, als de socialistische heilstaat werkelijk over ons zou uitbreken

Wij als buitenlanders staan er natuurlijk meer buiten en ons treffen vooral de finantieele onteigeningen, maar zoolang ik tenminste nog salaris krijg, moet je je daar maar overheen zien te zetten. Erger zijn zij er aan toe, die van hun rente leven, die hebben met éen slag niets meer, nog erger de grondbezitters, wier land is afgenomen, en waarvan voor meer dan de helft daarbij den landgoederen worden in brand gestoken.’

 

Gevolgen van het socialisme

Op 8 november 1918 schrijft Dick:

 

‘Lieve menschen, Dieper en dieper zakken we weg in het euvel riekende moeras van het socialisme. Bijna geen gebied is er meer, dat men niet heeft afgebroken zonder er ook maar ergens iets beters voor in de plaats te geven. Een paar heel serieuse reformen hebben wij nog vóor ons. Met Januari belooven ze het gedwongen eten in algemene vreethuizen in te voeren en wat nog erger is: het gedwongen afnemen van kinderen na den leeftijd van acht maanden om in gestichten te worden opgevoed.

Mocht dat ook op buitenlanders worden toegepast, dan is het moment er natuurlijk om het bijltje er bij neer te leggen en er tusschen uit te knijpen, tenzij, – ja tenzij jullie dan ook in het paradijs der socialistische hervorming bent aangekomen, waarvoor ik o, zoo bang ben. Dat jullie ook revolutie krijgen, lijkt mij als een paal boven water te staan, eerst Oostenrijk dan Duitsland, dan jullie, dan België en Frankrijk. Enfin revolutie is niets, alleen God behoede je voor ’t socialisme met zijn heerschappij van het proletariaat.’

 

Bertha schrijft op 8 november 1918 aan haar schoonmoeder:

 

‘En toch, ook wij voelen ons dikwijls als in een gekkenhuis. Iedereen doet niet dat, wat hij naar zijne opvoeding en zijne positie moest doen: heeren hakken hout, slepen kool en aardappelen naar huis, doen het werk van die dworniki [huismeesters]: die letztere zijn praesidenten van huiskomitées geworden en zijn nu de baas! Ieder huis heeft nu een ‘’comitée van armen’’; daar zijn daarin alle proletariërs van het huis, die bij de eerste categorie hooren. U weet toch, dat wij allemaal in categorieen zijn ingedeeld; die zijn zoo berekend, dat menschen van de eerste en tweede categorie nog kunnen existeeren, derde en vooral vierde moeten van honger sterven, als zij alleen hebben wat op hun kaartjes gegeven wordt. Dat zijn alleen haringen of andere drooge vischen. ‘’Menschen van de vierde categorie krijgen soms een stukje brood te ruiken, om niet heelemaal te vergeten hoe het smaakt’’ – zoo stond het in een dekret.

Deze dagen, het feest van de ‘’groote Revolutie!’’ Het volk krijgt een grijs brood pro man (waarvoor het 2 dagen heeft queu gestaan), alle straten zijn versierd, optochten overal. Wij zijn de heele morgen op straat geweest – niets van antousiasme, de menschen zijn gedwongen mee te gaan, zoo als zij gedwongen worden met de bolschewiki mee te werken.  ‘’Tu mit! oder stirb den Hungerstod’’. – Dat is nu de leuze. En nu, als dat vuur heel Europa zal verlichten en overal een omwenteling zal komen?’ (Dick maakt de brief af) ‘Beby werd te moe en is naar bed gegaan, wou den brief zelfs verscheuren. Dat vind ik malligheid. Laten wij het beste hopen, Dick’

 

Rond de jaarwisseling van 1918/1919 schrijft Dick:

 

‘Er zijn nu en dan van die kleine teekenen, dat de bevolking in haar geheel toch niet zoo in alles meegaat, wat haar voorgezet wordt. Als woningen leeg komen te staan of de (gegoede) inwoners er uit gejaagd zijn, moet de overheid soms bijna geweld gebruiken, om arbeidersfamilies er toe te krijgen er in te gaan. Zoovelen hebben toch ’t gevoel, dat zij daarmee een schurkenstreek begaan, en veelal eindigt het er dan gewoon mee, dat wat baliekluivers en leegloopers er zoo langzaam aan uithalen, wat zij kunnen gebruiken en verkoopen en dat de rest wordt gebroken en vervuild en vernield, en ten slotte heeft niemand er meer wat aan.’

 

In een brief van 6 maart 1919 klinkt Dick somber. Het wordt steeds moeilijker om aan eten te komen. Het anarchistische bewind van de bolsjewieken kenmerkt zich door willekeur en het alledaagse leven is vol gevaar. Op iedere willekeurige plaats kan je worden opgepakt of als dwangarbeider aan het werk gezet. Dikwijls gebeurt het dat gewapende soldaten tijdens middernachtelijke huiszoekingen het huis van de Mohrs overhoophalen, op zoek naar iets dat volgens de laatste decreten ingeleverd had moeten worden, zoals een naaimachine of een wollen deken.

 

‘De toestand wordt hier wel met den dag nijpender. Daar nu zoetjes aan de transportmiddelen geheel stop staan (gebrek aan brandstof, waggons en locomotieven, gerepareerd wordt er niet meer) komt er letterlijk niets meer in Petersburg binnen, behalve de staatsportie voor een ieder. De 1e klas-wezens krijgen natuurlijk aanmerkelijk meer, ook vetten, suiker en dergl. en zien er dan ook blozender uit; daar ligt ook het geheim, waarom er nog in den eersten tijd geen oproer te verwachten is.

 

Juni 1919 sluiten de Russen het Nederlandse consulaat. De nog in Rusland wonende Nederlanders zijn officieel gegijzeld. Brieven worden niet doorgestuurd, en niemand mag het land uit. Wanneer in oktober de ‘Witten’ optrekken naar Sint Petersburg, verandert de stad onder leiding van Trotski in een vesting. Burgers worden gemobiliseerd, rioleringsbuizen doen dienst als barricades. De Witten worden verdreven, maar de stad ligt in puin. In die tijd wordt Dick gevangen genomen en vreest te worden gefusilleerd. Pas in januari 1920 komt er een nieuw teken van leven uit Rusland. Dick schrijft (vertaald uit het Duits):

 

‘Lieve Moeder, ik heb vaak geprobeerd u iets te schrijven, of u wat gekregen hebt, weet ik niet. Hopelijk bereikt deze brief u en hoort u dat wij in leven zijn en gezond en dat wij voortdurend aan u denken. Wel is het hier langzamerhand erg moeilijk en erg hongerig geworden, zodat wij in elk geval weg willen, – daarbij kan ons echter alleen de Hollandse regering helpen, zoals we in al onze berichten steeds weer dringend hebben gevraagd en waarmee de andere neutrale regeringen bijna allemaal al bezig zijn. Dringt U alstublieft aan op bespoediging van de besprekingen om ons eruit te laten, want de situatie hier wordt binnenkort onhoudbaar.’

 

April 1920 is het eindelijk zover. Na langdurige onderhandelingen tussen de Nederlandse regering en het Sovjetbewind mogen Nederlanders het land verlaten. Ze worden uitgewisseld met Russische soldaten die tijdens de Eerste Wereldoorlog geïnterneerd waren in Nederland. Terug in Nederland worden de repatrianten feestelijk onthaald. Op 19 juni ontvangt Dick een brief van koningin Wilhelmina. ‘Hare majesteit heeft met zeer groote belangstelling de lotgevallen van de Nederlanders in Rusland gevolgd en zou ook gaarne van U en Mevrouw Mohr verschillende dingen willen vernemen.’

Dick Mohr

In 1898 vertrekt de pas afgestudeerde ingenieur Moritz Eduard August Wilhelm Mohr (1877-1956), roepnaam Dick, naar Rusland. Omdat zijn betrekking bij een fabriek in Jekaterinoslav in Oekraïne onzeker is, zoekt hij in 1901 vanuit Moskou een nieuwe baan. In Jekaterinoslav heeft hij inmiddels Bertha leren kennen: een intelligente en politiek geëngageerde studente. De liefde is wederzijds, en Dick is er zeker van dat zijn toekomst in Rusland ligt. Ze trouwen en verhuizen in 1906 naar Sint Petersburg, waar ze tot 1920 met hun drie kinderen blijven wonen.

 

Dick schrijft regelmatig voor het Algemeen Handelsblad over de politieke gebeurtenissen in Rusland. Ook in zijn vele brieven naar zijn familie in Nederland analyseert hij met een scherp oog de Russische samenleving. Vrijwel alle brieven, steevast afgesloten met ‘een zoen van Dick’, zijn bewaard gebleven, evenals de brieven van Bertha aan haar schoonfamilie.

 

Afgelopen jaren hebben de kleindochters Marianne en Daria Mohr de brieven verzameld, getranscribeerd en waar nodig vertaald. Het resultaat is een uniek document dat niet alleen een originele blik werpt op een van de meest dramatische periodes uit de Russische geschiedenis, maar de lezer ook meeneemt in het persoonlijke leven van Dick en Bertha en hun gezin.