Home De zwarte kanten van de Olympische Spelen

De zwarte kanten van de Olympische Spelen

  • Gepubliceerd op: 22 juni 2004
  • Laatste update 29 mrt 2023
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 8 minuten leestijd
De zwarte kanten van de Olympische Spelen

De Olympische Spelen willen niets te maken hebben met politiek, maar lijken juist daardoor extra gevoelig voor politiek misbruik en de schending van mensenrechten.

De toewijzing van de Spelen aan de Chinese hoofdstad zorgde in 2000 voor verontwaardigde reacties. China staat op eenzame hoogte waar het gaat om het arresteren, martelen en executeren van politieke en religieuze dissidenten. Mensenrechtenorganisaties die roepen om een internationale boycot krijgen echter weinig gehoor. Het zal niet de eerste keer zijn dat de Olympische Spelen fungeren als het tapijt waar autoritaire regimes dankbaar hun misdaden onder vegen.

Op 2 oktober 1968 doodt het leger in Mexico-Stad honderden mensen, die op de Plaza de las Tres Culturas in de wijk Tlatelolco demonstreren tegen de dictatuur. Deze gebeurtenis wordt wel het ‘Tiananmenplein’ van Mexico genoemd, maar anders dan in 1989 in Peking leidt het bloedbad nauwelijks tot internationaal protest. Integendeel, drie dagen later geeft de hele wereld vrolijk acte de présence tijdens de openingsceremonie van de Olympische Spelen van Mexico-Stad.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dat het drama zich kort voor de opening van de Olympische Spelen afspeelt, is niet toevallig. Het is de linkse studentenorganisaties van Mexico-Stad een doorn in het oog dat de regering, terwijl grote delen van het land gebrek lijden, kosten noch moeiten spaart om de hoofdstad klaar te maken voor de ontvangst van duizenden atleten en fans. Het is de regering van Gustavo Diaz Ordaz er alles aan gelegen om Mexico aan de wereld te presenteren als een modern en fatsoenlijk land, dat in staat is een internationaal evenement tot een goed einde te brengen. De studenten willen op hun beurt aan de wereld duidelijk maken dat Mexico zucht onder armoede en politieke onvrijheid.

Intussen zijn in het kader van de olympiade de eerste buitenlandse journalisten gearriveerd en zij beginnen aan het thuisfront te berichten over de studentenprotesten en demonstraties. Dat maakt het regime zeer nerveus. Op 18 september dringt het leger diverse universiteitsgebouwen binnen en pakt een groot aantal studenten op. Op 23 september wordt de Technische Hogeschool doorzocht en dit keer houdt het leger de campus bezet.

Op 2 oktober barst de bom. Ruim vijfduizend studenten en sympathiserende burgers protesteren op de Plaza de las Tres Culturas tegen de bezetting van de Technische Hogeschool. Zo’n tweeduizend soldaten sluiten de uitgangen van het plein af en beginnen op de menigte te schieten. Na afloop worden de lichamen op vrachtwagens gegooid en afgevoerd. De meeste schattingen gaan uit van tussen de tweehonderd en driehonderd slachtoffers: mannen, vrouwen en kinderen.

Pas in 1997, tijdens een onderzoek van de inmiddels democratische regering van Mexico, verklaart minister van Binnenlandse Zaken Echeverria dat het bloedbad welbewust is gepland om het studentenverzet te breken. Mexico-Stad moet weer onder controle zijn van de regering vóórdat het olympische feest losbarst. En dat lukt; het sportfestijn geeft dicatator Diaz Ordaz groot internationaal prestige.

Naïeve Belg

De bedenker van de moderne Olympische Spelen, de Franse baron Pierre de Coubertin (1863-1937), ziet sport als een religie die draait om vreedzame competitie. Het devies ‘moge de beste winnen’ impliceert dat de olympische beweging zich als een rechtvaardige scheidsrechter boven de partijen plaatst, en daardoor apolitiek is. Paradoxaal genoeg maakt de beweging zich met dit standpunt kwetsbaar voor politiek misbruik. Dat is al duidelijk in 1936, als de olympiade in Berlijn door Adolf Hitler wordt omgevormd tot een propagandashow voor hemzelf en het Duitse ‘ras’. De voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité, Henri de Baillet-Latour, lijkt zich hier niet van bewust. ‘Als de vijfringige olympische vlag is gehesen boven het stadion, wordt dit heilig olympisch gebied. Daar ben ik dan de meester,’ zegt de naïeve Belg tegen Hitler.

Het Amerikaanse lid en de latere voorzitter van het IOC Avery Brundage is na afloop vol lof over de Berlijnse Spelen: ‘Geen land sinds het oude Griekenland heeft een waarachtiger nationaal belang getoond in de olympische geest dan je vandaag in Duitsland aantreft.’ Zijn landgenoot Ernest Lee Jahnke daarentegen wordt uit het IOC gezet, omdat hij openlijk kritiek uit op de discriminatie van joodse atleten in Duitsland. Na de oorlog worden de hoge nazi’s Adolf Friedrich zu Mecklenburg en Karl Ritter von Halt – de voormalige Reichssportführer – gewoon weer tot het IOC toegelaten. ‘Hier zijn onze oude vrienden,’ heet voorzitter Sigfrid Edström hun in 1951 welkom. Ook de Italiaanse fascistische generaal Giorgio Vaccaro behoudt ondanks zware kritiek zijn zetel in het naoorlogse IOC. Terwijl hetzelfde IOC in 1938 de Duitse jood Theodor Lewald op verzoek van de nazi’s wél van de ledenlijst heeft geschrapt.

Na de oorlog spant het IOC zich opnieuw in onder de vlag van politieke onpartijdigheid, deze keer om de communistische wereld bij de olympische beweging te betrekken. De Sovjet-Unie ziet op haar beurt in internationale sportwedstrijden een manier om te tonen dat de socialistische mens in staat is tot grootse prestaties. In 1951 treedt zij toe tot het IOC. Maar als de Spelen in 1980 in Moskou plaatsvinden, worden ze geboycot door de Verenigde Staten en hun voornaamste bondgenoten, die woedend zijn vanwege de Sovjet-Russische inval in Afghanistan.

Internationale protesten blijven echter uit als twee jaar na ‘Moskou’ de Spelen van 1988 worden toegewezen aan Zuid-Korea. Deze belangrijke steunpilaar van Amerika in Oost-Azië wordt na een staatsgreep in 1980 met harde hand bestuurd door generaal Chun Doo-whan. In dat jaar komen bij protestdemonstraties 240 betogers om door kogels van het leger en raken 1600 mensen gewond. Als het olympische circus in 1988 neerstrijkt in Seoul, is de stad nog stevig in handen van de dictatuur.

Niettemin acht IOC-voorzitter Juan Antonio Samaranch het gepast om Chun en Roh publiekelijk te prijzen om hun ‘bijdrage aan de versterking van de democratie’. Deze Samaranch, die de olympische beweging aanvoert van 1980 tot 2001, is zelf omstreden. In de Spaanse Burgeroorlog koos hij partij voor de fascisten en onder Franco’s heerschappij tot 1975 geldt hij als hoogste sportfunctionaris van het land. Ook andere IOC-leden staan bij mensenrechtenorganisaties op de zwarte lijst. Zo is het Ugandese IOC-lid Francis Nyangweso generaal geweest in dienst van de bloeddorstige despoot Idi Amin.

Illegale arbeiders

Het miljoenencircus dat de Olympische Spelen in de loop van de twintigste eeuw zijn geworden, staat in schril contrast met de vaak nadelige gevolgen voor de armlastigen in de ontvangende steden. De Mexicaanse dictator Diaz Ordaz gebruikt in 1968 200 miljoen dollar, bestemd voor armoedebestrijding, om sportcomplexen op te knappen. Maar ook in democratische landen zijn het vaak de minder bedeelden die de prijs betalen voor het olympische feestje. Al is het maar omdat, zoals in 1992 in Barcelona, de grondprijzen en huren door de uitgebreide bouwactiviteiten de pan uit rijzen en velen hun heil elders moeten zoeken.

In het Amerikaanse Atlanta, waar 30 procent van de bevolking onder de armoedegrens leeft, worden ten behoeve van de Spelen in 1996 ongeveer vijftienduizend burgers gedwongen hun huizen te verlaten omdat ze plaats moeten maken voor sportterreinen. Die worden aangelegd door illegale arbeiders, tegen extreem lage lonen en onder slechte arbeidsomstandigheden. Net als indertijd in Mexico gebruikt het stadsbestuur van Atlanta honderden miljoenen aan sociale fondsen voor de olympiade. Verder worden de meer dan twintigduizend daklozen in deze stad zoveel mogelijk uit het zicht gehouden. De politie brengt enkele honderden daklozen met bussen buiten de stadsgrenzen; wie tijdens de Spelen zijn gezicht laat zien, kan rekenen op zes maanden cel.

Wat betreft de Olympische Spelen van 2008 in Peking is de internationale mensenrechtenbeweging verdeeld over de vraag welke tactiek moet worden gevolgd. Kleinere organisaties als Raporteurs sans Frontières roepen op tot een boycot. Hun grote broers Amnesty International en Human Rights Watch daarentegen lijken te willen leren van de geringe successen die zulke oproepen in het verleden hebben gehad. Zij proberen de internationale aandacht die de olympiade genereert te richten op de belabberde mensenrechtensituatie in China.

Welke tactiek ook wordt gevolgd, of de mensenrechtensituatie in China zal verbeteren mag worden betwijfeld. De Spelen van Peking gelden als het persoonlijke project van Samaranch, waarmee hij een bijdrage wil leveren aan de toenadering tussen China en het Westen. Volgens onbevestigde bronnen hoopt hij met deze prestatie de Nobelprijs voor de Vrede in de wacht te slepen. In 1989, amper drie maanden na het bloedbad op het Tiananmenplein, maakt Samaranch de Chinees Zhenliang He tot vice-voorzitter van het IOC. Twee jaar later geeft hij Chen Xitong, die als burgemeester van Peking medeverantwoordelijk is geweest voor het bloedbad, een olympische onderscheiding. Zo ondersteunt Samaranch in 1993, wanneer de Spelen van 2000 worden toegewezen, de kandidatuur van Peking. De stemming draait dan nog uit op een nipte nederlaag: de Spelen gaan naar Sydney. Maar in 2008 mag Peking alsnog het grootste sportfestijn ter wereld welkom heten.