Home De voorbereiding van vredesmissies tot 1989

De voorbereiding van vredesmissies tot 1989

  • Gepubliceerd op: 23 augustus 2004
  • Laatste update 15 jul 2022
  • Auteur:
    Martijn Brugman
De voorbereiding van vredesmissies tot 1989

Meer dan dertig jaar leidde de landmacht militairen op voor vredesoperaties. Zonder enthousiasme en met minimale inzet. Zo verzuchtte Dutchbat-commandant Thom Karremans voor zijn vertrek naar Srebrenica: ‘De opbouw en training van dit bataljon is echt een kwestie van kunst- en vliegwerk.’ Hij stuitte op problemen die al tientallen jaren speelden.

Bijna 2500 soldaten verruilden het rustige Nederland in 2004 voor een vredesoperatie in een conflictgebied: Irak, Bosnië of Afghanistan. Hoe bereid je militairen voor op een dergelijke gevoelige en gevaarlijke missie? In het geval van een oorlog is het duidelijk: een militair moet leren vechten. Maar tijdens een vredesoperatie worden andere eisen gesteld. Zo hadden de Nederlandse militairen in Irak dagelijks contact met de plaatselijke bevolking, onderhandelen ze met stamhoofden en leidden ze Irakese agenten op.

Dat vraagt om kennis van het land, diplomatiek inzicht en sociale vaardigheid. De opleiding van de militairen is daar tegenwoordig op afgestemd en bestaat lang niet meer alleen uit gevechtsoefeningen, marslopen en de stormbaan. Begin jaren negentig lag dat heel anders. Op het moment dat de ene vredesoperatie op de andere volgde en de landmacht er in feite een nieuwe hoofdtaak bij kreeg, moest deze een enorme inhaalslag maken. Het duurde nog jaren voordat men alles op de rit had staan. Vreemd, want op papier leidt de landmacht al sinds 1965 militairen op voor deelname aan vredesoperaties.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Bullepezen

Het was de toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns die in 1965 tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aanbood een aantal landmachteenheden stand-by te houden voor vredesoperaties. Aan zijn voorstel waren enkele jaren touwtrekken tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie voorafgegaan. Defensie was nooit voorstander geweest van stand-by-eenheden omdat het zich volledig wilde concentreren op het Russische gevaar. Met het aanbod van Luns trok het ministerie uiteindelijk toch aan het kortste eind.

Maar toen de militaire leiding van de krijgsmacht niet meer onder de VN-taak uitkwam, bedacht deze een slimme tactiek in de strijd met Buitenlandse Zaken. Men ging slechts minimale invulling geven aan het aanbod van Luns. De opleiding van de stand-by-eenheden werd nauwelijks serieus genomen. Het 44ste Pantserinfanteriebataljon dat was aangewezen als stand-by-eenheid, kreeg een training die zich vrijwel volledig richtte op de militaire NAVO-taak. De landmacht was onbekend met de VN-taak, gericht op vredeshandhaving, en deed ook niet de moeite zich daarin te verdiepen. De VN stationeerde zijn blauwhelmen altijd tussen twee strijdende partijen. En dus dacht de landmacht dat men zich maar het best kon richten op het handhaven van de openbare orde.

De VN-opleiding leek zo nog het meest op die van de Mobiele Eenheid van de politie. Uit het Zakboek voor diensten in VN-verband leerden de militairen van het 44ste iemand te ontwapenen (‘Sla met de vlakke hand (rechter) het wapen van de tegenstander naar links’), te fouilleren (‘Bij het fouilleren moet de kleding van de arrestant van boven naar beneden worden afgetast en niet beklopt’) en arrestanten op te brengen (‘Grijp de linker-, c.q. rechterarm van de arrestant en strek deze met de duim naar buiten’). Daarnaast oefenden zij het ‘beteugelen van woelingen’ met behulp van houten knuppels of bullepezen, die een zeer nuttig effect hadden bij ‘het uiteendrijven van kleine samenscholingen en het ontruimen van kroegen e.d.’.

Het hoge ME-gehalte zorgde voor de nodige achterdocht in linkse kringen. De vrees bestond dat deze groep ‘onlustbestrijders’ in Nederland zou worden ingezet ‘wanneer het Amsterdamse gezag zou besluiten om op Damslapers in te hakken’. Ook de vredesbeweging Pax Christi was kritisch. In een open brief aan minister van Defensie Willem den Toom nam deze de opleiding van de stand-by-eenheden onder vuur. De vredestaken zouden onvoldoende aan de orde komen. Pax Christi vroeg om extra aandacht voor thema’s als mentaliteitsvorming en algemene politieke oriëntatie. De nadruk lag nu te veel op de gevechtsvaardigheid van de militairen, terwijl ze toch stand-by stonden om de vrede te handhaven.

Den Toom hield in zijn antwoord echter voet bij stuk. Aan de eisen die een VN-operatie stelde, kon alleen een eenheid voldoen ‘die volledig militair is opgeleid en geoefend en naar moderne maatstaven is uitgerust en bewapend’. Een tragisch voorval tijdens de VN-operatie UNOC in Kongo had indruk op hem gemaakt. Daar was een peloton Ierse blauwhelmen overvallen ‘door een slechts met speren bewapende bende’. Door een gebrek aan transport kon het zich niet terugtrekken en werd het vrijwel geheel uitgemoord.

De discussie verloor echter al snel aan actualiteitswaarde. Een daadwerkelijke uitzending van het 44ste bataljon bleef in de jaren na 1965 uit en al snel sprak niemand meer over de VN-taak.

Blauwe helm

Pas in 1979 kwam daar verandering in. In Libanon was een vredesmacht nodig om toe te zien op de terugtrekking van de Israëlische troepen. De VN riep er de United Nations Interim Force in Lebanon (Unifil) voor in het leven. Op 12 januari 1979 besloot de Nederlandse regering een bijdrage te leveren aan deze VN-vredesmacht. Na veertien jaar stand-by te hebben gestaan, ging het 44ste Pantserinfanteriebataljon nu eindelijk aan een vredesoperatie deelnemen. Maar van de VN-taak van dit bataljon was inmiddels niet veel meer over. Het enige waar de militairen van het 44ste zich mee bezig hadden gehouden was datgene waar het totale Nederlandse leger zich op richtte: de mogelijkheid van een Russische invasie. Dat was heel anders dan het VN-werk, waarbij je met een blauwe helm op je hoofd vanuit een witgeschilderde wachtpost zonder het gebruik van geweld de vrede moest handhaven in een vreemd werelddeel.

De inhaalslag in de eerste maanden van 1979 ging gepaard met een enorme tijdsdruk. De nieuwe lichting dienstplichtige militairen van het 44ste restten maar zes weken tot aan vertrek. In die periode werd een compleet nieuwe VN-opleiding opgezet. Want nu de landmacht zich daadwerkelijk ging verdiepen in het optreden van blauwhelmen, was het al snel duidelijk dat het ‘beteugelen van woelingen’ in Libanon niet nodig zou zijn. Aantreden met schild en wapenstok zou waarschijnlijk slechts op de lachspieren werken van de zwaarbewapende militairen in Libanon. De oude VN-opleiding uit 1965 verdween in de prullenbak.

De beperkte richtlijnen, de korte voorbereidingstijd en de traditionele aandacht voor de militaire taak van het bataljon resulteerden in een opleiding die hoofdzakelijk gericht was op de vaardigheden die iedere landmachtmilitair kreeg aangeleerd, zoals schieten, wachtlopen en vechten. Een apart ‘VN-blok’ dat zich uitsluitend richtte op typische VN-taken als observatie, patrouillelopen en de omgang met de strijdende partijen en de plaatselijke bevolking was er niet.

Wel werd binnen de verschillende basisonderdelen aandacht besteed aan het komende VN-optreden. Zo zagen de militairen van het 44ste zich tijdens de oefening ‘Pantserstorm’ geconfronteerd met het pikante moment ‘waarop een als vrouw verklede commando, inclusief lippenstift en forse boezem, zich per fiets bij een wegversperring aandiende’, aldus een verslaggever van de Defensiekrant. De adjudant las zijn soldaten de les: ‘Wij blijven van deze dame af. Vrouwen worden alleen door vrouwen gefouilleerd.

Voor de aflossende eenheden was er gelukkig meer voorbereidingstijd. De specifieke VN-vaardigheden werden nu geconcentreerd in een afzonderlijk blokje ‘VN-opleiding’, dat overigens maar vier dagen duurde. De lesstof bestond uit onderwerpen als objectbewaking, rapporteren en patrouille lopen. De theorie werd vervolgens in praktijk gebracht tijdens de oefening ‘Waak Saam’. Deze oefening moest de operationele omstandigheden in Libanon simuleren.

Zo werden aspirant-blauwhelmen door met lakens uitgedoste bewapende opstandelingen omsingeld. Toen de militairen de leider van deze opstandelingen, Ali Ben Yusuf (gespeeld door een Libanon-veteraan) zover hadden gekregen de omsingeling op te geven, dienden zij de gewapende elementen met de grootste voorzichtigheid te ontwapenen. ‘Want,’ zo noteerde een officier die de oefening in de zomer van 1981 bezocht, ‘het verlies van een wapen vormt voor een Arabier een grote vernedering, zodat enerzijds de kans op schietpartijen niet is uitgesloten, terwijl anderzijds een dergelijke Arabier geneigd is zich vrijwillig voor zogeheten zelfmoordcommando’s op te geven teneinde zijn eer te herwinnen.’

Karremans

Naast de Unifil-opleiding was er inmiddels een minuscule opleiding opgezet voor de uitzending van enkele Nederlandse waarnemers in de Egyptische Sinaï-woestijn. Deze Multinational Force and Observers-missie (MFO) was ongevaarlijk en de opleiding stelde niet al te veel voor. Wel verbleef je lange tijd met een kleine groep collega’s in een afgelegen gebied. De voorbereiding stond daarom grotendeels in het teken van kennismaking en kon nauwelijks voor een serieuze opleiding doorgaan. Toen de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie in 1985 de Nederlandse bijdrage aan Unifil stopzetten, bleef alleen de MFO-opleiding nog bestaan. De landmacht was allang blij dat die zich weer volledig kon richten op zijn hoofdtaak: de verdediging tegen de Russen. Over de VN-taak van het 44ste sprak niemand meer.

De tactiek van het minimaal invulling geven aan de VN-verplichtingen, in 1965 vol overtuiging ingezet, werd zo met succes volgehouden tot de val van de Berlijnse Muur in 1989. Begin jaren negentig – de periode van een groeiend aantal vredesoperaties – moest de landmacht daarom opnieuw het wiel uitvinden. Waar grote vredesoperaties naar Cambodja en het voormalige Joegoslavië zich aandienden, viel de landmacht terug op de nietige MFO-opleiding, die werd omgedoopt tot Opleidingsdetachement Vredesmachten. Dit was er echter totaal niet op berekend grote eenheden op te leiden en bezweek al snel. Uitgezonden eenheden waren weer op zichzelf aangewezen.

Pas eind jaren negentig richtte Defensie een speciale staf op die militaire eenheden zou bijstaan tijdens hun voorbereidingen. Daarnaast bundelde deze de opleidingservaring binnen de landmacht. Het betekende hulp die al veel eerder welkom was geweest. In 1994 was het de commandant van Dutchbat III Thom Karremans die met de uitzending naar Srebrenica voor de deur in de Legerkoerier verzuchtte: ‘De opbouw en training van dit bataljon is echt een kwestie van kunst- en vliegwerk.’ En hoewel Karremans niet twijfelde aan de inzetbaarheid van zijn manschappen, blijft het toch verbazen dat de opleiding van Dutchbat III hetzelfde beeld van permanente hectiek en verwarring gaf als de opleiding van de Libanon-gangers vijftien jaar eerder.

Martijn Brugman is historicus. Dit artikel is gebaseerd op onderzoek bij het Instituut voor Militaire Geschiedenis van de Landmacht.