Home Den Haag: bakermat van de Nederlandse popcultuur

Den Haag: bakermat van de Nederlandse popcultuur

  • Gepubliceerd op: 5 november 2003
  • Laatste update 09 feb 2023
  • Auteur:
    Peter Breedveld
  • 9 minuten leestijd
Den Haag: bakermat van de Nederlandse popcultuur

Den Haag was in de jaren zestig de pophoofdstad van Nederland. Uit een unieke combinatie van gediscrimineerde Indo’s, sociaal bewogen paters en Haagse bluffers onstond er de Nederbeat. Die zou de basis vormen van de Nederlandse popcultuur.

Haagse beatbands

In de jaren zestig was hofstad Den Haag de popstad bij uitstek. Maar liefst tweeduizend bands telde de stad, waarvan er een groot aantal jarenlang de Nederlandse popscene domineerde. De Golden Earrings, Groep 1850, de Motions, Q65, Shockin’ Blue, de Shoes en Tee Set waren roemruchte namen. Het chique Den Haag was daarmee niets minder dan het Nederlandse Mekka van de popmuziek.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Journaliste Sarah Verroen, geboren en getogen Haagse, wijst op de overeenkomsten tussen haar geboortestad en de Engelse havenstad Liverpool, thuisbasis van de zogenoemde Merseybeat. Uit de arbeidersklasse in die stad kwamen in de jaren zestig eveneens honderden bands voort, waarvan de Beatles zonder meer de bekendste zijn.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Den Haag telde maar liefst tweeduizend bands, waarvan een aantal de popscene domineerde

Een groot verschil met Liverpool is echter dat de Haagse beatbands uit dezelfde buurt kwamen. Dat was de Zuiderparkbuurt, waar vooral arbeiders, kantoorpersoneel en middenstanders woonden. `Het is het klassieke verhaal,’ aldus Verroen. `Wie het milieu van zijn ouders wilde ontvluchten, had de keuze tussen een carrière in de misdaad, als voetballer of in de popmuziek.’

Maar arbeidersbuurten zijn overal in Nederland te vinden. Toch konden Amsterdam, Rotterdam of, pakweg, Oss, op popgebied niet tippen aan Den Haag. Dat die stad zo’n opmerkelijke voortrekkersrol vervulde, komt vooral doordat er zich sinds de vroege jaren vijftig zoveel `Indo’s’ hadden gevestigd. Indische repatrianten waren na de onafhankelijkheid van Indonesië in groten getale in Den Haag komen wonen.

Indorock in de jaren vijftig

Er ging geen weekend voorbij of her en der in de stad vonden in zaaltjes Indische feesten plaats, waar muziek werd gemaakt. Indische jongeren vormden bands – of combo’s, zoals ze toen heetten. Ze speelden op elektrische hawaïgitaren een mengeling van rock-‘n-roll en traditionele Indische krontjongmuziek, met een speciale manier van `tokkelen’, die later `Indorock’ zou worden genoemd. De Nederbeat-explosie van de jaren zestig werd dus voorafgegaan door een Indorock-explosie in de jaren vijftig.

De Nederbeat-explosie van de jaren zestig werd dus voorafgegaan door een Indorock-explosie

Een van de eerste en meest bekende Indorockbands waren de Bellboys, later omgedoopt tot de Black Dynamites. De Bellboys speelden rock-‘n-roll, een muzieksoort die in Nederland nog volkomen onbekend was. `Wij waren de Nederlanders voor,’ vertelt de nu 71-jarige saxofonist-gitarist Harry Koster. `In Indonesië luisterden we naar de Australische radio, naar de muziek van Les Paul, een vernieuwer op het gebied van elektrische gitaarmuziek.’

Koster woonde al sinds 1952 in den Haag, en Indo’s die na hem arriveerden hadden inmiddels kennisgemaakt met de rock-‘n-rollmuziek van Little Richard, Bill Haley en Elvis Presley. In Nederland was de lichte pop van Cliff Richard en de Shadows in die tijd het ruigste wat je op de radio kon horen.

Bullen en Kikkers

Indische en blanke jongeren troffen elkaar in die tijd echter zelden in dezelfde cafés. In Den Haag voerden de meeste horeca-exploitanten een ronduit racistisch beleid, waarbij Indo’s werden geweerd. Als antwoord richtten Indo’s op hun beurt clubs op waar blanke jongens geen toegang hadden. Blanke meisjes waren wel welkom. Bovendien werd Den Haag geplaagd door een aantal jeugdbendes. Blanke jongens zaten bij de `Bullen’, nozems met leren jacks en verkuiven bij de artistieke `Kikkers’. Indische jongens vormden de `Plu’s’.

Jongerenwerkers trachtten een eind te maken aan de onderlinge rivaliteit door de groepen bij elkaar te brengen in clubs. De inmiddels overleden Black Dynamites-drummer Henny deed dat bijvoorbeeld door dansavonden te houden in club Extase aan de Haagse Groenmarkt. Ook een aantal katholieke paters was zeer actief. In parochiezaaltjes verspreid door Den Haag organiseerden ze jongerensozen waar Indische jongens hun duivelse rock-‘n-roll mochten spelen.

Jongerenwerkers trachtten een eind te maken aan de onderlinge rivaliteit door de groepen bij elkaar te brengen in clubs

`Het ging erom jongeren te laten beseffen dat ze wat waard waren,’ vertelt een van hen, de nu 71-jarige pater Harry Kanters. `Als ze zeiden dat ze niets konden, vroegen we: “Kun je fluiten? Ja? Nou, dan kun je dus tóch wat.”’ Veel publiek trokken de woensdagmiddagen in het katholieke jeugdcentrum Don Bosco, gelegen in een park in de Haagse buurgemeente Rijswijk, vlak bij de grens met het Haagse Laakkwartier. Hier maakte menige Haagse jongere voor het eerst kennis met de Indorock.

Hans van Eijk, bijvoorbeeld. `In 1956 – ik was dertien of veertien jaar – kwam ik regelmatig in Don Bosco,’ aldus Van Eijk. `Daar hoorde ik voor het eerst van mijn leven een elektrische gitaar.’ Van Eijk speelde zelf ook een beetje gitaar, maar wat hij in Don Bosco zag en hoorde was van een geheel andere orde. `Die jongens hadden een heel frisse kijk op lichte muziek. Dat was voor mij een echte eyeopener.’

Haagse pioniers

De Hagenaar maakte zich de Indische manier van spelen eigen en richtte in 1959 de Jumping Jewels op, samen met zanger Johnny Lion, die ook uit de Zuiderparkbuurt kwam en die hij een jaar eerder in Don Bosco had ontmoet. De Jumping Jewels waren een van de voorlopers van de Haagse beatbeweging. Ze waren zo populair dat muziekfans in 1960, in de brievenrubriek van de Haagsche Courant, een discussie voerden over welke band beter was: de Britse band de Shadows of de Jumping Jewels. Ook internationaal was er succes: de Jewels bestormden de hitlijsten in Frankrijk, Japan en Singapore.

`Hans trok met zijn gitaarspel enorm veel bekijks,’ zegt Lion over Van Eijk. `Mensen stonden om hem heen te dringen om maar niks te missen.’ Tussen het inmiddels gemengde publiek van Indo’s en `Belanda’s’ (Hollanders) dat de voorstellingen van de Jumping Jewels bezocht, zaten ook de jonge George Kooijmans en Rinus Gerritsen: de oprichters van de Golden Earrings, vlaggenschip van de Haagse beatmuziek en al veertig jaar de meest gevierde rockband van Nederland. Johnny Lion scoorde overigens na het verlaten van de band, in 1965, nog een aantal Nederlandstalige hits in een heel ander muziekgenre, waaronder het bekende lied `Sophietje’ – `Zij dronk ranja met een rietje, mijn Sophietje, op een Amsterdams terras…’

Wissink  raakte zo onder de indruk dat hij besloot zelf een rock-‘n-rollorkest te beginnen

Een andere Haagse pionier van de Nederlandse popmuziek was Willy Wissink. Wissink was in 1958, twintig jaar oud, op een Indische feestavond in de koepelzaal van de Haagse dierentuin. Daar zag hij de Bredase Indorockers de Tielman Brothers spelen. Hij kon zijn oren én ogen nauwelijks geloven. `Die jongens zagen er nogal ruig uit, met zúlke bakkebaarden. Hun manier van spelen was zo rebels – ik dacht: wat is dat voor gajes?’ vertelt Wissink. Hij raakte zo onder de indruk dat hij besloot zelf een rock-‘n-rollorkest te beginnen. Dat werd Willy and the Real Rythm Rockers, later de Real Rythm Folks. In de kantine van rolschaatsbaan De Eekhoorn organiseerde hij dansavondjes waar hij zelf optrad.

Die dansavonden trokken veel publiek. Wissink ging spelen bij een andere band, de Giants – vanaf dat moment Willy and His Giants -, die vooral in Oost-Azië succes had. Maar Wissink trof louche managers en platenbazen op zijn pad en hield er halverwege de jaren zestig gedesillusioneerd mee op. `Ik had ook niets met de beatmuziek, die toen opkwam en waarbij het meer om het ritme draaide,’ zegt Wissink nu. `Te veel lawaai, te weinig melodie.’ Willy and His Giants zijn een bijna vergeten band, maar popkenners Ton van Steen en Bert Bossink noemen Wissink in hun boek over de Haagse popmuziek, Het Liverpool van Nederland, vanwege zijn voortrekkersrol `de godfather van de Haagse rock’.

De Haagse beat

Pas aan het begin van de jaren zestig had ook de Nederlandse radio echte popzenders, zoals Radio Luxemburg. Daarop waren Britse bands als de Beatles en de Rolling Stones te horen. Zij speelden beatmuziek, herkenbaar aan de `beatslag’ – een stuwende beweging van de vingers op de bovenste snaren van de slaggitaar.
De `beat’ kreeg veel navolgers in de hofstad, en zo werd de `Haagse beat’ geboren.

Intussen hadden zich in Den Haag honderden bandjes gevormd. Horeca-uitbaters sprongen handig op de rage in. In elk café, elke dansschool, elke club, kegelbaan of rolschaatsbaan speelde een band. De hele middenstand spon er garen bij.

De `beat’ kreeg veel navolgers in de hofstad, en zo werd de `Haagse beat’ geboren

De muziekhandel Servaas aan de Groenmarkt groeide uit tot de grootste leverancier van instrumenten en versterkers in de regio, en jonge muzikanten ontmoetten elkaar daar om kennis en ervaring uit te wisselen. De platenzaken Bolland en Caminada waren eveneens trefpunten; jongeren bestelden er de platen die ze op de radio hadden gehoord.

Concertorganisatoren en impresario’s als Paul Acket, de latere organisator van het Haagse North Sea Jazzfestival, organiseerden popfestivals en tienershows. Acket droeg ook met zijn muziekbladen Muziek Express en Popfoto, die de laatste ontwikkelingen op popgebied volgden, in belangrijke mate bij aan de ontwikkeling van de Nederlandse popmuziek.

Chique bril

Haagse ritselaars probeerden een graantje mee te pikken. Zo wierpen Herman Batelaan en Freddie Haayen zich op als manager van bands als de Jumping Jewels, de Motions, Q65 en de Golden Earrings. Behept met een neus voor talent en een mengeling van zakeninstinct en Haagse bluf wisten ze optredens en platencontracten te regelen. Legendarisch is het verhaal van Haayen.

Den Haag werd het Mekka van de Nederpop

Die was magazijnmedewerker bij platenmaatschappij Polydor en deed zich, getooid met een chique bril, voor als directeur van dat bedrijf. Zo wist hij uiteindelijk een platencontract voor de Golden Earrings te versieren.

Dankzij deze pikante combinatie van de fijne neus van mensen als Paul Acket en Freddie Haayen voor wat hip was, en rockende Indische jongens, katholieke paters en de doodse saaiheid van de Haagse arbeidersbuurten werd Den Haag het Mekka van de Nederpop.

Met dank aan Ton van Steen en Bert Bossink, auteurs van `Het Liverpool van Nederland’, uitgeverij Bergboek.nl, en aan Piet Muys van de website Indo-Instro-Rock.