Home Dossiers Religiegeschiedenis De schimmige begintijd van de islam

De schimmige begintijd van de islam

  • Gepubliceerd op: 22 juni 2006
  • Laatste update 09 feb 2023
  • Auteur:
    Maurice Blessing
  • 18 minuten leestijd
De schimmige begintijd van de islam
Jezus met zijn apostelen
Dossier Religiegeschiedenis Bekijk dossier
Over de historische Jezus weten we maar weinig zeker, van de historische Mohammed veel meer. Tenminste, dat is wat publicisten en journalisten ons dagelijks willen laten geloven. Maar wat staat er eigenlijk vast over het ontstaan van de islam? Als we teruggaan naar de bronnen, blijkt dat we weinig kunnen zeggen over de eerste eeuw van de islam.
 

Boodschap van God

Rond 610 ontvangt Mohammed ibn Abdallah, een ongeletterde koopman uit het Arabische handelsstadje Mekka, een boodschap van God. Het is de eerste openbaring in een lange reeks, die zich zal ontwikkelen tot het heilige corpus van de Koran. Na een aanvankelijke innerlijke worsteling raakt de koopman ervan overtuigd dat hij is uitverkoren om de mensheid de weg te wijzen naar de ‘islam’. Dat wil zeggen, ‘onderwerping’ aan de wil van de ene god Allah.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Mohammeds prediking levert hem in het polytheïstische Mekka naast volgelingen ook hoon en bedreigingen op. In 622 vlucht hij daarom met zijn volgelingen naar de landbouwnederzetting Medina. Aan deze uittocht of ‘migratie’ – de hidjra – zal door latere moslims zo’n groot belang worden toegekend dat men de nieuw te ontwikkelen islamitische jaartelling ermee laat aanvangen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Na een aanvankelijke innerlijke worsteling raakt de koopman ervan overtuigd dat hij is uitverkoren om de mensheid de weg te wijzen naar de ‘islam’

In Medina ontwikkelt de prediker zich tot een succesvol staatsman en veldheer. De ‘ongelovigen’ worden vanuit de oase bestreden; een embryonale islamitische staat ziet het licht. De onbetrouwbaar gebleken Joodse ingezetenen van Medina worden verdreven, tot slavernij gebracht of geëxecuteerd. In 630 komt aan Mohammeds ballingschap een einde. Triomfantelijk trekken de moslims Mekka binnen. Het stadje, met het voor-islamitische heiligdom de Ka’aba, wordt bij de islamitische staat ingelijfd. Medina blijft het bestuurlijk en politiek centrum, Mekka het religieuze brandpunt.

Na de dood van Mohammed

Wanneer twee jaar later de Profeet plotseling overlijdt, betekent dit niet het einde van de islam. Ondanks keiharde interne machtsstrijd, politieke moorden en burgeroorlogen behalen de islamitische legers overwinning op overwinning. Binnen een eeuw vestigen de islamitische kaliefen – de politieke erfgenamen van Mohammed – een wereldrijk van de Indus tot aan de Pyreneeën. Perzië’s luisterrijke Sassaniden-dynastie wordt weggevaagd, de Byzantijnse legers achter het Taurusgebergte gedrongen.

Zijn leven lijkt te schitteren in ‘het volle licht van de geschiedenis’

De traditionele ontstaansgeschiedenis van de islam, zoals hierboven in vogelvlucht weergegeven, laat zich lezen als een ongekend succesverhaal. Het is dan ook niet zo gek dat moslims er tot op de dag van vandaag de dag inspiratie uit putten of vertroosting in zoeken. Maar geeft zij ook werkelijk de historische gebeurtenissen weer?

Een modern publiek zal al snel de conclusie kunnen trekken dat de islamitische traditie vertelt wat er te vertellen valt. Bekende westerse publicisten houden dat beeld bewust in stand. Zo schreef de beroemde Britse schrijver Salman Rushdie in de Volkskrant en Trouw: ‘Het is voor elke moslim interessant te weten dat de islam de enige godsdienst is waarvan de oorsprong historisch is vastgelegd en dus op feiten berust en niet op mythen.’ In datzelfde jaar trok de Britse auteur van theologische bestsellers Karen Armstrong in Nederland volle zalen met bijzonder gedetailleerde uiteenzettingen over leven – en denken – van de Arabische profeet.

Rushdie en Armstrong staan niet alleen in hun opvattingen. Ga je er eenmaal op letten, dan valt op dat veel moderne auteurs – terecht – met grote terughoudendheid van een ‘historische Jezus’ spreken, maar alle omzichtigheid laten varen zodra de Arabische profeet Mohammed ter sprake komt. Zijn leven lijkt te schitteren in ‘het volle licht van de geschiedenis’. De vraag dringt zich daarom op welke bronnen er eigenlijk voorhanden zijn over de begintijd van de islam. Oftewel: wie schreven de islamitische ‘evangeliën’?

Verhalenvertellers

Van alle verhandelingen die de afgelopen dertien eeuwen over het ontstaan van de islam zijn geschreven, steekt er één qua reputatie met kop en schouders boven de concurrentie uit. Dit is de zogeheten ‘sira (‘sira betekent iets als ‘de loop van de geschiedenis’) van Ibn Ishaaq’. Deze Ibn Ishaaq werd waarschijnlijk in 704 in Medina geboren, en overleed in 767 in Bagdad. Dit betekent dat hij 72 jaar na de dood van Mohammed – van wie de traditie vermeldt dat hij van 570 tot 632 leefde – ter wereld kwam.

Mohammed ibn Ishaaq specialiseerde zich in het verzamelen van vertellingen van de zogenoemde ‘verhalenvertellers’. Deze rondtrekkende predikers stichtten en vermaakten hun toehoorders met allerlei anekdotes over de oude profeten, uitleg van teksten van de Koran en de wederwaardigheden van de vroege moslims en hun Profeet. Maar omdat de klasse van ‘officiële’ geestelijken in Medina op de verhalenvertellers neerkeek – men beschouwde ze als weinig vrome fantasten –, vertrok Ibn Ishaaq op latere leeftijd naar het gebied van het huidige Irak. Daar had zich in 750 het hof van de vermaarde Abbasieden-dynastie gevestigd.

Deze rondtrekkende predikers vermaakten hun toehoorders met allerlei anekdotes

De Abbasidische kalief al-Mansoer (754-775), zo leert ons de overlevering, was gecharmeerd van Ibn Ishaaq en droeg hem op een geschiedenis van de wereld te schrijven. Of Ibn Ishaaq het project heeft afgerond weten we echter niet, want er is nooit enig werk van de man teruggevonden. Wanneer moslims of westerse wetenschappers spreken van de ‘sira van Ibn Ishaaq’, wordt dan ook meestal gedoeld op de bewerking ervan door de Egyptenaar Ibn Hishaam (overleden circa 830). Zijn redactie van Ibn Ishaaqs sira – of wat ervan werd overgeleverd – bevat de oudste bewaard gebleven levensbeschrijving van Mohammed.

Sira van Ibn Ishaaq

Ibn Hishaam – die dus twee eeuwen na de Profeet overleed – beperkte zich in zijn weergave van de ‘sira van Ibn Ishaaq’ tot het leven van Mohammed en verhalen over het pre-islamitische Arabië. De Egyptenaar voegde zelf vertellingen, poëzie en uitleg toe, en liet passages weg die hij niet passend achtte voor de levenswandel van een profeet.

Maar Ibn Hishaam is niet de enige die het werk van Ibn Ishaaq heeft overgeleverd. Flarden van diens sira zijn terug te vinden in het werk van latere geschiedschrijvers uit de negende en tiende eeuw. Hun weergave van Ibn Ishaaqs overleveringen verschilt echter aanzienlijk van die van Ibn Hishaam. Zo vertelt de beroemde Perzische geschiedschrijver Al-Tabari (829-923) ons, op gezag van Ibn Ishaaq, dat Mohammed ooit zelfmoord heeft willen plegen en influisteringen kreeg van Satan – het beruchte verhaal van de ‘duivelsverzen’.

Vanwege de grote faam die de sira van Ibn Ishaaq – of wat daarvoor doorgaat – geniet, wordt soms de indruk gewekt dat dit werk de enige basis vormt voor de geschiedschrijving van de vroege islam. Maar er is veel meer sira-materiaal overgeleverd. Dat wijkt echter op veel punten weer af van de elkaar al tegensprekende overleveringen die aan Ibn Ishaaq worden toegeschreven.

Zo vertelt de beroemde Perzische geschiedschrijver Al-Tabari (829-923) ons, dat Mohammed ooit zelfmoord heeft willen plegen

Het is dan ook niet zo gek dat het sira-genre ten tijde van de islamitische canonvorming – eind achtste tot begin negende eeuw – nog met wantrouwen werd bejegend. Vooral geestelijken hadden weinig met deze vorm van geschiedschrijving op. Zij stelden meer vertrouwen in de zogenoemde ‘tradities’ van de Profeet, de hadieths.

Hadieths

Dit zijn overgeleverde stukjes tekst waarin een uitspraak of handeling van de Profeet – of een van zijn metgezellen – wordt aangehaald. De teksten gaan vergezeld van een keten van overleveraars, die in het ideale geval teruggaat op een ooggetuige uit de directe omgeving van Mohammed. Ook deze hadieths werden in de loop van negende eeuw in grote verzamelwerken geboekstaafd. Daarbij letten de geleerden vooral op de deugdelijkheid van de keten van overleveraars. Hadden zij een goede reputatie en was het mogelijk dat ze elkaar hadden ontmoet? Op deze wijze oordeelde de fameuze Al-Boekhaari (overleden in 870) dat van de meer dan 600.000 tradities die hij had weten te verzamelen, er ongeveer 4000 authentiek waren.

Hadieths zijn overgeleverde stukjes tekst waarin een uitspraak of handeling van de Profeet wordt aangehaald

De moderne lezer die de verschillende versies naast elkaar legt, zal het echter opvallen dat de ketens van overleveraars de onbedwingbare neiging vertonen te groeien. Iedere volgende overleveraar wist weer oudere voorgangers te noemen, waardoor uiteindelijk het overgrote deel van de tradities tot in de tijd van de Profeet kon worden teruggevoerd. Deze wetenschap zet vraagtekens bij de onderscheidingscriteria van Al-Boekhaari en zijn medeverzamelaars.

Heilsgeschiedenis

Valt nu uit deze oceaan van relatief late, en onderling tegenstrijdige overleveringen het leven van de profeet Mohammed te destilleren? Westerse wetenschappers hebben lang gemeend van wel, zolang je maar hard genoeg je best deed en niet ‘extreem sceptisch’ was. Ergens in de oersoep van overleveringen moest zich het silhouet van een historische Mohammed aftekenen. Men hoefde alleen maar via ‘zuiver wetenschappelijke deductie’ het kaf van het koren te scheiden.

De laatste jaren lijkt deze optimistische visie echter aan gezag in te boeten. Zo lezen we in het dit jaar verschenen vijfde deel van de prestigieuze Encyclopaedia of the Qur’an onder het lemma ‘Sira and the Qur’an’: ‘Een blijvend gevolg van modern onderzoek is de bewustwording dat vele sira-genres in werkelijkheid literatuur zijn. De sira in haar geheel is eerder een medium voor heilsgeschiedenis dan voor wetenschappelijke geschiedenis.’

We blijken dus, net als bij de evangeliën en de brieven van Paulus, te maken te hebben met heilsgeschiedenis – niet met betrouwbare ooggetuigenverslagen of kritische geschiedschrijving. Maar hoe komt het dan dat oriëntalisten – met in hun kielzog de publieke opinie – zich zo lang een rad voor ogen hebben laten draaien?

De islam is geboren in het volle licht van de geschiedenis

Om die vraag te beantwoorden is het nuttig een blik te werpen op de negentiende-eeuwse oriëntalistiek. Daar werd de basis gelegd voor de moderne wetenschap van de islam. In Rushdies opvattingen zien we bijvoorbeeld een uitspraak van de Franse oriëntalist Ernest Renan (1823-1892) weerspiegeld. Die schreef al in 1851: ‘Waar andere religies hun herkomst achter mysteriën verborgen houden, is de islam geboren in het volle licht van de geschiedenis.’

Renan

Opmerkelijk is dat Renan en zijn collega’s de christelijke traditie wetenschappelijk tot op het bot toe afkloven, maar de islamitische traditie grotendeels intact lieten. ‘Dat komt doordat veel van deze geleerden het nodig vonden om de kerk een trap te geven en zijn traditie te ontmythologiseren,’ vertelt Wim Raven, arabist aan de Universiteit van Frankfurt en schrijver van het bewuste artikel over de sira in de Encyclopaedia of the Qur’an. ‘De islam deden deze wetenschappers er als het ware in het weekend bij,’ aldus Raven. Bovendien bestond er geen maatschappelijke ‘noodzaak’ om deze tradities te ontkrachten. De islam had, in tegenstelling tot de christelijke kerk en met uitzondering van de koloniën, geen enkele invloed op het dagelijks leven van de negentiende-eeuwse westerling.

Ook de aard van de islamitische verteltraditie lijkt een rol te hebben gespeeld in de opstelling van vroege oriëntalisten. De literair aandoende, hoogdravende stijl die veel bijbelse teksten kenmerkt, is in de islamitische traditie bijna geheel afwezig. Raven: ‘De teksten zien er daarom op het eerste gezicht veel betrouwbaarder uit. Het is alsof je bij Mohammed in de keuken kijkt.’ Daar komt bij dat in de negentiende eeuw een romantische notie van de Oriënt overheerste. Het geloof was wijdverspreid dat de ‘onveranderlijke leefwijze van de Arabische nomaden’ de moderne mens kon terugvoeren tot in bijbelse tijden. De mondelinge overleveringen van deze ‘nobele, pure Arabieren’ zouden als in graniet gehouwen de corrumperende invloed van de tijd hebben getrotseerd.

Waar Jezus in de evangeliën volkomen aseksueel zijn vrome gang gaat, is de islamitische Profeet in de vroege tradities niets menselijks vreemd.

Tot slot kwamen de islamitische teksten inhoudelijk niet overeen met wat christelijke wetenschappers gewend waren van de christelijke heilsgeschiedenis. Waar Jezus in de evangeliën volkomen aseksueel zijn vrome gang gaat, is de islamitische Profeet in de vroege tradities niets menselijks vreemd. Ook Mohammeds optreden als veldheer contrasteerde sterk met de christelijke beeldvorming van Jezus als de vreedzame Messias.

Che Guevara

Een overlevering van Al Sanaani uit de negende eeuw die in veel canonieke verzamelingen is opgenomen, illustreert wat er met de bronnen kon gebeuren. Het verhaal speelt zich af in 628, in Medina. De Profeet krijgt een goddelijk visioen. Hem wordt opgedragen de pelgrimage te volbrengen naar de Ka’aba in Mekka. Maar omdat Mekka nog in handen is van de ongelovigen, is dit een gevaarlijke opdracht. De Profeet en zijn fiks gegroeide schare aanhangers gaan dan ook gewapend op pad.

Halverwege de tocht verneemt Mohammed van zijn spionnen dat een grote Mekkaanse ruitermacht is uitgerukt. De Profeet vraagt zijn metgezellen om advies. Hij stelt zelf alvast voor een andere route te nemen en het kamp van de ongewapende Mekkaanse families aan te vallen. Van dat plan wordt hij afgebracht door zijn legendarische metgezel Aboe Bakr, zijn eerste opvolger (‘kalief’) als leider van de moslimgemeenschap. Deze dringt erop aan de pelgrimstocht voort te zetten, en alleen te vechten wanneer ze zelf worden aangevallen.

‘Bij Allah, ik vecht net zo lang voor Allahs zaak tot Hij mij de overwinning geeft of het mij de kop kost’

Het moet de oriëntalisten zeer hebben bevreemd dat de islamitische geestelijkheid deze versie verkoos boven varianten die tegelijkertijd in omloop waren. Zo schetst ‘Ibn Ishaaq’ een veel doortastender beeld van de Profeet: Mohammed consulteert niemand, maar verklaart strijdvaardig: ‘Bij Allah, ik vecht net zo lang voor Allahs zaak tot Hij mij de overwinning geeft of het mij de kop kost.’

De vroege oriëntalisten konden zich niet voorstellen dat een overlevering die een minder heroïsch beeld van de Profeet gaf, door moslims was verzonnen. Alle ‘negatieve’ beschrijvingen van de Profeet moesten dus wel waar zijn! Maar modern onderzoek laat zien dat de keuze voor de versie van Al Sanaani niet alleen werd bepaald door de veronderstelde betrouwbaarheid van de overleveraar. Politiek-religieuze overwegingen speelden een minstens even grote rol.

Aan het eind van de achtste, begin negende eeuw legden islamitische geestelijken de theologische basis voor het moslimse bestuurs- en rechtssysteem. Uiteraard was hierbij sprake van een machtsconflict tussen de wereldlijke heersers en de ontluikende klasse van de geestelijkheid. Die laatste zat niet te wachten op een almachtige kalief. De geestelijkheid wenste in belangrijke zaken geconsulteerd te worden. In die wens zagen zij zich gesterkt door enkele verzen uit de Koran (3:157-159). Daarin komt de zinsnede voor: ‘Raadpleeg hen over het beleid.’

Opdracht van Allah

De geestelijken hebben dit geïnterpreteerd als een opdracht van Allah aan zijn Profeet – en daarmee aan zijn opvolgers, de kaliefen – om de gelovigen – lees: de geestelijkheid – in belangrijke zaken te consulteren. De adviserende rol van Aboe Bakr in de overlevering van Al Sanaani verleende deze visie autoriteit. Het is daarom niet zo verbazingwekkend dat de geestelijken deze overlevering verkozen boven die van de aan het hof verbonden Ibn Ishaaq. Die lijkt de almacht van de kaliefen slechts te willen bevestigen.

Uiteraard waren er al eerder geleerden wie de politieke tendensen in de islamitische overleveringen waren opgevallen. Verbazingwekkend is dat wetenschappers in de twintigste eeuw desondanks gedetailleerde biografieën van Mohammed bleven schrijven. Exemplarisch voor de zogenaamd kritische twintigste-eeuwse biografieën van de islamitische profeet is het bijzonder invloedrijke Mahomet van de Franse marxistische oriëntalist Maxime Rodinson, uit 1961. Uiteraard geloofde deze marxist niet in goddelijke openbaringen, wat hij in de inleiding van zijn boek opbiecht. Ook geeft hij aan weinig vertrouwen te hebben in de traditionele islamitische geschiedschrijving: ‘Er is niets wat we met zekerheid tot de tijd van de Profeet kunnen herleiden.’

Er is niets wat we met zekerheid tot de tijd van de Profeet kunnen herleiden

Vervolgens trakteert Rodinson de lezer echter op enkele honderden pagina’s detailrijke beschrijvingen van het leven van de Profeet en het Arabië van de zesde en zevende eeuw. Daarbij valt hij niet alleen terug op de bronnen waarvan hij eerder stelde dat deze weinig betrouwbaar zijn, hij laat op de teksten ook interpretaties los die kenmerkend zijn voor zijn tijd en milieu. Zo schildert hij de Arabische profeet Mohammed af als een Che Guevara van de woestijn, die de inwoners van Mekka van hun materialistische bestaan verlost. De invloed van Rodinson is duidelijk te ontwaren bij Karen Armstrong, als zij de situatie in het zesde-eeuwse Mekka omschrijft met de term cutthroat capitalism.

De boeken van Rodinson en geestverwanten nemen nog altijd een prominente plaats in op de opleidingen islamologie en Arabisch aan de Nederlandse universiteiten. ‘Dat kan eigenlijk niet meer,’ zegt Raven hierover. ‘Maar er is sprake van een horror vacui. Wat moet je nog schrijven over Mohammed en het ontstaan van de islam als je overal kritisch naar kijkt?’ De geschiedschrijving van de eerste eeuw van de islam kunnen daarom we maar beter opgeven, meent Raven.

Biografie

Hoe een werkelijk kritische ‘biografie’ van Mohammed er in de eenentwintigste eeuw uit kan zien, toont Ravens collega Hans Jansen in zijn recente De historische Mohammed. De Mekkaanse verhalen. Jansen beperkt zich in dit boek tot de verhalen die aan Ibn Ishaaq worden toegeschreven, over de periode vóór de migratie van de Profeet naar Medina in 622. In zijn boek blijft weinig over van het traditionele verhaal. Het geboortejaar van de Profeet, de omstandigheden en het jaar van zijn roeping, zijn ontmoeting met de christelijke monnik Bahiera, zelfs de naam van de Profeet (‘de geprezene’) lijken op literaire modellen en motieven te berusten.

Het wonder van het profeetschap van Mohammed

‘Alles draait in de sira van Ibn Ishaaq om de clou van het verhaal,’ legt Jansen uit. ‘En dat is: “het wonder van het profeetschap van Mohammed.” Het zijn preken in verhaalvorm, die allemaal werden verteld met één bedoeling: te onderbouwen dat Mohammed de profeet was van God.’ Hij krijgt vaak de vraag voorgelegd of de Profeet nu echt heeft bestaan. ‘Dan zeg ik: “Soms denk ik van wel, soms denk ik van niet.” Het doet er voor mij ook eigenlijk niet toe. Ik wil alleen maar laten zien waarom mensen in die tijd die verhalen zo mooi vonden.’

Jansens ‘biografie’ zal uiteraard niet het laatste woord zijn in de wetenschappelijke discussie rond de historische Mohammed. De afgelopen jaren is een generatie onderzoekers opgestaan die zich niet langer tevredenstelt met deconstructie van het orthodoxe corpus, maar er ook een nieuwe visie voor in de plaats wil stellen. Deze wetenschappers maken gebruik van bronnen die door eerdere generaties zijn genegeerd.

Bronnen

Zo zijn er christelijke literaire bronnen overgeleverd die, in tegenstelling tot de bewaard gebleven islamitische manuscripten en papyri, wél uit de zevende eeuw stammen. Deze bronnen spreken inderdaad van Arabische veroveraars, maar blijken in zalige onwetendheid te verkeren omtrent hun religie: de islam. Mohammed wordt wel genoemd, maar dan enkel als legeraanvoerder – en dan nog eens in een tijd waarin de Arabische profeet volgens de islamitische traditie al was overleden.

Deze bronnen spreken van Arabische veroveraars         

Omdat deze bronnen niet overeenkomen met de latere islamitische bronnen, werden ze door de oriëntalisten genegeerd of gebagatelliseerd. Hetzelfde gaat op voor de Arabische munten uit de late zevende eeuw, waarop christelijke kruisen zijn te ontwaren. Traditioneel is dit feit door islamogen (weg)geïnterpreteerd als ‘bewijs’ voor de tolerantie van de vroege islam. Maar de Duitse muntendeskundige Volker Popp heeft onlangs op grond van hetzelfde bewijsmateriaal betoogd dat de vroege Arabische veroveraars een specifiek Arabische versie van het christendom aanhingen, waaruit zich pas na verloop van tijd de islam als aparte religie heeft ontwikkeld.

Deze revolutionaire visie lijkt aan te sluiten op andere recente studies waarin aannemelijk wordt gemaakt dat in de Koran – de verzameling openbaringen van God aan Mohammed – fragmenten van in het Arabisch vertaalde oud-Syrische christelijke liturgieën zijn terug te vinden.

Islamofobie

Al met al lijkt het erop dat ‘de sluizen van de wetenschap zijn opengegaan’, zoals Wim Raven onlangs in de NRC schreef. Raven verklaart deze verlate opleving van de kritische zin vanuit ‘het nieuwe klimaat’ dat zou zijn ontstaan sinds 11 september. ‘Voor de aanslagen in New York leverde kritisch onderzoek naar de islam je sociaal en financieel niets op,’ vertelt Raven. ‘Als je om financiën vroeg werd dat afgewezen, omdat men bang was voor de reactie van moslims. Nu is dat veranderd. Er staan moedige mensen op en er is meer aandacht voor het onderwerp.’

Een probleem is echter dat op kritisch onderzoek naar de islam vaak zeer negatief wordt gereageerd. Niet alleen door moslims, maar ook door meer behoudende westerse wetenschappers. Het verwijt vijandig tegenover de islam te staan (‘islamofobie’) wordt al te snel gemaakt.

De islam kan wel een voorjaarsschoonmaak gebruiken. Maar moslims moeten dat zelf doen, anders werkt het niet

Maar de nieuwe theorievorming hoeft niet negatief voor moslims uit te pakken. Integendeel, meer begrip van de ontstaansgeschiedenis van hun religie kan liberale moslims argumenten verlenen om uit het vaak verstikkende traditionalisme van de orthodoxe islam te breken. Ook biedt een minder dogmatische kijk op het ontstaan van de islam een weerwoord aan islamcritici die, onder verwijzing naar de gewelddadige, mythische begintijd van de islam, stellen dat deze religie wel tot agressie moet leiden.

Of, zoals Wim Raven het verwoordt: ‘De islam kan wel een voorjaarsschoonmaak gebruiken. Maar moslims moeten dat zelf doen, anders werkt het niet. Mocht het ooit zover komen, dan liggen deze studies voor ze klaar.’

Meer informatie

Boeken
Voor wie benieuwd is naar de oorspronkelijke bronnen, vormen Leidraad voor het leven. Tradities van de profeet Mohammed (1997) en Ibn Ishaaq. Het leven van Mohammed (2000) toegankelijke en betrouwbare inleidingen. Ravens artikel over de sira is te vinden in deel 5 van de Encyclopaedia of the Qur’an (2006).

Hans Jansen biedt in De historische Mohammed. De Mekkaanse verhalen (2005) een kijkje in de keuken van de sira-samenstellers. In 2007 verscheen het vervolg, over Mohammeds jaren in Medina.

In Die dunklen Anfänge. Neue Forschungen zur Entstehung und frühen Geschichte des Islam, onder redactie van Karl-Heinz Ohlig en Gerd-R. Puin (2005), zijn enkele artikelen van spraakmakende moderne onderzoekers – onder wie Popp – verzameld. Over mogelijke oud-Syrische invloeden op de Koran, zie Streit um den Koran. Die Luxenberg-Debatte: Standpunkte und Hinterghründe (2004).

In Seeing Islam as Others Saw It (1997) brengt Robert Hoyland voor het eerst een grote hoeveelheid vroege niet-islamitische teksten over de islam bijeen. Wat betreft de relatie tussen de sira en de Koran biedt Andrew Rippin een goede inleiding in ‘Muhammad in the qur’an. Reading scripture in the 21st century’, in: The Biography of Muhammad. The Issue of the Sources, onder redactie van Harald Motzki (2000).